De Gids. Jaargang 88
(1924)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 419]
| |
Bibliographie.Mr. W. van der Vlugt's belangrijkste geschriften, ter eere van zijn zeventigsten verjaardag, verzameld door de Leidsche Faculteit der Rechtsgeleerdheid. - Leiden. A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij, 1923. - XI en 223 blz.Deze bloemlezing is berekend op twee deelen. De uitgave van het tweede deel schijnt niet in de macht der verzamelaars alleen te liggen; zij ‘hopen’ op een tweede deel. Het eerste deel is verschenen; van den zeer omvangrijken publicistischen arbeid van den grooten gehuldigde bevat het slechts een zeer klein gedeelte, dat de faculteit zelf als een onvolkomen keurgarve kenschetst. In den aanvang van dit deel is een zoo volledig mogelijke lijst van des jubilaris geschriften en redevoeringen opgenomen. Het ware gemakkelijk om kritiek te oefenen op de gedane keuze en op den beperkten omvang dezer hulde, dit laatste met de vraag, waarom men niet getracht heeft om door samenwerking met de vele vereerders een ruimere, zoo niet een volledige, uitgave te bevorderen. De uit cultuurhistorisch oogpunt zoo belangrijke en zoo doorwrochte studie over de geschiedenis der geestelijke wetenschappen hier te lande van de jaren 1848-1898Ga naar voetnoot1), had zeer zeker verduurzaming in een verzamelbundel verdiend. Men heeft intusschen te doen met het werk, dat nu eenmaal voor ons ligt en dan moet men de faculteit dankbaar zijn, dat zij tenminste een deel van van der Vlugt's in tijdschriften, dagbladen, verzamelwerken, redevoeringen en afzonderlijke geschriften verspreiden levensarbeid gemakkelijker toegankelijk heeft gemaakt en een overzichtelijke lijst van de openbare productiviteit van dit werkzame leven heeft gegeven. Dat in den bundel onder den algemeenen titel ‘geschriften’ ook redevoeringen zijn opgenomen, is waarschijnlijk aan beter toe te schrijven dan aan een door den drang naar titelkortheid verschoonbare onnauwkeurigheid: redevoeringen van dezen geleerde, waar ook gehouden, zijn zoo wel verzorgd en zoo nobel van stijl, dat zij, gedrukt, voor geen geschrift behoeven te wijken. Als is, gelijk de verzamelaars zelf opmerken, het thans gebundelde niet genoegzaam om van der Vlugt in de volheid van zijn geestesleven en | |
[pagina 420]
| |
zijn breede ontplooiïng te leeren kennen, wat hier gegeven wordt is wel voldoende om eerbiedige bewondering op te wekken voor dezen fijnen geest en zijn veelvertakte belangstelling. Voorzeker, wie zijn beschouwingen over staatkunde wil bestudeeren, moet zich, na lezing van een in dezen keurbundel opgenomen politiek-staatsrechtelijk artikel, wenden tot de jaargangen van Onze Eeuw uit den tijd, dat van der Vlugt nog lid der redactie was (1901-1912). Zijn belangrijke strafrechtsphilosophische verhandelingen vonden mede een plaats in dit tijdschrift. De theoloog komt in den bundel nagenoeg niet, de kenner der klassiek oudheid zwak naar voren. Den zelfstandigen geschiedkundigen bronnenvorscher, als hoedanig hij zich b.v. toont in zijn Gidsartikel (1921) over Thomasius, ziet men in deze verzameling niet. Wat echter in al van der Vlugt's geschriften en redevoeringen leeft, dat geeft ook deze bundel. Het is in de eerste plaats zijn beheersching van de stof, en zijn scrupuleuze nauwkeurigheid van uitdrukking. Maar het is in de tweede plaats zijn zeer bijzondere, met den loop der jaren zich concentreerende, welsprekendheid. Aan een zeldzaam rijken woordenschat paart zich een gebeeldhouwde stijl en een plastisch voorstellingsvermogen, dat vooral tot uiting komt, als het te doen is om historische feiten of toestanden voor ons tot levend beeld te maken. Een fijne geestigheid kruidt herhaaldelijk het betoog. De belangstelling voor den vorm ontaardt nooit in gezwollenheid, de scherts nimmer in boert. In voornaam debat is hij een meester; zie zijn bestrijding van Hamaker op blz. 35, 41, van A.F. de Savornin Lohman op blz. 104 e.v., zijn afscheidsartikel in Onze Eeuw van 1912. Deze stijl heeft bovendien nog dit zeer persoonlijke element, dat zij een innerlijke hoogheid en rust verraadt, een echte geestesaristocratie, die u uit elke bladzijde tegenblinkt. Een goede gedachte was het van de verzamelaars om naast het zuiver wetenschappelijke ook het practische optreden van den gehuldigde in herinnering te brengen door opneming van redevoeringen, in de Tweede Kamer gehouden, en van geschriften, die zijn strijd voor Finland weergeven. Finland is inderdaad een der hoofdmomenten in van der Vlugt's leven, te meer omdat het dezen strijder voor het Recht gegeven is geweest om, na zijn bijna hopeloos ijveren voor Finland's zelfstandigheid tegen het tsarisme, een volkomen onafhankelijk Finland uit den wereldbrand te zien verrijzen. Een Finland, dat een beroep zou doen op zijn vriendschap en rechtskennis om het te steunen tegen Zweden's landhonger en dat hem daarna bij zijn bezoek in 1921 als vrij land zou bejubelen op dezelfde plaatsen, waar het hem 22 jaar vroeger als machteloozen beschermer van haar met ondergang bedreigde vrijheid, dankbaar en droefgeestig uitgeleide had gedaan. De verzameling opent met een in De Gids van 1889 verschenen verhandeling: In den Strijd om het Recht. Deze toont de basis van van der Vlugt's rechtswijsgeerigen arbeid. Zijn leerlingen zullen er veel herinneringen aan zijn colleges over rechtsphilosophie in vinden. Zij draagt de hoofdbeginselen van des Meesters rechtsovertuiging: geen constructie van Recht en Zedelijkheid in navolging en toepassing van de zgn. natuurwetenschappelijke methode, geen fanatiek streven naar een door ons wetenschappelijk denken omspanbare eenheid, die aan alles ten grondslag zou liggen; onder aanvaarding van het ‘kritisch idealisme’, moedige erkenning van een trits van idealen als richtsnoer ook voor de normatieve | |
[pagina 421]
| |
wetenschap: het logische, het ethische en het schoone; daarboven als de vereenigende en de uitstralende lichtbron: het religieuse. ‘Moedige’ erkenning; want bij de beoordeeling van dit artikel neme men den tijd in aanmerking, waarin het verscheen, 1889, toen het positivisme in de rechtswetenschap hoogtij vierde en belangstelling in wijsbegeerte hier te lande het nulpunt nabij was. De faculteit heeft deze studie te omvangrijk geoordeeld voor volledige opneming. In De Gids telde zij 211 blz. Men heeft er nu duchtig in gecoupeerd: 101 Gidsbladzijden zijn weggelaten en vervangen door korte samenvattingen in een stijl, die getuigt, hoezeer de referent zich in de tegenwoordige denkwijze en woordenkeus van den jubilaris heeft ingeleefd. Het tweede artikel van den bundel Levend Volksrecht (1895) bevestigt de juistheid van een opmerking, die Busken Huet 15 jaren te voren, over den toen 27 jarige, schreef in zijn, in de lijst van geschriften vermelde, beoordeeling van van der Vlugt's proefschrift en intreerede (Litt. Fant. dl. 11, bl. 188): ‘zoodat men naauwlijks weet, of hij voor de wijsbegeerte van het regt geschikter dan voor de encyklopedie, voor de laatste geschikter is dan voor de eerste’. Dit artikel brengt een menigte zeer belangrijke mededeelingen over oud-Nederlandsch en oud-Duitsch recht. Het is gecomponeerd in scherzo en zoo chromatisch, dat het oude rechtsleven hier voor ons ligt levend als in een roman beschreven. De studie besluit met een opmerking over de receptie van het Romeinsche recht, en herinnerde mij daardoor aan een, althans voor Leiden, onrechtvaardige beschuldiging, in het najaar van 1915 in de Tweede Kamer (Hd. bl. 706) tegen de toenmalige inrichting van de rechtsstudie ingebracht, dat men nl. na het Romeinsche recht te hebben bestudeerd plotseling overging naar het hedendaagsch recht, alsof daartusschen geen rechtsontwikkeling had plaats gehad. Het was van der Vlugt, die in schitterende colleges over de receptie van het Romeinsche recht en zijn invloed op het inheemsche recht, over de ontwikkeling van rechtsinstituten als wissel, verzekering, naamlooze vennootschap in verband met canoniek recht, over de wordingsgeschiedenis van de Fransche Codes en zelfs van het nieuwe Duitsche Burgerlijk wetboek, den grooten hiaat aanvulde. Als derde in den bundel verschijnt de studie getiteld: Politisch Idealisme, geschreven in Onze Eeuw van 1904 naar aanleiding van Lohman's Onze Constitutie. Zij handelt over overheidsgezag, parlementair stelsel en volksregeering. Het is wederom de Idee des Rechts, die tegen de Macht en het Feit als grond van Recht wordt aangewezen. Nu volgt een eenige jaren vroeger onder den indruk van Brittanje's houding tegenover de Zuid-Afrikaansche republieken geschreven artikel over: De zedelijke Waarde der Veroveringspolitiek. Op de korte Tweede-Kamerperiode van den hoogleeraar wijzen twee in December 1903 uitgesproken redevoeringen, saamgevoegd onder het hoofd: Op de helling naar Marx. Dan volgen onder den titel: Voor Finland, eenige Handelsblad-artikelen, waarin de schrijver, dien men hier als uitnemend journalist leert kennen, verslag doet van zijn als vertegenwoordiger van de wetenschappelijke wereld met Trarieux, Nordenskjöld, Brusa, Brögger en Hansen ondernomen reis naar de tsarenresidentie Peterhof. Het sombere vooruitzicht, dat zich in 1909 voor Finland opende, schetst een in Onze Eeuw geplaatste, hier opgenomen, beschouwing, getiteld: Het Pleit van Dwang en Vrijheid heropend. Negen jaar later is Finland | |
[pagina 422]
| |
onafhankelijk en moet het beginnen de Alands-eilanden tegen Zweden's aanspraken te verdedigen. De werkzaamheid van van der Vlugt voor Finland wordt thans practisch. Op verzoek treedt hij in zekeren zin op als juridisch adviseur; eerst in zijn brochure: La question des îles d'Aland, kort daarna in een Réponse au livre bleu du gouvernement de Suède, dat in de verzameling is opgenomen. De man, die reeds in zijn eersten wetenschappelijken arbeid de zelfstandigheid der rechtsidee betoogde, die in verschillende studies zich met kracht keert tegen het aanvaarden van feitelijke verhoudingen als rechtscriteria, wordt thans gesteld tegenover het beroep op de feiten in de volle realiteit en met verre gevolgen. Krachtig voert hij zijn bestrijding. De uitkomst behoefde hem, die internationale rechtvaardigheid verlangt, niet geheel teleur te stellen. Het slot van de bloemlezing vormt de afscheidsrede van 1 Juni 1923: Twee Leuzen van den Dag. In kort bestek en kernachtigen stijl wordt hier gewezen op het weder ontluiken in onze dagen van een sterke belangstelling voor ‘oud-Hellas’ en op een zich openbarend wantrouwen in en afwending van volksregeering. De spreker releveert, dat de studie van Oud-Griekenland ons niet alleen alle vormen van demokratie doet kennen, maar evenzeer een ontwikkeling van volksheerschappij naar Cesarisme en ambtenaarsmacht, dat in de Helleensche wereld sedert Philippus van Macedonië in gang kwam. Men ziet, dat deze bundel representatief genoeg is om het verlangen naar een tweede deel te prikkelen en om bovendien hoop te wekken, dat de productiviteit van prof. van der Vlugt in zijn otium de lijst zijner werken spoedig onvolledig moge maken. J.J. Boasson. | |
Journalistiek in Nederland, door Mr. L.J. Plemp van Duiveland, eere-voorzitter van den Nederlandschen Journalistenkring; H.P. Leopold, Den Haag, 1924.Onder zijn vroegere vakgenooten moge Plemp - van ‘den heer’ Plemp van Duiveland spreekt daar niemand - bekend staan in die hoedanigheid, aan welke het titelblad van dit boek nu ook voor latere geslachten de herinnering vastlegt, - het nederlandsche kranten lezende en politiseerende publiek kende hem als den hoofdredacteur van De Nieuwe Courant in den tijd van haar glorie, die Plemp's glorie was; en menigeen herinnert zich hem dankbaar ook nog uit den tijd daarvóór, uit zijn Dreyfus-artikelen in de Rotterdammer. Voortaan kent men hem nu daarenboven als auteur van dezen bundel opstellen, alle rakende de nederlandsche journalistiek, over de geschiedenis der pers, inzonderheid der nederlandsche, over haar tegenwoordig bedrijf, over haar gedrag gedurende den oorlog, over de dagelijksche leiding der dagbladpers, over de beste opleiding van den journalist, over het persgeheim, over de anonymiteit in de dagbladpers en over het journalistieke auteursrecht. De opstellen zijn van ongelijke charme en beteekenis. Deels bracht de aard van het onderwerp dit ontwijfelbaar mee. Zoo | |
[pagina 423]
| |
is de geschiedenis der nederlandsche bladen, tot 1885, geschreven door dr. R. van der Meulen in zijn boek ‘De Courant’; en wel ‘op voortreffelijke wijze’, getuigt mr. Plemp ervan; terecht zag hij hierom af van een poging om in een dezer artikelen een vervolg op dit boek te leveren; het ware, als verlengstuk, toch fragmentair gebleven. Deels evenwel kan men en zullen allicht niet zoo weinigen van meening zijn, dat de leesbaarheid met name van de verhandelingen over het persgeheim en over de anonymiteit der dagbladschrijvers ware gebaat geweest door meer eigen oordeel van een zoozeer tot oordeel bevoegde en door korter saamvatting van anderer meeningen. De schrijver heeft kennelijk gedacht, dat het zijn nut had, op deze wijze nog eens bijeentebrengen wat anders voor velen moeilijk vindbaar is Maar heeft hij dit nut (dat onmiskenbaar is) niet overschat? Want waarlijk, die andere opstellen, waarin de nederlandsche krantenwereld van het eerste kwart der twintigste eeuw en de houding onzer pers tijdens den wereldoorlog worden besproken, opstellen van sterke en opvallende subjectiviteit, die niet zal nalaten hier en daar wrevel te wekken, zij zijn de minste niet! Hier is een man aan het woord. Die voor zijn woord durft staan en gezag ervoor mag opeischen. Die nu nog meeleeft met zijn nederlandsche pers haast even intensief als toen hij aan De Nieuwe Courant zijn meesterlijke leiding gaf. Wie persoonlijke figuren in de pers weet te waardeeren en het een teeken van geestelijke verarming zou achten, zoo zij gingen ontbreken, hem zal de onbewimpeldheid van deze opstellen niet hinderen, maar pakken. En voor hen, wien, later, ook dit alles geschiedenis zal zijn, zal het winst beteekenen, den kijk te kennen, dien een van Nederland's eerste journalisten had op zijn eigen milieu. v.B. |