| |
| |
| |
Bibliographie.
Het organisme eener groote stad, door Mr. P. Droogleever Fortuyn; Amsterdam, Elsevier's Algemeene Bibliotheek, No. 24, 1923.
Niemand zou het den oud-wethouder van 's-Gravenhage kwalijk hebben genomen, zoo hij hier vaker voor den dag ware gekomen met zijn eigen meening.
Het organisme eener groote stad - eener nederlandsche groote stad is de bedoeling; Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht leverden het materiaal - is ingewikkeld en rijk. Het is anders dan het was en dan het zijn zal; een lang leven is niet beschoren aan boekjes als dit. Doch juist hierom, omdat we hier te maken hebben met levende en groeiende dingen, op welker wasdom in tempo en richting bewuste invloed kan worden uitgeoefend, zou men gaarne naast voorlichting tevens leiding hebben ontvangen.
Niet geheel blijft men ervan verstoken. In het laatste hoofdstuk, dat over de gemeentelijke financiën, halen de lezers hun schade wel wat in. Ook hier blijft de schrijver sober in zijn critische opmerkingen. Maar hier is toch niet meer uitsluitend de objectieve verteller aan het woord.
Het is niet aannemelijk, dat een man van zoo heldere kennis en van zoo gemakkelijke beweging in deze materie als de heer Fortuyn niet óók over de andere onderdeelen van het gemeentelijk organisme vaststaande meeningen heeft. Met opzet moet hij ze ons hebben onthouden. Zijn bescheidenheid ging te ver. Het laatste hoofdstuk is door inlassching van een tikje subjectiviteit niet merkbaar uitgedijd. De voorafgaande hoofdstukken zouden, desgelijks behandeld, quantitatief niet boven Elsevier's maat zijn gegroeid en qualitatief hebben gewonnen.
Overigens: precies een boekje als past in een reeks gelijk deze, betrouwbaar, bevattelijk en leerrijk.
v. B.
| |
Stoom en electriciteit als sociale krachten, door ir. P. Schut; Amsterdam, Elsevier's Algemeene Bibliotheek, No. 25, 1924.
Dit boekje houdt het woord van zijn titel niet.
Het is misschien moeilijk, over de maatschappelijke beteekenis van de stoommachine en van de electriciteit nieuwe dingen te zeggen. Maar dit
| |
| |
is ook het doel van een uitgaven-reeks als deze niet. Zij voldoet volkomen aan wat men van haar eischen mag, indien zij, telkens op weer ander gebied, voor leeken samenvat wat de vakmannen al wisten. En bij zulk een samenvatting konden dan ook deze deskundigen nog wel eenig voordeel hebben.
Als hier nu was samengebracht wat reeds door anderen over de sociale functie van stoom en electriciteit is opgemerkt, wat had dan niet een aardig boekje kunnen zijn ontstaan over den groei van het verkeer sinds de achttiende eeuw, over de mechaniseering der nijverheid, over den strijd tusschen groot- en kleinbedrijf, en dit alles bezien van den socialen kant. En men had het dan den schrijver best gegund, als hij niet had kunnen verzwijgen, dat zijn socialistische overtuiging hem deed hunkeren naar een maatschappij, waarin stoom en electriciteit in bezit en dienst der gemeenschap zijn.
Thans komt de lezer uit den titel van het boekje te weten, dat de heer Schut delftsch ingenieur en uit den inhoud, dat hij socialist is en dit wel op de gebruikelijke gronden, waaronder de technische ontwikkeling der negentiende eeuw - ziehier dan ‘stoom en electriciteit als sociale krachten’ - een breede plaats inneemt.
Maar hem was iets anders beloofd dan mededeeling van den kijk, dien onze socialisten hebben op de technische ontwikkeling der wereld. Daarvan had hij, in tientallen popularisaties, al eerder vernomen.
v. B.
| |
Godsdienst en socialisme, door G. Horreüs de Haas; Amsterdam, Elsevier's Algemeene Bibliotheek, No. 26, 1924.
Het marxistische socialisme laat de volstrektheid van zijn overtuiging, dat het ééns winnen zal en het kapitalistisch bezit van voortbrengingsmiddelen door enkelen zal doen plaats maken voor het socialistisch bezit door gemeenschaps-organen, steunen op zijn klassenstrijdleer en deze op zijn historisch materialisme, beide van even strakke volstrektheid als die overtuiging is. Dit is zijn kracht en zijn zwakte. Zijn kracht, die het overstort in zijn overtuigde adepten; wie weet, dat ten slotte zijn overwinning zeker is, geeft geen kamp, al komen de tegenslagen nog zoo vaak en nog zoo raak. Zijn zwakte, want elke steen, die wegbrokkelt uit zijn klassenstrijdleer en zijn historisch materialisme, welke het fundament van zijn overtuiging vormen, moet deze overtuiging aan het wankelen brengen.
De godsdienstige socialisten nu zijn van de ergste sloopers. Onwillens en onwetens zijn zij dit. Zij moeten dit zijn. Want als de godsdienst niet meer in laatsten aanleg uit de stoffelijke productie-verhoudingen verklaard wordt, waarom dan andere ideologieën wèl? En indien aldus het historisch materialisme instort en enkel nog waarde houdt als werkhypothese, dan valt ook de leer, die zegt, dat de klassenstrijd, zelf immers product van productie-verhoudingen, in het beloop der menschengeschiedenis de onmisbare rol van hefboom naar steeds volmaakter maatschappijordening vervult.
Als - gelijk bij Ds. de Haas - de filosofie van het marxisme tot een maar gedeeltelijke waarheid wordt (zie bl. 78, 83, 89, 93), dan moet ook
| |
| |
de socialistische overtuiging, die erop steunde, haar universaliteit en hiermee haar grootste kracht verliezen.
De ‘moderne sociaal-democratie - zegt hij op bl. 100 - is daaraan volstrekt niet gebonden, zij wortelt in andere en diepere gronden dan die van eenige persoonlijke, en meer of minder toevallige, geschiedenis- en wereldtheorie’.
Men leze: de moderne sociaal-democratie is doende, o.m. bij monde van den heer De Haas en zijn geestverwanten, zich daarvan los te maken; en zij zal dan zichzelve nieuwe gronden hebben te scheppen om voortaan in te wortelen, nieuwe gronden van gelijke volstrektheid als de ondeugdelijk bevonden oude, om een even volstrekte overtuiging aangaande de eind-overwinning van het socialisme te kunnen dragen. Zoo niet, dan verbrokkelen mèt den grondslag de socialistische overtuigingen en profetieën.
Maar deze nieuwe grondslag is nog niet gelegd, en zeker niet in deze warm geschreven verhandeling, welker doorgaande fout de meening is, dat het historisch materialisme idealistisch kan worden bijgewerkt en niettemin een stevig geheel en een betrouwbaar fundament voor socialistische overtuigingen kan blijven.
v. B.
| |
Antoon Thiry. De Droomer. Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur.
Gij, mijn landgenoot, kent gij Gouda? Gij weet van kerkramen en kaarsen. En wat is u bekend van Elburg? En wat van Meppel, wat van Goes? Wellicht weet gij iets meer van Lier, hetgeen ge dan dankt aan de literatuur. - Inzonderheid heeft de u niet verzwegen gebleven ingenomenheid van den ouden Beets, die sprak met Hildebrand's gezag, u Ernest Staes in handen gespeeld, uw eerste getuigenis over Lier, van nu een halve eeuw geleden. Sedert bleek u, dat Timmermans méér is dan Tony: welk een afstand, Pallieter en Staes... Meer? In elk geval gansch anders, zooals ook Verschoren en Thiry zijn anders. Een andere tijd en een andere wil. Doch eenzelfde gehechtheid aan Lier. De patricische advokaat, Vlaamsch-gezind liberaal student onder Vuylsteke's invloed, zag de maatschappij en dus het leven met andere oogen dan de rijker begaafden van eenvoudiger afkomst, knapen geweest ten tijde van ‘Van Nu en Straks’. Alle vier waren-en-bleven vàn Lier, genegenheid welke de oorlogs-verbanning bij het jongere drietal allerminst heeft verkoeld. Ook is zij iets anders, en meer, dan gehechtheid. Het is de liefde-vol-aandacht van schilders. In hun geest leven oude verhalen, vóór hun oogen oude pleintjes en straatjes en hoekjes. De kerktoren en zijn heilige tronen hoog daarboven. De Uilenspiegel die in elken Vlaming leeft, wijst hun malle gestalten aan; hun aard en geluimdheid beslist daarna, of dit zonderlings dwaas zal zijn, of luguber. Bij de bij-figuren één groot personage: Pallieter of nu, als jongste, dees' Droomer.
Michiel Brandts verleert den droom niet, zoo min door de plagerijen op school, als doordat hij Agnes gezien heeft. Zijn droom doopt haar
| |
| |
Amalia. Zijn droom verdoopt alle werkelijkheid: dit is zijn rijkdom en zijn armoe, zijn zorg, zijn leed, zijn strijd-met-thuis, zoowel in zijne jeugd met vader, of eigenlijk met heel de familie, als later, wanneer er een werkelijkheid zijns ondanks dicht rondom hem is, nadat hij is getrouwdgeraakt. Nu verdoopt hij niet langer de werkelijkheid, nu droomt hij een andere werkelijkheid... Hebben niet de meeste menschen, ook de minst verbeeldingrijke, zich vaak een andere werkelijkheid gewenscht? Deze droomt haar, zelfs loopt hij haar na en wanneer ze hem blijkt ontvlucht (want ook Agnes is getrouwd geraakt!), dan raast hij zijn droom uit op zijn viool.
Al die teerheid staat hier als iets fijn-levendigs beschreven; er staat een hooghartigheid achter in humoristisch verweer; en de intimiteit van het oude Lier staat er geestig en schilderachtig om heen.
J.d.M.
| |
C. en M. Scharten-Antink. De Jeugd van Francesco Campana. Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur.
Terwijl zij den vrienden uit De Gids nog de, gereedelijk gegeven, aandacht blijven vragen voor hunne nieuwe Italiaansche vertelling, hebben de heer en mevrouw Scharten een eerste gedeelte als boek doen verschijnen. Het wordt een kleine trilogie over Mino's innemenden kleinzoon. - ‘Wat zou er van zijn Cechino worden?’ zoo zien we den vader vol liefde peinzen. En wij lezers vragen het met hem. Toch heeft die titel van het tweede gedeelte ‘De duistere waarheid’ ons niet met veel bezorgdheid vervuld. In de ‘zwarte somberheid’ van het door Grootvader ontdekte notitieboekje zien we, eer dan iets angstwekkends, een welkom blijk van precociteit. De ‘radelooze angst’ van Francesco over Grootvaders ziekte doet ons aan, gelijk heel zijn genegenheid: reeds om de teekening van die liefde tusschen den vader en den knaap, is deze ‘Jeugd van Francesco’ ons lief.
Daarom het meest? Zij was het diepere in dit bevallig begin. Verder is er de stâge bekoring van moois en van vriendelijks, fraai beschreven. Zoowel de vertelmotieven als de humor, welke dit landleven kleurt, kunnen de ouderen onder ons met genegenheid doen terugdenken aan blije bladzijden uit de Elzas-verhalen van Erckmann-Chatrian. Doch de taal maakt dit alles tot gansch wat anders. De geciseleerde luchtigheid daarvan herinnert veeleer aan het vederlichte vertellen van hem, wiens tachtigste jaardag in Frankrijk een feest was, de stift van Anatole France.
J.d.M.
|
|