De Gids. Jaargang 88
(1924)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Het Federal Reserve System in de Vereenigde Staten.De centrale bankorganisatie in de Vereenigde Staten, die door de Federal Reserve Act van 23 December 1913 in het leven werd geroepen, en algemeen als het Federal Reserve System wordt aangeduid, behoort, op het gebied van het gelden bankwezen, zonder eenigen twijfel tot de merkwaardigste scheppingen van den modernen tijd. Het stelsel is betrekkelijk nieuw; op tal van punten wijkt het af van de oudere centrale bankorganisaties aan deze en gene zijde van de oceaan. In werking getreden tegen het einde van 1914 heeft het zich, tengevolge van een samenloop van omstandigheden, ontwikkeld op een wijze, als in de geschiedenis zonder voorbeeld is. En in de korte spanne tijds, die sinds zijn oprichting is verloopen, is het in het economisch leven der Unie een macht geworden van den allereersten rang. Waar bovendien het Amerikaansche bankwezen, door de geweldige verschuiving in de economische verhoudingen tijdens en na den oorlog, voor de Europeesche landen, en onder deze ook voor Nederland, grooter onmiddellijk belang gekregen heeft dan ooit tevoren, schijnt het niet misplaatst in de volgende bladzijden een oogenblik de aandacht te vragen voor de organisatie van het Federal Reserve System, en voor de wijze, waarop het totdusver gewerkt heeft. Ter inleiding moge een enkel woord voorafgaan over het bankwezen in de Vereenigde Staten, zooals dat er vóór het totstandkomen van de Federal Reserve Act uitzag, en over de oorzaken die tot het in het leven roepen van het Federal Reserve System hebben geleid. | |
[pagina 49]
| |
I.Het is algemeen bekend dat het bankwezen in de Unie zich van oudsher gekenmerkt heeft door de nagenoeg algeheele afwezigheid van bijkantoren. Als onmiddellijk gevolg van dit feit treft men in de Vereenigde Staten een veel grooter aantal zelfstandige bankinstellingen aan dan in eenig ander land ter wereld. Afgezien van de private banks, die een bijzondere positie innemen, maar wegens haar gering aantal van betrekkelijk ondergeschikt belang zijn, telde men er in 1914 tusschen de 23000 en 24000.Ga naar voetnoot1) Men placht deze banken te onderscheiden in national banks en state banks. Dit hangt samen met de omstandigheid dat de regeling van het bankwezen in de Unie vóór den burgeroorlog vrijwel geheel aan de afzonderlijke staten was overgelaten. Eerst in 1863 heeft de federale wetgever zich deze materie aangetrokken. Bij de bondswetten van 25 Februari 1863 en 3 Juni 1864 werd de mogelijkheid geschapen tot het vormen van een vóór dien onbekende soort bankinstellingen, die uitsluitend onderworpen zouden zijn aan de federale wetgeving. Deze banken kregen den naam national banks. Intusschen werd aan de afzonderlijke staten de bevoegdheid om hun bankwezen naar goedvinden te regelen, niet ontnomen, zoodat er, naast de national banks, een categorie banken bestaan bleef, georganiseerd onder vigueur van de wetgeving van den staat harer vestiging. Ter onderscheiding van de national banks werden deze instellingen als state banks aangeduid. Op 30 Juni 1914 bestonden er 7525 national banks en 16076 state banks.Ga naar voetnoot2) Wat haar werkzaamheden betreft, bestond er vóór 1914 tusschen de national banks en de state banks, bij veel overeenstemming, een tamelijk ingrijpend verschil. Beide fungeerden zij als disconto- en deposito-banken, maar de national banks hadden het feitelijk monopolie der biljettenuitgifte. Dat | |
[pagina 50]
| |
een state bank biljetten uitgaf was weliswaar theoretisch niet uitgesloten, maar kwam in werkelijkheid sedert jaren niet meer voor. De federale wetgever had het practisch onmogelijk gemaakt door, bij een wet van 3 Maart 1865, alle ‘state bank notes’ te onderwerpen aan een belasting van 10 procent. De biljettenuitgifte van de national banks was aan strenge regelen gebonden. Zij mochten alleen biljetten in omloop brengen tegen depot van, daartoe bepaaldelijk aangewezen, schuldbrieven der Vereenigde Staten bij den Treasurer van de Unie in Washington, en in totaal tot geen hooger bedrag dan haar gestort maatschappelijk kapitaal beliep. De schuldbrieven bleven het eigendom der banken en zij trokken er de rente van. De biljetten werden (tegen betaling van de kosten van aanmaak) van rijkswege aan de banken verstrekt, tot een gezamenlijk bedrag, gelijkstaande met de totale waarde der gedeponeerde fondsen, berekend naar den parikoers. De national banks betaalden een belasting van een half procent 's jaars over het bedrag harer circulatie. Een metaaldekking was voor de biljetten niet voorgeschreven. Op 30 Juni 1914 bedroeg de totale biljettencirculatie der national banks rond $723 millioen.Ga naar voetnoot1) Een van de meest merkwaardige trekken in het bankstelsel der Vereenigde Staten vóór 1914 was de bij de wet geregelde dekking der deposito's. Behoudens enkele weinig beteekenende uitzonderingen waren alle banken bij de wet verplicht tot het houden van een minimum-dekking tegenover de bij haar gedeponeerde gelden. De hoegrootheid dezer dekking was voor de national banks afhankelijk van de plaats harer vestiging. Men kende namelijk in de Vereenigde Staten drie zoogenaamde central reserve cities: New York, Chicago en St. Louis, en voorts een vijftigtal reserve cities (steden met minstens 25000 inwoners, die speciaal als zoodanig waren aangewezen. De national banks in de reserve en central reserve cities waren verplicht tot het houden van eene dekking, ten bedrage van minstens 25 procent van het totaal harer deposito's. Voor de national banks in alle andere steden (gemakshalve wel als country banks aangeduid) was een minimumdekking van 15 procent voorgeschreven. Of de deposito's al dan niet onmiddellijk opvraagbaar waren, maakte | |
[pagina 51]
| |
hierbij geen verschil. De dekking behoefde echter alleen door de banken in de central reserve cities voor het volle bedrag in wettig betaalmidel in kas te worden gehouden. De banken in de reserve cities waren bevoegd de haar bij de wet voorgeschreven dekking van 25 procent voor de helft te doen bestaan in deposito's bij national banks in de central reserve cities. En bij de country banks mocht de dekking zelfs voor drie vijfden uit deposito's bij national banks in de reserve of central reserve cities bestaan. Voor de state banks golden op dit stuk geen uniforme voorschriften. De zaak werd door elken staat naar eigen goedvinden geregeld en in details bestonden er tusschen de diverse regelingen tal van verschillen. In het algemeen mag echter gezegd worden, dat in de bankwetten van de overgroote meerderheid der afzonderlijke staten een bepaling voorkwam, die aan de state banks in den desbetreffenden staat de verplichting oplegde tot het houden van een dekking - deels in kasgeld (waaronder dan te verstaan: wettig betaalmiddel) en deels in saldi bij andere banken - ten bedrage van minstens 10 tot 25 procent harer onmiddellijk opvraagbare deposito's. In een kleiner aantal staten was bovendien bepaald, dat ook tegenover de niet onmiddellijk opvraagbare deposito's een dekking moest worden gehouden, welke dekking dan echter veelal geringer was dan die, welke voor de onmiddellijk opvraagbare deposito's was voorgeschreven.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 52]
| |
Aldus was, zeer in het kort gezegd, de structuur van het bankstelsel der Vereenigde Staten vóór het in werking treden van de Federal Reserve Act. Het stelsel had zonder eenigen twijfel zijn goede zijden. Het was tamelijk solide; het paste zich in hooge mate aan aan plaatselijke behoeften; en het had het gebruik van cheques als betaalmiddel-bij-uitnemendheid tot groote ontwikkeling gebracht. Maar in één opzicht schoot het ernstig te kort: het credietverkeer miste onder het oude stelsel nagenoeg alle elasticiteit. Voor een deel was dit toe te schrijven aan de wijze waarop de biljettencirculatie geregeld was. Het voorschrift dat geen biljetten mochten worden uitgegeven dan tegen depot van daartoe aangewezen staatsfondsen, maakte het voor de national banks practisch onmogelijk haar circulatie uit te breiden of in te krimpen naar gelang van de wisselende behoeften van het verkeer. Aan uitbreiding stonden, met name in later jaren, de betrekkelijk beperkte voorraad der staatsfondsen en de lage rente die zij afwierpen,Ga naar voetnoot1) in den weg. Tegen inkrimping, wanneer die tijdelijk gewenscht bleek, vormde, naast administratieve bezwaren, de moeilijke verkoopbaarheid dier fondsen aan particulieren veelal een onoverkomelijk beletsel. Intusschen was in deze geringe rekbaarheid van de biljettencirculatie toch bij verre na niet de voornaamste oorzaak gelegen van het euvel, waaraan het bankstelsel der Vereenigde Staten vóór 1914 mank ging. Het bankbiljet speelt daartoe in het betalingsverkeer van de Unie een veel te ondergeschikte rol.Ga naar voetnoot2) Wat het credietverkeer onder het oude regime zoo weinig elastisch maakte, was bovenal het ontbreken van doeltreffende bankreserves in den zin van reservoirs van middelen, waaruit in tijd van nood kon worden geput om aan buitengewone credietvraag te voldoen. Wij zagen zooeven dat nagenoeg alle banken in de Unie bij de wet verplicht waren tot het houden van een zekere dekking tegenover de bij haar gedeponeerde gelden. Deze dek- | |
[pagina 53]
| |
king, ofschoon gewoonlijk met den naam van ‘reserve’ aangeduid, kon echter in werkelijkheid niet als een eigenlijke reserve worden aangemerkt. Want vanaf het oogenblik dat de dekking beneden het voorgeschreven minimum daalde, was het aan de banken bij de wet verboden haar credietverleeningen verder uit te breiden. Wel verre van het vormen van een reservoir van middelen te bevorderen, waartoe de banken in geval van geldnood haar toevlucht konden nemen, werkten de dekkingsvoorschriften dus juist in tijden van groote credietvraag de credietexpansie tegen. Van werkelijke reserves kon alleen worden gesproken, voorzoover de beschikbare middelen der banken de bij de wet voorgeschreven dekkingsminima te boven gingen. Deze werkelijke reserves werden voor een deel door de banken in kasgeld of in effecten onder zich gehouden. Voorzoover dit het geval was, waren zij echter van betrekkelijk weinig nut, aangezien zij wijd en zijd over het land verspreid waren en door elke bank, vooral in dagen van spanning, met de meest angstvallige zorg werden vastgehouden. Het meeste nut als reserves stichtten de beschikbare gelden der banken nog voorzoover zij bij andere bankinstellingen in depot werden gegeven. Dit gebruik had vrij groote afmetingen aangenomen en geleid tot het concentreeren van een soort centrale bankreserve bij de national banks in de central reserve cities, en met name in New-York. Aan deze centrale reserve kleefde echter het gebrek dat zij in dagen van algemeene geldschaarschte slechts in zeer onvoldoende mate kon worden gemobiliseerd. De banken in de central reserve cities plachten namelijk een goed deel van de bij haar gedeponeerde gelden on call uit te zetten op de fondsenmarkt. Moest één enkele bank om een bijzondere reden de door haar op deze wijze geplaatste gelden op een gegeven oogenblik plotseling terugnemen, dan leverde dat onder normale omstandigheden meestal geen moeilijkheden op. Deed zich echter een algemeene geldschaarschte voor en kwam het er dientengevolge voor een groot aantal banken tegelijkertijd op aan, aan haar geldplaatsingen op de fondsenmarkt een einde te maken, dan bleek het terugnemen der on call uitgeleende gelden practisch veelal onuitvoerbaar wegens de geweldige verliezen, die de banken in dat geval, als gevolg van de onvermijdelijke daling der effectenkoersen, bedreigden. Zoo beant- | |
[pagina 54]
| |
woordde ook de centrale bankreserve van het land, voor zoover men van zulk een reserve kon spreken, slechts zeer gebrekkig aan haar bestemming. Juist in dagen waarin men haar het meest noodig had, placht het haar aan de vereischte liquiditeit te ontbrekenGa naar voetnoot1). | |
II.De Federal Reserve Act van 23 December 1913 dankt haar ontstaan aan den wensch om aan dezen onbevredigenden toestand een einde te makenGa naar voetnoot2). Zij liet het oude stelsel der talrijke zelfstandige banken, zoo karakteristiek voor de Vereenigde Staten, in wezen onaangetast. Maar naast, en in zeker opzicht boven al deze banken, plaatste zij twaalf nieuwe credietinstellingen, federal reserve banks geheeten, met uitgebreide bevoegdheden toegerust, en bestemd om, elk in één der twaalf federal reserve districts, waarin het land hiertoe verdeeld werdGa naar voetnoot3), naar het voorbeeld van de groote Europeesche circulatiebanken, werkzaam te zijn als centrale credietinstelling, waarop de andere banken in tijd van nood een beroep konden doen voor de versterking harer middelen. De federal | |
[pagina 55]
| |
reserve banks werden elk onder leiding gesteld van een eigen, afzonderlijk bestuur, waaraan een vrij groote mate van zelfstandigheid werd toegekend. En boven deze twaalf bankbesturen werd een algemeene raad geplaatst, de Federal Reserve Board, die met belangrijke bevoegdheden van toezicht en contrôle bekleed werd, en tot taak kreeg de eenheid in de leiding der reservebanken te waarborgen. De voorzitter van het bestuur van elk der federal reserve banks treedt ingevolge de wet op als federal reserve agent, d.w.z. als vertegenwoordiger van den Federal Reserve Board bij de bank, waarbij hij is aangesteldGa naar voetnoot1). Juridisch zijn de reservebanken particuliere instellingen. Haar aandeelhouders zijn de zoogenaamde member banks. De Federal Reserve Act bepaalt namelijk dat de national banks op verbeurte van haar charter verplicht, en dat de state banks (onder zekere voorwaarden) bevoegd zijn zich als member banks bij het Federal Reserve System aan te sluiten. Deze aansluiting brengt voor de banken de verplichting mede om in het maatschappelijk kapitaal van de federal reserve bank in haar district deel te nemen voor een bedrag, gelijkstaande met 6 procent van haar eigen maatschappelijk kapitaal en haar reservefondsGa naar voetnoot2). De member banks ontvangen over haar aandeel in het kapitaal der reservebanken, uit de netto-winsten | |
[pagina 56]
| |
dier banken, een cumulatief dividend van 6 procent 's jaarsGa naar voetnoot1). De federal reserve banks zijn bankers' banks. Haar voornaamste taak bestaat in het herdisconteeren van wissels en promessenGa naar voetnoot2) voor de member banks. De Federal Reserve Act schrijft uitdrukkelijk voor dat de reservebanken alleen papier mogen disconteeren dat hetzìj voortgekomen is uit reëele handelstransacties, hetzìj getrokken of uitgegeven is ‘for the purpose of carrying or trading in...... bonds and notes of the Government of the United States’. In het algemeen mag dit papier geen langeren looptijd hebben dan negentig dagen. Papier dat getrokken of uitgegeven wordt in verband met transacties, welke met landbouw en veeteelt samenhangen, kan echter, onder zekere beperkende bepalingen, ook in disconto worden genomen wanneer het een langeren looptijd heeft, mits deze negen maanden niet te boven gaatGa naar voetnoot3). Aan den Federal Reserve Board werd overgelaten om, binnen de door de wet aangegeven grenzen, nader te bepalen, welk papier discontabel is. De discontorente wordt door iedere federal reserve bank voor zich vastgesteld ‘subject to review and determination of the Federal Reserve Board’Ga naar voetnoot4). Nadat | |
[pagina 57]
| |
het Federal Reserve System eenigen tijd gewerkt had, is bij een wet van 7 September 1916 de disconteeringsbevoegdheid der reservebanken eenigszins uitgebreid. In de praktijk was namelijk al spoedig gebleken, dat er zich vaak gevallen voordeden, waarin de member banks voorschotten verlangden voor een zoo korte periode, dat het voor haar bezwaren opleverde het papier harer clienten tot dat doel te doen herdisconteeren. In verband hiermede werd bij de evengenoemde wet aan de federal reserve banks toegestaan eenvoudige promessen van de member banks zelf, met een looptijd van hoogstens vijftien dagen, in disconto te nemen, met dien verstande dat bij die promessen door de member banks een gelijk bedrag aan discontabel papier dan wel obligaties of schatkistbiljetten der Vereenigde Staten, in onderpand moet worden gegeven als additioneele zekerheid. De federal reserve banks zijn voorts bevoegd bankaccepten en discontabele wissels (niet ook promessen) in de open markt te koopen en te verkoopen; handel te drijven in gemunt en ongemunt goud en in buitenlandsche wissels; en obligatiën en schatkistpapier van de Unie en van de afzonderlijke staten en andere binnenlandsche publiekrechtelijke lichamen te koopen en te verkoopen. Zij hebben het recht van biljettenuitgifte en brengen zelfs twee verschillende soorten bankpapier in omloop: federal reserve notes en federal reserve bank notes. De laatste zijn van ondergeschikt belang. Zij worden in omloop gebracht tegen depot van staatsfondsen, op dezelfde wijze als de national bank notes, en zijn bestemd om min of meer voor deze in de plaats te tredenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 58]
| |
Van veel grooter beteekenis zijn de federal reserve notes. Formeel zijn deze biljetten promessen der Vereenigde Staten (‘obligations of the United States’), op aanvraag inwisselbaar in goud bij de Treasury in Washington; zij worden echter uitsluitend in omloop gebracht door de federal reserve banks en zijn in werkelijkheid zuivere bankbiljettenGa naar voetnoot1). De reservebanken zijn niet bevoegd de door haar benoodigde federal reserve notes zelf te doen vervaardigen. Zij ontvangen ze (tegen betaling van de kosten van aanmaak) van den Federal Reserve Board, door tusschenkomst van den federal reserve agent in de plaats harer vestigingGa naar voetnoot2). De federal reserve agents mogen de biljetten echter alleen afgeven tegen een hun door de betrokken federal reserve bank te verstrekken onderpand, waarvan de waarde minstens gelijk moet staan met het bedrag der af te geven biljetten. In haar oorspronkelijke redactie schreef de Federal Reserve Act voor dat dit onderpand bestaan moest in door de betrokken federal reserve bank in disconto genomen papier. Nadat deze clausule bij de zooeven in ander verband al vermelde wet van 7 September | |
[pagina 59]
| |
1916 reeds in dier voege was verruimd, dat ook in de open markt gekochte wissels in onderpand konden worden gegeven, ging men bij de aanstonds nader te bespreken wet van 21 Juni 1917 nog een belangrijken stap verder door te bepalen, dat het onderpand mede bestaan kon in goud of ‘gold certificates’. - De federal reserve notes zijn bij de reservebanken inwisselbaar in goud of ‘lawful money’ en vertegenwoordigen voor de houders een bevoorrechte vordering op alle activa van de bank die ze in omloop heeft gebracht. Zij moeten voor minstens 40 procent gedekt zijn in goud. Onder deze 40 procent is begrepen het redemption fund van 5 procent in goud, hetwelk gedeponeerd moet worden bij de Treasury voor de inwisseling der biljetten in Washington, zoomede, sinds de wet van 21 Juni 1917, het goud, dat bij de federal reserve agents tot waarborg van de biljetten dient. De Federal Reserve Board is bevoegd dit dekkingsvoorschrift zoo noodig tijdelijk op te heffen. In dat geval moet echter een progressieve belasting, waarvan het minimum bij de wet is vastgesteld, betaald word en over het bedrag, waarmede de dekking beneden de 40 procent daalt. Wettig betaalmiddel zijn de federal reserve notes niet. De wet schrijft echter voor dat zij door alle federal reserve banks en member banks en door de overheid in betaling moeten worden aangenomen. De Federal Reserve Act heeft zeer ingrijpende wijzigingen gebracht in de vóór dien bestaande voorschriften betreffende de dekking van de deposito's der national banks en state banks, voorzoover deze laatste tot het Federal Reserve System toetraden. De wettelijke minima zijn belangrijk verlaagd. In haar oorspronkelijke redactie bepaalde de wet ze voor onmiddellijk opvraagbare deposito's op 18 procent voor de member banks in de central reserve cities, 15 procent voor de member banks in de reserve cities, en 12 procent voor de overige member banks. Voor de niet-onmiddellijk opvraagbare deposito's werd de minimum-dekking voor alle member banks op 5 procent gesteld. De Federal Reserve Act bepaalde voorts dat deze dekking voor één derde uit kasgeld (wettig betaalmiddel) moest bestaan; de resteerende twee derden konden (en een gedeelte ervan moest) in deposito gegeven worden bij de betrokken federal reserve bank; aan het deponeeren van een deel van de wettelijk voorgeschreven dekking bij | |
[pagina 60]
| |
andere banken dan federal reserve banks werd voor de member banks een einde gemaakt. Dit laatste voorschrift was intusschen bestemd om eerst na drie jaar volledig in werking te treden. Voor de tusschenliggende periode werd een overgangsregeling getroffen, waardoor de member banks in staat gesteld werden dat gedeelte van de dekking, hetwelk door haar onder het oude regime gedeponeerd mocht zijn bij national banks in reserve cities en central reserve cities, geleidelijk uit die banken terug te nemen. Nog vóór deze termijn van drie jaren ten einde was, werd intusschen de gansche regeling herzien. Bij de reeds genoemde wet van 21 Juni 1917 werden de dekkingsminima voor onmiddellijk opvraagbare deposito's gebracht op 13 procent voor member banks in de central reserve cities, 10 procent voor member banks in de reserve cities en 7 procent voor de overige member banks. Voor de niet-onmiddellijk opvraagbare gelden werd het dekkingsminimum van 5 op 3 procent teruggebracht. En tenslotte werd voorgeschreven dat de geheele dekking gedeponeerd moest worden bij de federal reserve banks. Van de verplichting om een gedeelte der wettelijk voorgeschreven dekking in goud of wettig betaalmiddel in hun kelders te houden, werden de member banks hiermede dus ontheven. - De Federal Reserve Board is bevoegd de voorschriften betreffende de dekking van de deposito's der member banks tijdelijk buiten werking te stellen, doch alleen met het doel om de desbetreffende banken in de gelegenheid te stellen bestaande verbintenissen na te komen. Uit het zooeven gezegde is reeds gebleken dat de federal reserve banks bevoegd zijn gelden à deposito te nemen van de member banks. Als regel is het bedrag aan deposito's, dat zij van de member banks onder zich hebben, grooter dan het bij de wet voorgeschreven minimum. Dit is een gevolg van het feit dat de reservebanken als clearing houses fungeeren. In verband hiermede is haar ook toegestaan deposito's aan te nemen van haar mede-reservebanken en (sedert 1917) zelfs van non-member banks. Dit mag intusschen alleen geschieden ‘for purposes of exchange or collection’Ga naar voetnoot1). Ten aanzien van | |
[pagina 61]
| |
dit deel der werkzaamheden van de federal reserve banks treedt de Federal Reserve Act overigens weinig in details; de regeling ervan werd nagenoeg geheel overgelaten aan den Federal Reserve Board. Volledigheidshalve zij tenslotte in dit verband nog opgemerkt, dat de federal reserve banks ook de bevoegdheid hebben deposito's aan te nemen van het gouvernement der Vereenigde Staten. Deze bevoegdheid werd aan de reservebanken toegekend om haar, desgewenscht, tot kassiers van de rijksregeering te kunnen maken. De Federal Reserve Act bepaalt uitdrukkelijk dat zij, wanneer zulks door den Minister van Financiën van de Unie verlangd wordt, moeten optreden als fiscal agents der Vereenigde Staten. Ingevolge deze bepaling werden de federal reserve banks op 23 November 1915 inderdaad als rijkskassiers aangewezenGa naar voetnoot1). De totale deposito's van de federal reserve banks moeten voor minstens 35 procent gedekt zijn in goud of wettig betaalmiddel. Ook dit dekkingsvoorschrift kan door den Federal Reserve Board tijdelijk worden opgeheven, met dien verstande, dat in dat geval een progressieve belasting moet worden betaald van hetgeen aan de dekking ontbreekt.
A.M. de Jong.
(Slot volgt). |
|