De Gids. Jaargang 86
(1922)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 442]
| |
De middelbare school voor meisjes.Ga naar voetnoot1)Er zijn er die meenen, dat bovengenoemd instituut in het ontwikkelingsproces van het meisjesonderwijs zijn taak heeft vervuld en nu kan worden opgeheven, met dankbetuiging voor de uitstekende diensten, aan de vorming van een groot aantal Nederlandsche meisjes bewezen. De gymnasia toch, zoowel als de H.B.S.S. voor jongens staan sinds lang voor het meisje open, en worden gretig door haar bezocht; bovendien bestaat in verscheidene gemeenten tegenwoordig een H.B.S. voor meisjes, waar zij in 6 jaar worden opgeleid voor het examen, dat gelijk staat met het eindexamen H.B.S. 5-jarigen cursus voor jongens. Voorzag voor 50 jaren de M.S.v.M. in een dringende behoefte, thans gaan zéér vele ouders bij het kiezen van een school voor hunne dochters schouderophalend aan de M.S.v.M. voorbij; immers, die school leidt niet naar de Universiteit, noch rechtstreeks naar eenige betrekking. Wat moet het meisje daarna beginnen? Ware ieder het daarmede eens, de omzetting van de M.S.S.v.M. in meisjeslycea zou waarschijnlijk geen langdurig proces hoeven te zijn. | |
[pagina 443]
| |
Intusschen zijn er ook ouders, die veel voelen van ‘het moderne meisje en haar tekort’. De uitsluitend intellectueele opleiding van het meisje aan gymnasium of H.B.S., bedoeld als jongensscholen, onthoudt haar een belangrijk deel van het voedsel, dat de ontluikende meisjesziel behoeft. Zij verwerft ten slotte wel een diploma, maar ten koste van de harmonie in haar wezen. Echt meisjesonderwijs, naar haar neiging en aanleg, dàt is het, wat zij voor hun dochters verkiezen. Dezen zullen het betreuren, wanneer de M.S.v.M. uit de rij der scholen M.O. gaat verdwijnen. Evenwel zou hun de toekenning van rechten aan het einddiploma van deze school zéér welkom zijn; een compromis van algemeen vormend- en tot allerlei voorbereidend meisjesonderwijs komt hun het meest begeerenswaard voor. Er is een derde categorie van ouders denkbaar: zij, die den intellectueel beperkten aanleg van hun dochtertje kennende, geen andere keuze zien dan de M.S.v.M., waar hun kind zich in een kalme sfeer, door geen examenspook verontrust, rustig kan ontwikkelen tot jonge vrouw. Het is de 2de en 3de groep van ouders, wien het toekomstig lot van de M.S.v.M. ter harte moet gaan. Een hervorming van de school is in voorbereiding. Het wetsontwerp M.O., waarin voor 't eerst de regeling van de M.S.v.M. is opgenomen, verscheen in 1921 en zal waarschijnlijk in de volgende zitting der St. Gen. in behandeling komen. De directrices der M.S.S.v.M. zijn reeds op de wet vooruit geloopen en hebben in overleg met een der inspecteurs van 't M.O. een algemeen geldend leerplan vastgesteld, geschoeid op de leest van het wetsontwerp. Het ligt in de bedoeling dat plan den nu komenden cursus reeds te doen uitvoeren. Nog vóór het wetsontwerp was verschenen, hadden de dames Gratama en Barger, directrices van de M.S. 't Kopje te Bloemendaal, een zeer sympathiek geschreven brochureGa naar voetnoot1) aan dit onderwerp gewijd. Kritiek, zoowel op de plannen van den minister als op die der onderscheiden onderwijs-deskundigen, is niet uitgebleven. Maar een heldere kijk op de richting, waarin het M.O.v.M. zich moet en mag voortbewegen is er nog niet verkregen. Dit is ook niet mogelijk, wanneer men bij de rege- | |
[pagina 444]
| |
ling van het meisjesonderwijs beurtelings twee doeleinden in het oog blijft vatten. Het schijnt moeilijk, dit na te laten. Het jonge meisje zèlf toch ziet twee toekomstwegen vóór zich: den éénen kan zij vrijwillig kiezen, maar juist den anderen zal zij begeeren. Voorbereiding zoowel tot haar eigenlijke bestemming als tot een werkkring van onafhankelijke vrouw, is zeer gewenscht. Het is slechts de vraag of één inrichting van onderwijs daaraan pasklaar kan worden gemaakt. Zij, die zich tot nu toe over deze quaestie hebben geuit, meenen, dat het mogelijk is. Behalve ten slotte de minister zelf. Want de blik, dien de minister in de memorie van toelichting op het wetsontwerp onafgewend gericht houdt op het schoone doel, om de meisjes uitsluitend algemeen vormend onderwijs op de M.S.v.M. te doen genieten, is in de artt., die het leerplan van de school betreffen, plotseling geheel afgedwaald naar een ander verschiet, waarin hij de M.S.v.M. ziet als een opleidingsschool; zij 't dan ook met een vage poging om het eerste, met zooveel liefde omschreven doel toch óók nog in het oog te houden. In de memorie van toelichting staat te lezen: ‘Intusschen heeft onze tijd steeds meer behoefte getoond aan scholen voor meisjes, voor wie, om welke reden dan ook, geen onderwijs wordt verlangd om op lateren leeftijd een middel van bestaan te hebben, maar wèl uit een oogpunt van algemeene ontwikkeling middelbaar onderwijs wordt begeerd...De meisjes, die de bedoelde scholen bezoeken, moeten zich zooveel mogelijk vrij, naar aanleg en neiging, naar omstandigheden en levensroeping, kunnen ontwikkelenGa naar voetnoot1). Ook om dit mogelijk te maken heeft ondergeteekende zich de herziening der Middelbaar-onderwijswet ten doel gesteld’. En in de toelichting op art. 22: ‘De middelbare school voor meisjes is gedacht als de school voor meisjes, die een algemeen vormend eindonderwijs verlangen, eene school, die, juist wijl zij geen opleiding bedoelt te geven voor het hooger onderwijs, nog meer dan de hoogere burgerschool voor meisjes met | |
[pagina 445]
| |
zes-jarigen cursus kan letten op de eischen, welke het maatschappelijk leven aan de beschaafde vrouw in het algemeen stelt...De bijzondere vrijheid, welke deze school voor de inrichting van het onderwijs behoeft, is haar verzekerd, doordat het getal vrije uren voor ieder van de hoogste drie klassen op 10 per week is bepaald’. Met hoeveel warmte en duidelijkheid omschrijft de minister zijn wenschen voor de M.S.v.M. Duidelijk, met uitzondering van den bovenstaanden, door mij gecursiveerden zin. Een vrije ontwikkeling naar aanleg, neiging en levensroeping is bestaanbaar; een vrije ontwikkeling naar omstandigheden is dat niet. Hier komt de vrijheid in verdrukking door den drang der omstandigheden. In dezen zin dreigt reeds het gevaar van de zwenking van 's ministers gedachten naar een andere doelstelling. Dat het gevaar niet denkbeeldig is, maar werkelijk de ontwikkeling naar omstandigheden (toch zeker worden de levens- of oeconomische omstandigheden bedoeld?) de basis wordt, waarop de minister de M.S.v.M. gaat opbouwen, blijkt helaas uit de volgende artt. of gedeelten van artt.: Art. 22. ‘Het onderwijs in de laagste twee klassen omvat dezelfde leerstof als de onderbouw van het lyceum benevens de vrouwelijke handwerken. Art. 741. De eindexamens der...middelbare scholen voor meisjes worden bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld. Art. 75. De overige rechten...van de getuigschriften van met gunstig gevolg afgelegd eindexamen...van de middelbare scholen voor meisjes worden, voor zooveel noodig, door Onzen met de uitvoering dezer wet belasten Minister vastgesteld’. Art. 78 bepaalt, dat ieder, die niet het eindexamen gymnasium, lyceum of H.B.S. heeft afgelegd, in de gelegenheid gesteld wordt, zich voor een staatscommissie aan een daarmee gelijkstaand examen te onderwerpen. ‘Daarbij moet echter blijken..., dat zij, die zulk een getuigschrift verlangen, voldoende onderwezen zijn of voldoende kennis bezitten ook in de vakken, die op de scholen in de hoogste drie klassen onderwezen zijn, maar bij het eindexamen niet worden gevraagd. | |
[pagina 446]
| |
Art. 78 toelichting. Niet alle extranei zullen de eindexamens in hun geheel behoeven af te leggen. Zoo zullen b.v. aan haar, die het getuigschrift eener middelbare school voor meisjes hebben verworven, bij de eindexamens der onderscheidene afdeelingen van het lyceum, het gymnasium en de hoogere burgerschool, vrijstellingen voor verschillende vakken kunnen worden verleend’. Het springt in het oog, dat er volgens deze artikelen van het Wetsontwerp zeer weinig kan overblijven van het onderwijs naar aanleg, neiging en levensroeping. Het eindexamen, waaraan rechten worden toegekend, zal in de praktijk de belofte, die de toelichting op art. 22 geeft, onvervulbaar maken. Daarin toch stelt de minister in uitzicht, dat in de hoogste drie klassen tien uren per week naar vrije keuze uit de verschillende vakken kunnen worden vervuld, ter wille van ‘de bijzondere vrijheid, welke deze school voor de inrichting van het onderwijs behoeft’. Toen de minister dit schreef, keek hij nog met één oog naar de zoo gewenschte school van ‘algemeen vormend eindonderwijs’. De directrices echter, die voor eenige maanden een leerplan voor de nu bestaande meisjesscholen hebben vastgesteld, in de hoop, dat de binnenkort wettelijk geregelde M.S.v.M. het zal kunnen overnemen, zien helaas in deze school niets anders meer dan een opleidingsschool. Volgens dit programma toch zal in de klassen I en II, die gelijken tred moeten houden met den onderbouw van het lyceum, tenminste 5 uur in de week aan de wiskunde worden besteed. De aanleg en neiging van de meerderheid der leerlingen, die voor een deel juist de M.S.v.M. bezoeken om haar geringen wiskundigen aanleg, is hiermee niet gebaat. Indien dit minimum gehandhaafd kon blijven, zou het verschil met de vroegere M.S.v.M. waar in GroningenGa naar voetnoot1) althans 4 uur wiskunde werd gegeven in de laagste klassen, nog niet heel groot zijn. Maar zal dat mogelijk zijn? Sinds 1919 is ook in Groningen de meisjesschool gesplitst in een H.B.S. met 6-jarigen cursus en de gewone M.S. In de gemeenschappelijke | |
[pagina 447]
| |
laagste twee klassen wordt op het oogenblik 6 uur wiskunde gedoceerd. Welnu, de leerstof, die volgens het nieuwe programma in vijf wekelijksche lesuren zal worden behandeld, omvat zoowel voor rekenkunde, als algebra en meetkunde, vrij wat méér dan nu met moeite in 6 uur wordt gegeven. Het minimum getal 5 zal dus met 1 of 2 uur overschreden moeten worden, en dat voor meisjes, die meerendeels weinig aanleg voor wiskunde hebben. Het feit, dat op de M.S.v.M. in Groningen in 22 wekelijksche lesuren een minder omvangrijk wiskunde-programma wordt afgewerkt dan op de H.B.S. met 3-jarigen cursus in 14 wekelijksche lesuren, mag mede als bewijs van dien geringeren wiskundigen aanleg gelden. Het is ook stellig op grond harer ervaring, dat de dames Gratama en Barger in haar brochure schrijven: ‘Voor verscheiden meisjes blijven wiskunde en scheikunde een gesloten boek en daarom zouden we op de M.S.v.M. het eerste vak facultatief willen stellen nà de tweede klasse en het laatste geheel, tenzij men er een huishoudelijke scheikunde van maakt’. Deze directrices reppen dan ook niet van de wenschelijkheid van een gemeenschappelijken onderbouw. Ook mevrouw Dr. Kroes-LigtenbergGa naar voetnoot1) veroordeelt de vele uren aan de wiskunde besteed, op denzelfden grond. Hoe kon men tot een programma komen zóó indruischend tegen de moderne opvattingen op paedagogisch gebied, en zoo in lijnrechten strijd met 's ministers ideaal, dat de M.S.v.M. het meisje zal vormen overeenkomstig haar aanleg en neiging en levensroeping? Een ideaal, dat toch óók den inspecteur van 't M.O., den heer Bolkestein voor oogen zweeft, blijkens zijn artikel in den ‘Opbouw’, over Onderwijs en Democratie.Ga naar voetnoot2) Wel, men kwam er toe: 1o. omdat die gemeenschappelijke onderbouw zoo praktisch is. De meisjes behoeven dan pas na 2 jaar te kiezen, welke opleiding zij verder wenschen. Helaas, hoe menig meisje zal dan reeds ontmoedigd zijn en in 't geheel geen opleiding meer wenschen. Want deze voor 't meerendeel intellectueel middelmatige meisjes moeten die twee jaren gelijken tred houden met het lyceum, en bovendien les hebben in hand- | |
[pagina 448]
| |
werken. De grondslag van hun kennis der drie moderne talen wordt in die jaren gelegd en een omvangrijke wiskundige leerstof behandeld. Die onderbouw richt zich niet naar de doorsnee-leerling der M.S.v.M., maar naar den jongen en 't meisje, die student willen worden, of langs anderen weg carrière maken. De meerderheid van de leerlingen der M.S.v.M. bestaat nu en zal blijven bestaan uit intellectueel zeer middelmatig aangelegde meisjes - het kan niet genoeg worden herhaald. Het onderwijs echter richt zich naar de meer intelligente minderheid. Dit groote nadeel moet m.i. veel zwaarder wegen dan het voordeel, dat alle meisjes pas na 2 jaar haar richting behoeven te kiezen. Het schaars voorkomende geval, dat een leerling der M.S.v.M. spijt krijgt van haar keuze, is niet onherstelbaar. Zij kan na een aanvullend examen tot de 2de of 3de klasse der meisjes H.B.S. worden toegelaten. 2o. omdat men hoopt door dezen met het lyceum gelijkgestelden onderbouw en een einddiploma dat rechten geeft, weder beter aangelegde meisjes naar de M.S.v.M. te trekken en daardoor het peil van de school te verhoogen. Mocht het lokmiddel al doeltreffend blijken, dan zal toch steeds de overgroote meerderheid der leerlingen uit de gewoon aangelegden blijven bestaan, omdat voor haar de M.S.v.M. de eenige toevlucht is. Voor de meer begaafden daarentegen staan behalve de M.S.v.M. nog 3 wegen ter voorbereiding tot haar loopbaan open, zegge drie, n.l. de jongens H.B.S. of het lyceum, het gymnasium en de meisjes H.B.S. met 6-jarigen cursus. Verliest men niet uit het oog, dat de school er moet zijn om de leerlingen? De 10 lesuren, te vervullen naar vrije keuze, zijn op het programma der directrices teruggebracht tot slechts enkele. Daarmee zal de eenige kans, die de minister nog gaf aan een M.S.v.M. voor algemeen vormend eindonderwijs, vervlogen zijn voor goed. Het is de schuld van den minister zelf. Hoe zouden die tien aanlokkelijke uren te rijmen zijn met artt. 74 en 75, waarin een regeling van het eindexamen en de rechten daaraan verbonden, wordt toegezegd. Naar verluidt, zullen in het najaar de directrices der M.S.S.v.M. wederom samenkomen om een voor alle scholen gelijke regeling van een eindexamen te treffen en dus ook in deze materie op de | |
[pagina 449]
| |
wettelijke regeling vooruit te loopen. Het lijdt geen twijfel of er zal bij de vaststelling van een eindexamen-programma rekening gehouden worden met het recht op vrijstellingen voor het Staatsexamen, in de memorie van toelichting op art. 78 in uitzicht gesteld. Haast ieder toch, die over de hervorming van de M.S.v.M. heeft gesproken of geschreven, acht dit recht op vrijstellingen één der bestaansvoorwaarden van de toekomstige meisjesschool. Zelfs de dames Gratama en Barger en mevr. Kroes-Ligtenberg, die zooveel blijken te voelen voor uitsluitend algemeen ontwikkelend meisjesonderwijs, schijnen hiermee haar verlangen naar vrijstellingen en rechten niet in strijd te vinden. Acht ook de minister het niet in strijd met zijn toelichting op art. 22: ‘De middelbare school voor meisjes is gedacht, als de school voor meisjes, die een algemeen vormend eindonderwijsGa naar voetnoot1) verlangen’? In de hoofdvakken, de moedertaal en de andere moderne talen, die tot nu toe de M.S.v.M. hebben gedragen en zullen blijven dragen, zal dan géén eindonderwijs, maar tot iets hoogers voorbereidend onderwijs worden gegeven. Bij den minister zal verder ongetwijfeld worden aangedrongen op vrijstelling van aardrijkskunde, geschiedenis en plant- en dierkunde voor 't staatsexamen, gelijkstaand met 't eindexamen H.B.S., en van geschiedenis en plant- en dierkunde voor het staatsexamen, gelijkstaand met 't eindexamen gymnasium A. en B. Daarop dringen o.a. de dames Gratama en Barger aan - men hoort die vakken algemeen noemen. Ik keur het af, allereerst om het opdrijven van het onderwijs aan de M.S.v.M., dat er het gevolg van zijn moet. Er zal daar in 't vervolg gewerkt worden voor een eindexamen dat rechten geeft en dus op peil moet worden gehouden. Menig docent streeft er naar haar lessen aan te passen aan de neiging en aanleg harer leerlingen. Het is bij het onderwijs in de geschiedenis o.a. beter, van weinig pakkende tijdperken, b.v. dat van 1815-1848 in vaderlandsche en algemeene historie, de hoofdlijn aan te geven in slechts enkele lessen, om zooveel mogelijk uren beschikbaar te houden voor de behandeling der groote mannen. Ook de z.g. domme meisjes kunnen tot iets als heroworship geraken, voor Napoleon, Cavour, Bismarck, waardoor ook bij háár het geschiedenis- | |
[pagina 450]
| |
onderwijs vruchtdragend kan worden. Maar - de examencommissie mag feitenkennis eischen van het laatste kwart der 18de eeuw af. Vóór alles moet de examenstof gekend worden, moet het belang gediend worden van de groote minderheid der leerlingen, van die percentsgewijze weinigen, die in het vervolg de M.S.v.M. zullen volgen als voorbereiding tot de Universiteit. Intusschen zal het klachten regenen van de meerderheid der leerlingen en haar ouders, dat die M.S.v.M. zoo moeilijk is geworden, dat zij zooveel huiswerk hebben, dat het niets prettig meer is op school - kortom: het hoofddoel der school, de meisjes te ontwikkelen overeenkomstig haar aard, wordt niet meer nagestreefd. Meisjes, die in het leven een gelukkige herinnering konden meenemen aan haar schooljaren, indien de school zich was blijven richten naar het belang van de leerling die er thuis hoort, zullen verdrietige, moeilijke jaren hebben, omdat de school een constructie is geworden van deskundigen, die het onderwijs op hoog peil willen houden - tot schade van de doorsnee-leerling. De ervaring geeft toch eenig recht van spreken. De M.S.v.M., waaraan ik werkzaam ben, telt niets dan intellectueel gewoon aangelegde meisjes, behoudens de enkele gebruikelijke uitzonderingen. Ik zou geen kans zien de leerlingen der hoogste klasse klaar te maken voor het eindexamen geschiedenis H.B.S., laat staan gymnasium, indien zij gelijktijdig ook voor de overige vakken tot het eindexamen werden voorbereid. Overspanning, wanhoop, een gevoel van onmacht zou voor vele leerlingen het gevolg zijn. Toch zou de kennis dezer zelfde meisjes aan de exameneischen moeten voldoen, tenzij zij in de lagere klassen reeds, met 't oog op het naderend eindexamen, tot blijven zitten waren veroordeeld geweest. Men mag mij tegenwerpen dat de nieuw ontworpen M.S.v.M. op de volgende generatie van leerlingen een invloed ten goede zal oefenen, dat zij van den aanvang af het begeerlijke, rechtengevende diploma voor oogen zullen hebben en dit haar energie zal stalen en haar wijze van werken verbeteren. Wie zal het zeggen? Waarheid zal er wel schuilen in deze hypothese; maar niet zóóveel, dat mijn kritiek op de toekomstige school erdoor verzwakt wordt. Neen: het onderwijs van de M.S.v.M. heeft zich te voegen naar den gemiddelden aanleg der leerlingen. Men moet er niet voor terugdeinzen het peil van het onderwijs iets | |
[pagina 451]
| |
te verlagen, indien dit noodzakelijk blijkt. Wat is er tegen? Ik acht de huidige leerlingen niet minder dan de vroegere, vaak meer intelligente; het verstand is niet het voornaamste van haar wezen. Er spreekt uit die soms verveelde gezichten zooveel ernst, zooveel warmte, wanneer het gaat om personen of problemen of kunstuitingen die haar hart, haar intuitieve levensbeschouwing, haar zin voor het goede en schoone treffen. 't Is een ànder soort onderwijs dan men geeft aan die meer intelligenten, met wie men zoo heerlijk kan opschieten. Hoe weinigen, óók van de knapperen, zullen ten slotte gebruik maken van haar verkregen rechten! Mevrouw Kroes-Ligtenberg heeft nagegaan, hoevelen van de meisjes, die tusschen 1892 en 1910 leerling waren geworden van de H.B.S. aan den 's Gravendijkwal te Rotterdam, later van haar eindexamen nut hebben gehad. Van de 168 slaagden er 89 voor het eindexamen, en van deze 89 kozen er 28 een studie of loopbaan waartoe slechts een eindexamen H.B.S. of gymnasium de deur kon openen. En dat was in de jaren, toen de trek naar de jongensscholen minder sterk was dan thans en de ouders de H.B.S. nog zelden kozen voor hun dochters zonder daarbij een speciaal doel voor oogen te hebben. Ware dìt het eenige bezwaar, tegen het rechtengevend eindexamen, dat de groote meerderheid der leerlingen zou moeten lijden onder het belang eener geringe minderheid, het zou reden genoeg zijn, om front te maken tegen het plan van den minister. Maar er is nog meer. Het diploma, dat zijn eerste kwaad sticht als het nog slechts is een nagejaagd doel, zal, éénmaal in handen van de gelukkige bezitster, opnieuw een bron van onrecht kunnen worden. Het opent een achterdeurtje naar de Universiteit, dat gesloten behoort te blijven. De M.S.v.M. bedoelt immers, volgens de toelichting op art. 22 van 't wetsontwerp, geen opleiding te geven voor het hooger onderwijs? Waartoe dan de leerlingen der M.S.v.M., die student willen worden, boven àlle andere toekomstige studiosi te bevoorrechten, door háár de gelegenheid te geven het Staatsexamen trapsgewijze te doen met de mogelijkheid van een ruim tijdsverloop tusschen het eerste en tweede deel? Het eerste deel van 't staatsexamen = eindexamen gymnasium zal dan gaan over de moderne talen, geschiedenis en plant- en dierkunde - blijven over voor het 2de deel de oude | |
[pagina 452]
| |
talen en de wiskunde. Het 1ste deel van 't staatsexamen = eindexamen H.B.S. zal omvatten eveneens de moderne talen, geschiedenis, plant- en dierkunde en bovendien aardrijkskunde; blijven over de wis- en natuurkundige vakken. Zòò zal het worden voor de leerlingen der meisjesschool, terwijl alle leerlingen van alle andere scholen op één tijdstip de geheele examenstof moeten beheerschen. Waartoe die bevoorrechting? Is zij in het belang van het meisje, dat ervan meent te profiteeren. Ik ken leerlingen, die het gymnasium hebben verlaten voor de M.S.v.M., omdat het haar te zwaar was. Toch acht ik ze in staat om dit in tweeën geknipte staatsexamen met goed gevolg af te leggen. Aan de universiteit zouden zij zich waarschijnlijk misplaatst voelen, doordat zij haar krachten hadden leeren overschatten. Deze regeling lijkt mij nòch in 't belang van het meisje, nòch in 't belang van het academisch onderwijs, nòch van de wetenschap zelf. Wij weten het toch allen wel, ook zij, die het liever niet willen weten, dat werkelijk ter wille van de wetenschap de weg naar de Universiteit voor het meisje niet extra vergemakkelijkt behoeft te worden. Het is bovendien een erkend feit, dat het peil der colleges, evenals dat der schoollessen, zich onwillekeurig richt naar het gehalte der toehoorders. De oorspronkelijke leerlingen der M.S.v.M. zullen in het algemeen het peil van het academisch onderwijs nièt helpen verhoogen. De bevoorrechting der meisjes bestaat niet alleen in de vrijstellingen zelf. Het gehalte van het eindexamen M.S.v.M. zal voor enkele van de vrijstellingsvakken niet hetzelfde kunnen zijn als van het eigenlijke staatsexamen. Dus niet alleen het examen in tweeën gesplitst, maar ook voor een deel nog verlicht. Wat toch kan de docent in geschiedenis aan de M.S.v.M. in 10 wekelijksche lesuren gedurende de 5 jaren, met haar gemiddeld minder intelligente leerlingen bereiken in vergelijking met den leeraar aan het gymnasium, die voor afdeeling A althans, 19 wekelijksche lesuren in de 6 jaren voor de geschiedenis beschikbaar heeft. De minister heeft het met het staatsexamen ernstig voor. Daar zal moeten blijken, ‘dat zij, die zulk een getuigschrift verlangen, voldoende onderwezen zijn of voldoende kennis bezitten ook in de vakken die op de scholen in de hoogste drie klassen onderwezen zijn, maar bij het eindexamen niet worden gevraagd’. Zij, | |
[pagina 453]
| |
die het staatsexamen hebben afgelegd, en gedenken hoe zij daarbij geheel onkundig mochten zijn in de oude geschiedenis, en die leemte in hun toch al bedenkelijk haastige klassieke vorming misschien nòg betreuren, zullen deze opvatting van den minister toejuichen. Maar hoe zal de praktijk zijn, indien het eindexamen M.S.v.M. recht geeft op vrijstelling voor geschiedenis? De oude geschiedenis, uitvoerig behandeld in de 4de klas van het gymnasium en als capita uit de cultuurgeschiedenis in de 5de, wordt op de M.S.v.M. slechts gedoceerd in de eerste klas. Moge dan de vrijstelling in geen geval de oude geschiedenis gelden. Mogen ook het begrip en de kennis van de moderne talen bij de leerlingen der M.S.v.M. eerst beproefd worden aan vroegere en latere staatsexamen-opgaven vóór de vrijstelling van het examen in die talen wordt verleend. Een merkwaardig verschijnsel is de bevoorrechte positie van het meisje tegenover den jongen bij den tegenwoordigen, en nog meer bij den toekomstigen toestand van het middelbaar onderwijs. Voor den jongen, die krachtens zijn aanleg en zijn plaats in het maatschappelijk leven, altijd de meest belanghebbende bij een goede voorbereiding tot de Universiteit blijft, bestaat er geen echte jongensschool meer. Of de coëducatie voor de jongens gunstig is, daarnaar wordt niet gevraagd. Of een leeraar zijn jongens niet menigmaal véél meer zou kunnen meegeven op hun weg, indien zij ‘onder elkaar’ waren, is geen vraagpunt, dat zich in een groote belangstelling kan verheugen. Zij hebben zich te schikken in de hun opgelegde coëducatie. De meisjes hebben de ruime keuze. Zij worden toegelaten tot alle jongensscholen. Is de coëducatie voor haar minder gewenscht of is het tempo van het onderwijs haar op gymnasium of H.B.S. wat snel, welnu, in vele steden zal een H.B.S. voor meisjes met 6-jarigen cursus haar gaarne opnemen. En ten slotte: verkiezen de ouders voor hun dochters, wel is waar voor de studie bestemd, toch eerst zooveel mogelijk speciaal meisjesonderwijs: de nieuwe M.S.v.M. zal dat kunnen geven en de meisjes tevens klaar maken voor het 1ste gedeelte van het Staatsexamen. Hoe vele ouders zouden ook voor de zwakken en langzamen onder hun zoons dien kalmeren weg naar de Academie verlangen via het eindexamen M.S.v.M.! | |
[pagina 454]
| |
Elke jónge beweging overdrijft. Het verschijnsel doet zich voor op elk gebied - niet het minst op het ruime veld der vrouwenemancipatie. De vrouw was immers in het maatschapkelijk leven zoo ver ten achter gebleven; men kon niet hard genoeg gaan om de schade in te halen, en men ging - het doel voorbij. Gelijkstelling met den man, voor de wet, politiek, oeconomisch - de vrouw zàl het verkrijgen. Maar al die nagestreefde rechten brengen plichten met zich mede, harde plichten soms, die niet altijd na te komen zijn zonder onder den voet te treden het eeuwig, tòch weer zich oprichtende, innig vrouwelijke, dat met den man niet gelijk gesteld zou willen worden, al kon het, en dat de diepste oorzaak is van ons achterblijven in den maatschappelijken wedloop. Want het hield de vrouw immers stevig vast met alle banden der liefde, aan haar huis en haar moederlijke plichten. Zal niet o.a. menige gehuwde onderwijzeres, die deze dubbele levenstaak als een recht heeft opgeëischt, éénmaal moeder geworden, dikwijls met verkropten angst terugdeinzen voor de onvereenigbare plichten, die er de consequentie van zijn? Iets dergelijks is er gaande op het terrein van het meisjesonderwijs. De M.S.v.M., van den beginne af achtergesteld bij de jongensscholen, wat de leerstof en dus ook de daaruit voortvloeiende kansen in het maatschappelijk leven betrof, moet dien achterstand inhalen. Kan zij al niet gehéél gelijk gesteld worden met H.B.S. of gymnasium, dan toch zoo ver mogelijk. Het laatste nieuws is dan ook waarlijk een bericht, dat de minister bereid is, zelfs de laagste drie klassen der M.S.v.M. gelijk te stellen met die der H.B.S. Wie weet, zullen de rechten aan het eindexamen verbonden, niet nog van wijder strekking blijken te zijn, dan ik heb verondersteld. Verliest men niet uit het oog, dat de M.S.v.M. zoo lang gebleven is, die zij was, doordat zij bleef voldoen aan hetgeen het gewone meisje van noode heeft? Het meisje, dat geen studiedrang kent, noch verlangen naar den strijd im feindlichen Leben, maar dat wel behoefte heeft om te leeren begrijpen, te bewonderen en zich toe te wijden aan wat het aan schoonheid en waarheid leert zien op haar weg? De hoogere klassen van de M.S.v.M. zijn in hoofdzaak aan dat verlangen tegemoet gekomen, en zijn ook daardoor juist bij honderden in dankbare herinnering gebleven. De intellectueel meer begaafden onder | |
[pagina 455]
| |
de meisjes kunnen de veel zwaardere leerstof van gymnasium en H.B.S. verwerken op haar eigen wijze, zóó dat de harmonie in haar wezen bewaard blijft. Maar wat wordt er van het gewone meisje, indien het oude beproefde karakter van de M.S.v.M. wordt aangetast, indien ook daar de leerlingen een hoeveelheid leerstof moeten slikken, die haar verstand met moeite kan verduwen en het eigenste in haar niet doet gedijen? De M.S.v.M. behoudt slechts dan haar reden van bestaan, indien zij als éénig doel voor oogen blijft houden: algemeene vorming van het meisje, overeenkomstig haar neiging en aanleg. Binnen die perken moet worden gestreefd naar het volmaakte leerplan. ‘Dat is alles goed en wel’, zullen vele ouders zeggen, ‘maar zoo een leergang heeft geen praktisch nut. Wat kunnen onze meisjes na afloop van de M.S.v.M. beginnen?’ Ach, immers zoo veel. Hoe veel worden zij niet waard geacht krachtens haar goede, algemeene ontwikkeling. Hoe welkom zijn zij niet als verpleegster! In het programma van de middelbare meisjesschool te Groningen staat een heele lijst afgedrukt van de rechten en vrijstellingen aan het einddiploma verbonden. Om slechts eenige mogelijkheden te noemen, wil ik wijzen op de huishoudscholen, die voor haar openstaan, op de School voor Maatschappelijk Werk te Amsterdam, de School voor Kinderverzorging en Opvoeding te Rotterdam, de Tuinbouwschool in Rijswijk. Het onderwijzeresexamen kunnen de leerlingen der M.S.v.M. een goed half jaar na het verlaten der school, meestal met goed gevolg, afleggen. Het einddiploma geeft haar toegang tot de eerste klasse der meeste handelsscholen... enz. Alleen de gang naar de Academie wordt haar niet bijzonder gemakkelijk gemaakt. Terecht. Misschien daardoor ook niet de studie voor de Middelbare Akten, waartoe waarschijnlijk een eindexamen H.B.S., lyceum of gymnasium wordt vereischt, maar mogelijk ook het eindexamen van de gereorganiseerde kweekschool voldoende wordt geacht. Moeilijk is de weg - maar daarom niet afgesloten en niet moeilijker dan voor de jongens. Mocht een leerling van de M.S.v.M. ten slotte willen studeeren, dan heeft zij alle vrijheid zich aan het staatsexamen te onderwerpen. Verkiezen de ouders echter voor hun dochter de tegen- | |
[pagina 456]
| |
woordige M.S.v.M. niet meer, omdat haar kansen in de maatschappij daardoor te gering zouden zijn: welnu - dan heeft de M.S.v.M. werkelijk uitgediend en moet zij worden opgeheven. Dan is er helaas in dezen tijd geen plaats meer voor een school, die het meisje tracht te vormen bovenal tot een goed ontwikkelde, evenwichtige jonge vrouw. De minister evenwel zegt, dat aan zulk algemeen vormend eindonderwijs steeds meer de behoefte wordt getoond. Moge die uitspraak de werkelijkheid weergeven! Maar moge nòòit werkelijkheid worden het hervormingsplan voor de M.S.v.M., door den minister ontworpen, dat volkomen inconsequent is ten opzichte van bovenvermelde uitspraak. Er kan geen behoefte zijn aan een M.S.v.M., die voor de meerderheid der leerlingen te zwaar is, en aan een minderheid de gelegenheid geeft, om, langs een omweg weliswaar, maar een omweg met een goede pleisterplaats, de Universiteit te bereiken.
M.J. Aalbers-Hamaker. |
|