het renaissancistische kunst’ zegt Holst. Dit lijkt mij echter een gevaar zien, waar het niet ligt. Zeker, het tegenwoordige Museum-begrip is afkomstig van de Renaissance. Maar daarmeê wordt alles wat in een museum ondergebracht staat nog niet geteekend tot kunst als die van de Renaissance. Wanneer er tegenwoordig wel eens, - en vooral bij sommige moderne Duitschers kan men dat aantreffen - over Egyptische kunst in hyper-aesthetische termen gesproken wordt, dan ergert ons dat, doordien hiermeê de eigenlijke grondaard van al wat Egyptiesch is miskend wordt. Want het is zelfs, al gaat het niet best anders, al een beetje bedenkelijk, om van Egyptische kunst te spreken, omdat deze, strikt genomen, nauwelijks ooit als zoodanig bedoeld geweest is. De bouwers van het Commissie-project hebben dit echter zeer wel geweten. En het is dan ook heusch onjuist, dat, naar de ideëen van het Museum-rapport, rituëele objecten als louter aesthetische uitingen gewaardeerd zouden worden, en even onjuist, dat men de schatten der oudheid als het ware de moraal der renaisancistische kunst op zou willen dringen.
Ook zonder de godsdienstige bedoelingen der Egyptenaren te deelen, of deze zelfs maar bij benadering te kennen of te begrijpen, worden wij vervuld met eerbied en ontzag bij het aanschouwen van hun plastiek. En wij kunnen haar voortbrengselen niet anders eeren dan door ze als verheven objecten te bewaren. En we hebben daarvoor geen andere plaatsen dan onze musea, die we dan ook zoo voornaam en waardig moeten maken als in onze vermogens ligt. Maar het souligneeren van: dìt moet men aesthetisch, en dàt moet men.... ja, hoe eigenlijk?.... religieus? beschouwen, zou ten zeerste bedenkelijk geacht mogen worden, ook al, omdat hier, moeielijker haast dan ergens anders, een straffe grens te trekken valt.
Maar er is nog een andere reden, waarom een arbitrair scheiden van priesterlijke kunst en van leeken-kunst ongewenscht ware. Evenals (laat het ons dan maar blijven noemen:) kunstwerken, die als dragers van een bepaalden eeredienst ontstonden, bij het wegsterven van dien eeredienst een absolute waarde behouden, buiten hun onmiddelijke ontstaansreden om, - evenzoo vermogen zulke kunstwerken, die uit