De Gids. Jaargang 86(1922)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 216] [p. 216] Verzen. Dagen. Ik wil nu zingen van die zomerdagen Dat na een lange zwoelte opeens de wind Door het geboomte gaat in vreemde vlagen, Een loome regen weifelend begint... Het zijn de dagen dat in oude steden Het leven zijnen zin verloren heeft En weer zijn plaats inruimt voor het verleden, Dat immers overal nog heimlijk leeft... Het zijn de dagen dat de kindren droomen Wijl werk hun doelloos schijnt en spelen dom, Maar dat de grijsaard luistert naar de boomen En droomt zich in zijn kindertijd weerom... [pagina 217] [p. 217] Koning Etzel. Koning Etzel door de bergen reed. Hij was van zijn leger afgezworven. Uren ver scheen alles uitgestorven: Hoorde hij geen horenschal, geen kreet... Had zich in het ruischen van een boom Alle leven nu verstild op aarde? Wat daarbuiten lag scheen zonder waarde En zijn koningschap was maar een droom ... Uren ver zijn groote leger toog In een vreemd verlangen naar het Westen: Weg van overwinning, die ten leste Toch ten ondergang zich boog... Avondregen liet op zijn oud kleed, Grijs bestoven - d' eerste droppels achter... Zijn gedachten wentelden zich zachter... Koning Etzel door de bergen reed... [pagina 218] [p. 218] Een Schilderij. 't Was een gezicht in een oud-Duitsche stad: De hooge huizen met barokke kroonlijst Beschaduwden het diepe binnenplein, Waar, op een stoep, een moede wachter zat. Zijn hellebaard stond naast hem - maar hij sliep De sterren waren zichtbaar in den hemel. Het zou gansch stil zijn, als het bronnewater Niet ruischend in het ronde bekken liep... Wat denken sterren wel en bronnelied Van dezen slaper - die zijn plicht verzaakte? En toch: de nacht zou niet zoo schoon geweest zijn Wanneer een stap der menschen ernst verried ... J.J. van Geuns. Vorige Volgende