De Gids. Jaargang 85
(1921)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Visscherij-beheer en visscherijstatistiek.In zooverre de visscherij niet het karakter draagt van een cultuur-bedrijf, zooals b.v. met de schelpdierenteelt het geval is, zou men kunnen zeggen, dat zij is de toeeigening van een goed, hetwelk vrij in de natuur voorkomt. Zij verschilt uit dien hoofde fundamenteel van andere vormen van voortbrenging, welke ten doel hebben, uit een minderwaardig een meerwaardig goed te doen voortkomen (nijverheid, land- en tuinbouw en veeteelt), of waarbij het goed weliswaar vrij in de natuur voorkomt, doch deel uitmaakt van den grond, waarin het zich bevindt (art. 626 B.W.). Dit fundamenteele verschil is de reden, waarom de gemeenschap ten opzichte van de visscherij een andere positie inneemt, dan tegenover andere soorten van bedrijf. Alleen de visch in vijvers en de schelpdieren op een perceel dat in uitsluitend gebruik is gegeven voor schelpdierenteelt en waarop zij uit vooraf door den houder gezaaide onvolwassen schelpdieren zijn opgegroeid, zijn privaat-eigendom. In alle andere gevallen behoort de visch, welke zich vrij in de wateren bevindt, aan niemand in eigendom toe, maar vormt zij een natuurlijken rijkdom van de geheele gemeenschap. Persoonlijke rechten op het water zelf, waarin de visch zich op een oogenblik ophoudt, doen aan dit feit niets af, indien dit water in gemeenschap staat met andere wateren; immers de visch kan zich dan vrijelijk van het eene water naar het andere begeven, zoodat zij niet geacht kan worden tot één bepaald water te behooren. Hiermede stemt ook overeen artikel 641 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het Burgerlijk Wetboek, hetwelk wel aan den eigenaar van het water, behoudens de rechten, door derden verkregen, bij uitsluiting het recht geeft, zich de visschen toe te eigenen, welke zich in dat water bevinden, doch - want hoe zou dit ook mogelijk zijn? - niet het eigendomsrecht van die visschen, en bovendien het recht van toeeigening beperkt door ‘de wetten en verordeningen op dat stuk aanwezig’, dus ook door de maatregelen, welke de zorg voor den algemeenen vischstapel ten doel hebben, waarvan de in het water aanwezige visch immers deel uitmaakt. Het feit, dat de vrij in de wateren voorkomende visch een natuurlijke rijkdom vormt van de gemeenschap, legt aan deze onafwijsbare plichten op. Vooreerst vloeit er uit voort een plicht van goed beheer en in de tweede plaats de plicht, om in de wateren, welke aan niemand in eigendom toebehooren, aan een ieder gelijke gelegenheid te geven, de visch te bemachtigen. Het laatste is niet alleen een eisch van billijkheid, maar een overheid, die haar taak als orde-bewaarster goed begrijpt, kan zich ook ten aanzien van de visscherij in deze wateren onmogelijk op het standpunt van onthouding plaatsen. Bij hun pogen, om zich van den vischvoorraad in die wateren een zoo groot mogelijk deel toe te eigenen - een in den visscher zeer begrijpelijk streven - zouden velen allicht minder kieskeurig zijn in de gebezigde middelen, en dus een voordeel op hun medevisschers behalen, dat dezen als ongepast zouden gevoelen en als een krenking van hun rechten. Het gevolg zou niet alleen zijn uitmoording der visch, maar dikwijls ook twisten tusschen de visschers, wanordelijkheden en ontevredenheid over de overheid, die het onrecht liet gedijen. De geschiedenis leert ons, dat dit geen fantaziën zijn. Zoo vertelt prof. James Johnstone in zijn boek: British Fisheries and their problems op blz. 11, dat na 1848 in Schotland ernstige twisten rezen tusschen de visschers, die als van ouds met drijfnetten op haring vischten en hen, die begonnen waren, daarvoor het treilnet te bezigen en werd in het verslag van de Commissie in zake het haringtreilen in Schotland medegedeeld, dat het gebruik van den treil voor de haringvangst in 1851 bij Act of parliament verboden werd, o.a. om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een einde te maken aan ‘ill will and conflicts, engendered among rival classes of fishermen’. Dr. P.P.C. Hoek maakt verder in zijn ‘Rapport over de visscherij in de Zuiderzee, uitgebracht aan het Collegie voor de Zeevisscherijen’, verschenen als bijlage III van het ‘Verslag van den Staat der Nederlandsche Zeevisscherijen over 1889’ (blz. 263) melding van twist en zelfs bloedige vechtpartijen, waartoe de Zuiderzeevisscherij voortdurend aanleiding gaf. En indien niet door tijdige regelingen aan gegronde grieven tegemoet werd gekomen, zouden dergelijke wanordelijkheden zonder twijfel ook heden ten dage nog voorkomen. Als een ongepaste wijze van visschen nu, welke aanleiding kan geven tot zulke grieven, zal moeten worden beschouwd zulk eene, welke strijdig is met het doel van een goed beheer van den vischvoorraad. Intusschen behooren vele wateren in eigendom toe aan particulieren of publiekrechterlijke lichamen. Feitelijk is dit het geval met alle wateren, de zeeën alleen uitgezonderd, die zich op ons grondgebied bevinden, ook met de bevaarbare, en vlotbare rivieren, de havens en reeden, welke immers krachtens artikel 577 van het Burgerlijk Wetboek, ‘onverminderd de door titel of bezit verkregen regten van bijzondere personen of gemeenschappen’ aan den Staat toebehooren. Voor deze wateren gelden eenigszins andere overwegingen. Zij behooren toe aan een groot aantal verschillende eigenaren, waarvan ieder het uitsluitend recht heeft van toeëigening der visch, welke zich in zijn eigen water bevindt. Deze visch blijft, zooals reeds is opgemerkt, niet steeds in hetzelfde water, maar begeeft zich van het gebied van den eenen eigenaar naar dat van den anderen. Wordt dus in het water van één eigenaar schade toegebracht aan den vischstand, dan worden daardoor ook de eigenaars der daarmee in gemeenschap staande wateren getroffen, wier eigendom immers een deel van zijn waarde ontleent aan de vischrijkheid van het water. De beperking van het toeeigeningsrecht der eigenaren van vischwateren door regelen ter bescherming van den vischstand berust dus op het algemeene beginsel, op grond waarvan de Staat ook in andere gevallen meermalen tusschenbeide moet komen, teneinde te verhinderen, dat de eene burger schade berokkent aan het eigendom van den ander. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte moet nog genoemd worden de plicht van iederen Staat tot instandhouding van een natuurlijke welvaartsbron van zóó groote beteekenis en bij een wijs beheer zóó onuitputtelijk, als de vischstapel. Ik noem dezen plicht, hoe belangrijk ook op zichzelf, echter pas in de laatste plaats, omdat zelfs al zou men meenen, dat de hooge kosten, noodig voor een goed visscherij-bestuur, niet gerechtvaardigd zijn door het economisch belang der visscherij - een meening, waartoe leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal wel bleken over te hellenGa naar voetnoot1) - deze toch onvermijdelijk moeten worden geacht ter wille van de handhaving van recht en orde en ter voorkoming van gegronde ontevredenheid bij een deel der bevolking, dus ter vervulling van de meest elementaire overheidsplichten. Aan welke eischen moet nu een goed visscherijbeheer voldoen, wat moet bij het visschen als een misbruik worden beschouwd en welke maatregelen dienen daartegen te worden genomen? Het ligt in de rede, dat het einddoel een hoog rendement moet zijn. De waarde van den vischstapel moet verhoogd worden of althans verlaging daarvan tegengegaan, opdat met de waarde van de vangst, welke daarmede natuurlijk ten nauwste verband houdt, hetzelfde geschiedt. Daarbij spreekt het vanzelf, dat de marktwaarde der visch een factor van minstens evenveel belang is als haar aantal. Een visscher toch zal weinig gebaat zijn met een grootere vangst, indien deze uit minderwaardige visschen bestaat, en daardoor minder opbrengt dan een kleinere vangst van meerwaardige visschen. De waarde van de visch nu hangt voor een belangrijk deel af van haar grootte. Kleine onvolwassen exemplaren brengen over het algemeen veel minder op dan flinke volwassen visschen, niet alleen omdat er een veel grooter aantal van noodig zijn, om dezelfde gewichtshoeveelheid te vormen, maar ook omdat de consumenten aan groote visch den voorkeur plegen te geven boven kleine visch. Een eisch van goed beheer is dus, het aantal der volwassen visschen op een zoo hoog mogelijk peil te houden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er zijn nog tal van personen, zelfs onder de belanghebbenden bij de visscherij, die omtrent den invloed van menschelijke handelingen op den vischstapel zeer sceptisch gestemd zijn. Volgens hen zijn de natuurlijke invloeden, welke buiten de contrôle van den mensch liggen, zooals schaarschte van voedsel, besmettelijke ziekten en vervolging door roofdieren, van zoo overwegende beteekenis voor het leven der visschen, dat het ingrijpen van den mensch daartegenover van onbeduidende uitwerking is. Natuurlijk valt niet te ontkennen, dat de visschen onderhevig zijn aan vele invloeden, waarover de mensch geen macht heeft en dat zij door calamiteiten getroffen kunnen worden, maar daaruit volgt toch geenszins, dat de mensch door zijn handelingen niet eveneens ernstige schade aan den vischstapel kan toebrengen. De oorzaak van het mindere geloof bij velen in den invloed van menschelijke handelingen op den vischstand schuilt vermoedelijk in het feit, dat het verband tusschen die handelingen en den vooruitgang of achteruitgang van den vischstand niet onmiddellijk aan den dag treedt. Waaraan de achteruitgang of toeneming der bevolking en waaraan de uitbreiding of inkrimping van den veestapel is toe te schrijven, kan in den regel gemakkelijker en op meer overtuigende wijze worden aangetoond, dan de oorzaak der vermeerdering of vermindering van de vischrijkheid van een water. Heeft men b.v., zooals meermalen gebeurt, in binnenwateren gedurende een vrij geruimen tijd een coïncidentie opgemerkt tusschen een scherp en roekeloos hengelen en een achteruitgang van den vischstand, en meent men, daar men geen andere oorzaken van dien achteruitgang heeft kunnen vaststellen, gerechtigd te zijn in die wateren het vrije hengelen te verbieden, dan kan de twijfelaar altijd met eenigen grond beweren, dat het bewijs voor het beweerde verband niet is geleverd, want dat voor den achteruitgang ook andere onnaspeurlijke oorzaken kunnen bestaan. Toen in den oorlogstijd groote massa's jonge visch, vooral voorn en brasem, gevischt werden, met het doel deze naar Duitschland uit te voeren, werd ter bescherming dezer jonge visch het gebruik van een nauwmazige vischzegen op de groote rivieren verboden. Daardoor kon ook niet meer ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vischt worden met de zoogenaamde ‘alverzegen’. Dit was het eerste feit. Het tweede feit was, dat in 1920 op de rivieren een buitengewone toeneming van den alvervoorraad werd geconstateerd. Wat ligt nu meer voor de hand, dan tusschen beide feiten een oorzakelijk verband te zien? Toch is moeielijk met zekerheid te bewijzen, dat dit verband inderdaad bestaan heeft, en geen andere invloeden met het geconstateerde gevolg op den alvervoorraad hebben gewerkt. Nu betreft dit geval nog zoogenaamde standvisch, welke zich op een beperkt gebied in rivieren of binnenwateren ophoudt. Hoeveel minder concreet wordt echter het causaal verband, indien het vischsoorten geldt, die hun leven geheel of ten deele in de groote zeeën doorbrengen, waar zij minder onder menschelijke contrôle verkeeren. Toch moet zulk een verband ook voor deze vischsoorten worden aangenomen. De voormalige visscherij-consulent, dr. K. Kuiper Jr., doet dit o.a. in een rapport, hetwelk is opgenomen in deel I van het Jaarverslag der Visscherij-in-spectie over 1918 (blz. 101-125) ten aanzien van de bot, welke in haar prille jeugd van de Noordzee naar ons brakwatergebied trekt en daar blijft tot haar 3e of 4e levensjaar. Hij constateert (blz. 122) dat de botvangsten sedert de vaststelling der maat op 18 cM. allerwege (behalve in den Dollard) stijgend waren en dat deze stijging waarschijnlijk het gevolg was van de werking der thans geldende maat van 18 cM. In een naschrift op dit rapport (blz. 126-128) wijst de visscherij-consulent dr. J.J. Tesch er op, dat de daling der botvangsten in 1919 en 1920 aan deze conclusie geen afbreuk doet, doch alleen bewijst, ‘dat bij den botstand en de vischrijkheid in het algemeen factoren een rol spelen, die nog niet voldoende bekend zijn en geheel buiten onzen invloed vallen’. Het meest overtuigende voorbeeld voor den grooten invloed der visscherij op den vischstand heeft de oorlog geleverd. Verreweg de meeste visschers, nl. die behoorende tot de oorlogvoerende volken, konden toen niet of nagenoeg niet de vischvangst uitoefenen, die van de Entente niet uit vrees voor de Duitsche duikbooten, en de Duitsche visschers niet, omdat ze door de Engelsche oorlogsvloot verjaagd werden. Opmerkelijk is nu, hoe in en onmiddellijk na den oorlog de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vangsten onzer stoomtreilers voortdurend en zeer belangrijk toenamen. De gemiddelde vangst per reisdag en per stoomtreiler bedroeg n.l.:
Gedurende de oorlogsjaren heeft ongetwijfeld ook de omstandigheid, dat de Nederlandsche visschers vrijwel alleen de Noordzee konden exploiteeren, een gunstigen invloed op hun vangsten uitgeoefend. Nadat in 1918 de vijandelijkheden gestaakt waren, kwamen hun oude concurrenten echter weer opdagen en dat hun vangsten toen nog meer dan tweemaal zoo groot, als vóór 1915 waren, kan alleen verklaard worden uit een zeer belangrijke toeneming van de vischrijkheid der Noordzee. Ligt het nu niet in de rede, tusschen dit verschijnsel en de gedwongen staking van het grootste deel der Noordzee-treilvisscherij in de oorlogsjaren oorzakelijk verband te zien? Maar dan blijkt ook ten duidelijkste, dat zelfs in de wijde Noordzee de invloed van de menschelijke handelingen op den vischstand een geenszins te verwaarloozen factor is, doch minstens van even groote beteekenis moet worden geacht als de werking van invloeden van anderen aard. En staat dit eenmaal vast, dan volgt daaruit ook onmiddellijk de mogelijkheid en noodzakelijkheid van effectieve maatregelen in het belang van den vischstand.
Tot dusver werden nog alleen maatregelen genomen voor de wateren, welke zich binnen de territoriale grenzen bevinden en dus vallen onder de jurisdictie van een bepaalden Staat. De vischsoorten, welke zich in die wateren bevinden, kunnen onderscheiden worden in die, welke binnen de terri- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toriale grenzen blijven: de standvisch, en die, welke gedurende zekeren tijd het grondgebied verlaten: de trekvisch. Voor de eerste kategorie ligt de wenschelijkheid van maatregelen ter instandhouding meer voor de hand dan voor de laatste. Immers de maatregelen ter bescherming van visch, welke in het land blijft, komen uitsluitend aan de burgers van dit land ten goede, terwijl van de beschermingsmaatregelen voor de trekvisch ook buitenlanders profiteeren. Standvisch blijft vaak, zelfs voornamelijk, in bepaalde wateren vertoeven, zoodat de pachters dier wateren bij beschermingsmaatregelen rechtstreeks belang hebben, en zelfs wel trachten door het uitzetten van pootvisch den vischstand te verbeteren. Het zou echter zeer kortzichtig zijn, indien men voor de trekvisschen niets zou willen doen, omdat zij een deel van hun leven buiten de landsgrenzen doorbrengen. Er zijn er onder, zooals de bot en de aal, die weliswaar in zee geboren worden, maar vervolgens, van hun prille jeugd, totdat zij goed volwassen zijn, in onze wateren verblijven, om pas daarna naar zee te trekken, teneinde er te paaien. Gedurende den tijd nu, dat zij in onze wateren vertoeven, zijn zij te beschouwen als standvisschen en komen eventueele beschermingsmaatregelen onmiddellijk aan de visschers op ons territorium ten goede. Andere, zooals de ansjovis en Zuiderzeeharing paaien in de Zuiderzee, en de maatregelen, ter bescherming van het broed in de Zuiderzee genomen, bevorderen dus de teelt en de overvloedigheid der soort in volgende jaren, zoodat onze Zuiderzeevisschers, doordat de intrekkende scholen dan grooter zijn, er later de vruchten van plukken. De zalm is een bijzonder kostbare vischsoort, welke uit zee onze rivieren optrekt naar de snelstroomende beken, om daar te paaien. Bij bescherming der paaizalmen en van de jonge zalmpjes, die later weer naar zee trekken, hebben alle oeverstaten belang. Zij is daarom op 30 Juni 1885 in een overeenkomst tusschen Nederland, Duitschland en Zwitserland (Zalmtractaat) geregeld. Het uitzetten van pootvisch beperkt zich tot dusver voornamelijk tot standvischsoorten en tot enkele trekvisschen, als zalm en houting. Voor het overige bestaat de zorg voor den vischstapel in het voorkomen van handelingen, welke schadelijk kunnen zijn voor den vischstand (art. 15 en 19 V.W.), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van roekelooze vernieling dus of beschadiging van visch, zooals massale vergiftiging door middel van kokkelboonen of het visschen met vischtuigen, welke geeigend zijn, de visch te verwonden, als den harpoen, den elger en de aalschaar; voorts van handelingen, welke een beperking van het aantal geboorten tengevolge hebben en verhinderen dat het vischbroed tot volwaardige visschen opgroeit, zooals het wegvangen van paaivisschen en van jonge visch, die nog geen of geringe marktwaarde bezit. Zoo wordt verboden het visschen op verschillende vischsoorten gedurende den paaitrek; het visschen met vischwant, waarvan de mazen kleiner zijn, dan een vastgesteld minimum; geboden daarentegen wordt, visch beneden een bepaalde maat onmiddellijk, nadat zij is opgehaald, weder in hetzelfde water vrij te laten. Het spreekt vanzelf, dat men met beschermingsmaatregelen zeer omzichtig moet te werk gaan. Noodelooze belemmering van het bedrijf toch zou niet alleen onbillijk zijn tegenover de visschers en nadeelig voor de vischproductie, maar het kan zeer goed voorkomen, dat zij den vischstand meer schaadt dan baat. Niet altijd is het in het belang van een vischwater, dat het weinig bevischt wordt. Te geringe bevissching kan tot overbevolking leiden; het voedsel wordt dan ontoereikend; de niet weggevangen volwassen visch, die meer gaat vreten naarmate zij ouder wordt, doch niet meer, of niet meer naar verhouding groeit, verbruikt het voedsel, dat de jongere visschen noodig hebben; deze kunnen niet tot vollen wasdom geraken en een algemeene achteruitgang der individuen is het gevolg. De beslissing, in welke gevallen en op welke wijze moet worden ingegrepen, is lang niet altijd gemakkelijk. Op mededeelingen van visschers kan men allerminst afgaan. Het karakter der visscherij als toeëigeningsbedrijf toch brengt mede, dat onder hen sterke naijver heerscht en hun oordeel vaak verre van onbevangen is. De visch, die zijn buurman buitmaakt, had de visscher in zijn verbeelding zelf kunnen vangen. Allicht voelt hij zich door diens visscherij benadeeld, en gebruikt de buurman een ander vischtuig, dat beter vangt, dan is hij geneigd, daarvan alle kwaads te gelooven, dat er van gezegd wordt, en het zelfs schromelijk te overdrijven. Zoo is b.v. een Zuiderzeevisscher, die met staande netten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vischt, overtuigd, dat de kuilnetten, niettegenstaande alle beperkingen, welke aan de visscherij daarmede reeds is opgelegd, nog altijd een ware slachting onder de jonge Zuiderzeevisch aanrichten, en de schuld dragen van alle ongunstige wisselingen in de vischrijkheid van het water. De tegenstanders der kuilvisscherij stellen de groote ‘nest’-aanvoeren te Volendam als een bewijs voor de waarheid dier beschuldiging voor, doch verzuimen er bij te voegen, dat dit zoogenaamde ‘nest’ niet alleen uit jonge consumptie-visch, maar ook uit niet-eetbare vischsoorten, volwassen doch niet marktwaardige visch en, vooral in enkele maanden, voor een zeer groot deel uit niet voor de consumptie geschikte of al te overvloedige garnalen bestaat. Had men hun zin gedaan, dan had men de kuilnetten, die toch voor de vischvangst zeer doeltreffend zijn en aan een belangrijk gedeelte der Zuiderzeevisschersbevolking een bestaan verschaffen, reeds lang geheel moeten verbieden. Zalmvisschers, die op de bovenrivieren hun bedrijf uitoefenen, wijten den achteruitgang der zalmvangst aan de zalmzegenvisscherijen op de benedenrivieren, en gaan zoo ver, als een bewijs voor de voortreffelijkheid van de door henzelve gebezigde drijfnetten aan te voeren, dat deze de paaizalmen op onze rivieren terughouden, zoodat die daar moeten paaien, en daardoor den zalmstand aanmerkelijk zouden verbeteren. Dat onontwikkelde en door eigenbelang verblinde visschers dergelijke met de meest elementaire kennis van het leven der zalm strijdige enormiteiten vertellen, is te begrijpen, doch niet zonder bedenking is het dat lieden van invloed, zooals hier te lande wel geschiedt, een gewillig oor leenen aan op zulke argumenten gegronde grieven en klachten van groepen van belanghebbenden over een hun onwelgevallig beleid van deskundige ambtenaren. Een goed oordeel omtrent de middelen ter instandhouding en verbetering van de visch kan alleen gegrond zijn op positieve gegevens over den toestand van den vischstapel en den invloed, welken de verschillende visscherijen daarop uitoefenen. Nagegaan moet dus worden, of de vischrijkheid van het water vooruitgaat, dan wel vermindert, d.w.z. of het aantal der daarin aanwezige volwaardige visschen toe-, dan wel afneemt, en waaruit de vangsten met de onderscheidene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vischtuigen bestaan; - dit laatste niet alleen om te kunnen beoordeelen of daarmee wellicht te veel jonge visch wordt gevangen, maar ook om vast te stellen, of een maatregel al dan niet zooveel schade aan het bedrijf toebrengt, dat het voordeel voor den vischstand er niet meer tegen opweegt, Een dergelijk onderzoek zal, wil het eenige waarde hebben, bij voortduring en zoo omvangrijk mogelijk moeten worden ingesteld. De grootte en de aard der vangsten toch hangen niet alleen af van den toestand van den vischstapel in een water, doch van tal van natuurlijke invloeden, als weersgesteldheid en waterstand, welke op verschillende tijden verschillend zijn, en waaraan zoowel de visch, als de uitoefening der visscherij blootstaan. Wordt dus slechts een beperkt aantal vangsten onderzocht en over een betrekkelijk kort tijdsverloop, dan bestaat er groote kans, dat in de eene periode de omstandigheden over het algemeen veel gunstiger voor de uitoefening der visscherij waren dan in de andere, zoodat het vergelijkend onderzoek meer een beeld geeft van de ongelijke werking der omstandigheden dan van een verandering van den vischstand. Over hoe langer tijd het onderzoek loopt en hoe grooter het aantal waarnemingen, zooveel te zuiverder zal in de uitkomsten de eventueele verandering van den vischstand tot uitdrukking komen. De basis van een goed visscherij-beheer kan dus geen andere zijn dan een geregelde en goed ingerichte visscherij-statistiek.
Daar de visscherij-statistiek voornamelijk dient om feitenmateriaal te verzamelen en tot praktisch bruikbare opgaven te groepeeren ten behoeve van het visscherijbeheer, spreekt het vanzelf, dat haar inrichting geheel door de eischen van dit beheer bepaald wordt. Allereerst moet zij cijfers verstrekken omtrent de verbetering of den achteruitgang van den vischstand, zoowel in het algemeen als met betrekking tot bepaalde vischsoorten. Daaromtrent kan natuurlijk alleen iets blijken uit een vergelijking van de hoeveelheden visch van elke soort, welke eenzelfde water in overeenkomstige perioden heeft opgeleverd. Onder overeenkomstige perioden moeten worden verstaan tijdperken, die niet alleen even lang zijn, maar waarin de omstandigheden ook zooveel mogelijk gelijk kunnen zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geweest. Daar nu deze omstandigheden sterk wisselen naar gelang van het jaargetijde, zal men steeds tijdvakken in de vergelijking moeten betrekken, welke in hetzelfde jaargetijde vallen. Daarom is een verzameling der statistische gegevens naar maanden, van veel belang. Een vergelijking der gevangen hoeveelheden visch van elke soort is echter niet voldoende. Immers in het eene tijdperk kan van verschillende soorten meer visch aan wal zijn gebracht, dan in het andere, niet omdat er toen meer van in dit water aanwezig was, maar omdat er drukker of met intensiever vangapparaten op gevischt is. De visscherij-statistiek moet dus ook gegevens verschaffen omtrent de intensiteit der bevissching. Daarbij moet rekening gehouden worden met het feit, dat voor de vangst van bepaalde vischsoorten in den regel bepaalde vischtuigen bestemd zijn, waarmee geen of weinig visch van andere soort wordt buitgemaakt, b.v. voor de vangst van Noordzeeharing het haringdrijfnet; voor die van Zuiderzeebot het botsleepnet en het staande botnet; voor die van spiering het spieringsleepnet en het staande spieringnet. Nagegaan moet worden het aantal der ondernemingen, die met iedere soort vischtuig de visscherij hebben uitgeoefend, en de tijd gedurende welken zij dit deden. Op het zoutwatergebied, waar de Nederlandsche visschers hun bedrijf uitoefenen, (in hoofdzaak de Noordzee) zijn slechts drie soorten van visscherij van beteekenis, n.l. de drijfnetvisscherij op haring, de treilvisscherij (pas in de laatste 25 jaar tot volle ontwikkeling gekomen) en de beugvisscherij (voor ons eigen land nog slechts van zeer gering belang). Baart de zeevisscherij dus in dit opzicht aan de statistiek niet veel moeielijkheden, in andere opzichten stelt zij daaraan vrij hooge eischen. Bij de verzameling van statistische gegevens te haren aanzien, althans met betrekking tot de treilvisscherij; moet n.l. ook rekening gehouden worden met de soort van het visschersvaartuig en met den vischgrond, van waar de vangst afkomstig is. De grootte en de aard van de vangst toch zijn in zeer sterke mate ook van deze factoren afhankelijk. De soort van het vaartuig bepaalt voor een goed deel den duur, dus ook de uitgestrektheid der reizen, de plaatsen, waar gevischt kan worden, de grootte en dus de vang-capa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
citeit van het gebezigde vischtuig, en de laadruimte. Een zeilkustvisscher b.v. blijft meestal slechts een of enkele etmalen uit en vischt veelal vrij dicht onder den wal. Zijn vangsten bestaan daardoor voor het grootste deel uit platvisch (schol, tong, tarbot en griet) en zijn betrekkelijk klein. Daarentegen maken onze stoomtreilers reizen van 10 à 14 dagen en soms nog veel langer, en strekken zij hun tochten uit tot bij IJsland en in de Witte Zee. Blijkens deel II van het Jaarverslag der Visscherij-inspectie over 1919 (blz. 34-35) bedroeg de gemiddelde treilvangst per reis (en, voorzoover dit bekend was, per reisdag) van:
De verhouding, waarin deze vaartuigsoorten aan de treilvisscherij deelnemen, liep in verschillende jaren zeer sterk uiteen. Volgens de opgaven in tabel III van de Maandcijfers van de Visscherijstatistiek van December 1916, 1917 en 1918 en in tabel V van dit maandschrift over December 1919, bedroeg het aantal reizen van:
Maakte men nu geen onderscheid tusschen de vangsten der verschillende vaartuigsoorten, dan zou de uitkomst veeleer bepaald worden door de wisselingen in de verhouding, waarin | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de verschillende vaartuigsoorten aan de visscherij deelnemen, dan door de verarming of verrijking van den vischstapel. Men lette er b.v. eens op, van hoe geringe beteekenis in 1918 de stoomtreilvisscherij was, hoe druk daartegenover in dat jaar met zeilloggers, kustvisschersvaartuigen en open booten is gevischt, en welken grooten invloed dit verschijnsel op de grootte van de vangst moet hebben gehad. Ook de stoomtreilers visschen niet altijd op dezelfde plaatsen en dit is een feit, waarmee insgelijks terdege rekening gehouden moet worden. Ook in zee is de vischfauna n.l. lang niet overal dezelfde. Op sommige plaatsen komt naar verhouding meer schelvisch en kabeljauw voor, op andere meer platvisch, terwijl ook de gemiddelde grootte van de visch uiteenloopt, doordat zich op de eene plaats meer kleine exemplaren plegen op te houden dan op de andere. Vooral de diepte van het water, waarin de visch leeft, schijnt hierop van veel invloed te zijn. Zoo heeft men opgemerkt, dat hoe ondieper het water, des te kleiner de schol is, welke er vertoeft. Naarmate zij ouder wordt, trekt deze schol blijkbaar naar dieper water. De aard en de grootte van de vangst der stoomtreilers zal dus voor een belangrijk deel afhangen van de vischgronden, welke bezocht zijn. Wordt in een jaar naar verhouding meer gevischt op plaatsen, waar zich veel schelvisch ophoudt, dan zal in dat jaar allicht een grooter deel der vangst uit schelvisch bestaan. Visschen de stoomtreilers daarentegen betrekkelijk druk in minder diepe gedeelten der Noordzee, dan zal het percentage aan schol en vooral aan kleine schol daardoor grooter zijn. In de oorlogsjaren waren vele plaatsen, waar zich vooral schol en in het bijzonder kleine schol ophoudt, door de oorlogsmaatregelen, als het leggen van mijnen, voor de visschers ontoegankelijk gemaakt. Het gevolg was, dat in de jaren 1915 en 1916 hoofdzakelijk op schelvisch en kabeljauw werd gevischt. De hoeveelheid schol, welke door onze stoomtreilers gemiddeld per reisdag in de Noordzee werd gevangen, daalde daardoor van 334 KG. in 1911, 215 KG. in 1912, 229 KG. in 1913 en 208 KG. in 1914 tot 157 KG in 1915, en 137 KG. in 1916; de gemiddelde schelvischvangst daarentegen nam toe van 200 KG. in 1911, 272 KG. in 1912, 181 KG. in 1913 en 332 KG. in 1914 tot 916 KG. in 1915 en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1078 KG. in 1916, en de gemiddelde kabeljauwvangst van 125 KG. in 1911, 173 KG. in 1912, 155 KG. in 1913 en 174 KG. in 1914 tot 328 KG. in 1915 en 291 KG. in 1916. De schol werd vooral op de diepere schelvisch- en kabeljauw-gronden gevangen en was dus in het algemeen grooter van stuk; het percentage kleine schol daalde dan ook van 79 in 1911, 77 in 1912, 80 in 1913 en 96 in 1914 tot 65 in 1915 en 58 in 1916. In 1917 ziet men weer een toeneming van de gemiddelde scholvangst tot 268, een daling van de gemiddelde schelvischvangst tot 824 KG. en een stijging van het percentage kleine schol in de scholvangst tot 75, doch ook een stijging van het kabeljauw-gemiddelde tot 303 KG. Er werd toen betrekkelijk veel langs de kust gevischt. Natuurlijk was in de jaren 1915-1917 ook de algemeene verbetering van den vischstand, waarop ik reeds gewezen heb, een factor van beteekenis en verklaart deze voor een belangrijk deel de buitengewone toeneming van de gemiddelde schelvischvangst; de vischplaats zal echter eveneens niet zonder invloed zijn geweest. Voor de jaren na 1917 is omtrent de vischplaatsen der stoomtreilers weinig positiefs te zeggen, zoodat men geheel in het duister tast betreffende de oorzaken, waardoor het scholvangstgemiddelde in 1918 steeg tot 382 KG., in 1919 weer daalde tot 197 KG., om in 1920 opnieuw te stijgen tot 219 KG. -; waardoor het percentage kleine schol in de geheele scholvangst der stoomtreilers na een daling tot 44 in 1918 en 40 in 1919, steeg tot 73 in 1920; - waardoor de gemiddelde schelvischvangst in 1918 tot 1646 KG. toenam en in 1919 en 1920 daalde tot respectievelijk 1483 en 1098 KG., en waardoor het kabeljauw-gemiddelde na een daling tot 159 KG. in 1918 steeg tot 243 KG. in 1919 en 245 KG. in 1920. Teneinde te kunnen nagaan, of van een bepaalde vischsoort de vangsten ruimer of minder ruim zijn geworden, en op grond hiervan te kunnen concludeeren tot een vermeerdering of vermindering van de in zee aanwezige hoeveelheid van die vischsoort, moeten de vangsten der stoomtreilers - die immers, de haringvisscherij, buiten beschouwing gelaten, verreweg het grootste deel der visch vangen en dus ten aanzien van den vischstand van overwegende beteekenis zijn - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderscheiden worden naar den vischgrond, waarvan de vangst afkomstig is. Voor het verkrijgen van een zoo omvangrijk mogelijk feitenmateriaal, is het gewenscht, dat zulk een statistiek ingericht wordt niet door een of een paar der Noordzeestaten, maar door alle mogendheden, wier visschers met den treil de Noordzee bevisschen. Dit heeft de Permanente Internationale Raad voor het onderzoek der zee begrepen en in zijn vierde bijeenkomst, van 18 tot 21 Juli 1905 te Kopenhagen gehouden, heeft hij een daartoe strekkend besluit genomen.Ga naar voetnoot1) Engeland en Schotland hebben met de uitvoering een begin gemaakt, en in ons land werden daartoe ongeveer een jaar geleden de voorbereidende stappen gedaan. In de 13e vergadering van den Permanenten Internationalen Raad, van 2 tot 6 Maart 1920 te Londen gehouden, is de aangelegenheid opnieuw ter sprake gekomen en in het bijzonder ook onder de aandacht van Nederland gebracht, omdat bij de behandeling van het vraagstuk de bescherming van de jonge schol de behoefte werd gevoeld aan een zoo nauwkeurig mogelijk overzicht van de scholproductie der onderscheidene vischgronden in de Noordzee en de intensiteit, waarmee deze bevischt werden.Ga naar voetnoot2). Voor de kustvisscherij, welke uitgeoefend wordt in ons brakwatergebied, (Zuiderzee, Waddenzee, Lauwerzee, Dollard, Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche stroomen) is de behoefte aan een onderscheiding naar vischgronden nimmer gevoeld. Vooreerst zijn deze watergebieden niet zoo uitgestrekt en visschen vele visschers er dicht bij de plaats van aanvoer, zoodat men uit deze plaats vaak den vischgrond kan afleiden. In de tweede plaats wordt, terwijl bij de treilvisscherij hetzelfde vischtuig voor de vangst van alle zeevischsoorten dient en dus alleen uit de bezochte vischgronden kan worden nagegaan, of op bepaalde soorten meer of minder scherp is gevischt, bij de kustvisscherij meestal op elke vischsoort met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een eigen soort vischtuig gevischt, zoodat uit de mate, waarin van elk dier vischtuigen gebruik is gemaakt, voldoende nagegaan kan worden, hoe intensief op elke vischsoort gevischt is. Evenwel is de menigvuldigheid der vischtuigsoorten (er zijn er ongeveer een 50 à 60-tal), bij de kustvisscherij in gebruik, een bron van moeielijkheden voor de statistiek, in zooverre zij deze noodzaakt tot een uitgebreide specificatie der vangsten en der overige gegevens, die voor de beoordeeling van de uitkomsten der visscherij met elk dezer vischtuigen van belang zijn. Ook vereischt de verzameling der gegevens meer zorg, omdat de aanvoer niet, zooals bij de zeevisscherij, in een klein aantal havens (IJmuiden, Scheveningen, Den Helder, Rotterdam, Amsterdam, Vlaardingen, Maassluis, Schiedam, Zoutkamp en Harlingen), maar op een groot aantal plaatsen (ten minste 40 à 50 van eenige beteekenis) geschiedt, en het bedrijf (daar bijna ieder schipper van een vaartuig tevens bedrijfshoofd is) zulk een groot aantal ondernemingen telt. De zoetwatervisscherij kent eveneens een groot aantal bedrijfstakken en zelfstandige ondernemingen. Zij baart aan de statistiek echter nog een andere moeielijkheid, welke tot dusver onoverkomelijk is gebleken. Worden de vangsten der zee- en kustvisschers voor een groot deel op publieke afslagen verkocht en is men daar in de gelegenheid gegevens omtrent de aanvoeren te verzamelen, bij de zoetwatervisscherij is dit alleen met de vangsten van zalm en een deel der andere riviertrekvisschen het geval; voor het overige worden de vangsten der zoetwatervisschers gewoonlijk ondershands aan kooplieden of rechtstreeks aan de consumenten verkocht. De visschers zelf nu zijn in den regel ongeneigd, om opgaven over hun vangsten te verstrekken. Zij willen het voor hun medevisschers niet weten, als zij goede vangsten hebben gedaan, en vreezen, dat juiste opgaven van hun vangsten ten behoeve van de statistiek in hun nadeel zullen worden aangewend, b.v. ter voorlichting van den fiscus en van den pachter. Vrijwillige medewerking voor de statistiek is van hen niet te verwachten. De inlichtingen, welke van hen omtrent hunne vangst te bekomen zijn, stellen deze, naar de ervaring heeft geleerd, in den regel te klein voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hen tot medewerking te dwingen is practisch moeielijk uitvoerbaar, en zou, indien mogelijk, toch ondoelmatig blijken, omdat zij veelal niet boekhouden, en de juistheid van hun opgave in geval van twijfel dus niet gecontrôleerd zou kunnen worden. Het eenige middel zou zijn, bij wettelijke regeling de opkoopers tot het geven van inlichtingen te verplichten. 's-Gravenhage, 1 Maart 1921.
P.E. van Renesse. |
|