Bibliographie.
Poëzie in Europa, vertaalde gedichten door Albert Verwey. Amsterdam, W. Versluys, 1920.
Uit zeer belangrijke dichters heeft Albert Verwey een keus gedaan, verzameld en vertaald in dezen bundel, dien hij ‘Poëzie in Europa’ noemt. Hij heeft gekozen uit het werk van de volgende dichters: Shelley, George, Hofmannsthal, Wolfskehl, Gundolf, Régnier, Dowson, Hölderlin, Fröding, Gripenberg, Petrarca, Ronsard, Shakespeare, Moréas, Rimbaud, Hérédia, Brentano, Du Bellay, Anakreoon, Ben Jonson, Goethe, Herrick, Novalis, Wordsworth, Milton.
Ik denk niet, dat de vertaler ons daarmede de meest karakteristieke stukken van Europeesch dichtleven heeft willen voorzetten, maar dat hij bij toeval een greep heeft gedaan in verzen, die hem bij de lezing hebben ontroerd en ze tot Nederlandsche melodieën heeft verwerkt.
Wanneer iemand deze gedichten aandachtig leest, vele achter elkander, ontwaart hij wel eene latente schoonheid, doch merkt hij tevens, dat er een glans is te loor gegaan, dien hij vermoedt, dat er oorspronkelijk moet zijn geweest, wanneer hem de gedichten niet reeds bekend zijn. Er is iets bevrorens, door de nachtvorst der vertaling gestijfd; doch talrijk zijn nog de kristallen, die er om heen hangen als een kroon van luister door des vertalers kunst aangebracht. En zoo staat de lezer te staren naar deze kille schoonheid van kunstig vertaalwerk.
Met eenig recht ware te wenschen geweest, dat de vertaler de oorspronkelijke gedichten nauwkeuriger hadde aangegeven, zoo, dat het zoeken daarnaar den lezer gemakkelijker zou vallen ter vergelijking. Immers, wetend dat hij eene vertaling vóór zich heeft, is hij begeerig het origineel op te zoeken. Moet hij dit nu liever nalaten en zich houden aan de Nederlandsche woorden? Daarover zou te twisten zijn, doch eene afdoende reden voor