De Gids. Jaargang 84
(1920)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| |
De Tsjechoslovaakse republiek.Indrukken en beschouwingen.Deze zomer bracht ik ruim zeven weken door in de Tsjechoslovaakse republiek. Deze reis geeft mij aanleiding om de Gidslezers een en ander mee te delen over deze nieuwe staat. Men verwachte evenwel geen reisbeschrijving; belangrijker dan mijn eigen, overigens zeer merkwaardige ervaringen en ontmoetingen lijkt mij datgene, wat ik èn op deze reis èn door voorafgaande lektuur leerde betreffende de voorgeschiedenis der revolutie van 1918 en de tegenwoordige staat der jonge republiek. De stad Praag kende ik sedert de lente van 1914, toen ik er met verscheidene professoren der Tsjechiese universiteit de aangenaamste relaties aanknoopte. Tans ontmoet men dezelfde mensen, maar hun stemming, hun oriëntering tegenover de andere volken en rijken is totaal veranderd. Een dergelijke verandering zal men in alle landen der oude Donaumonarchie waarnemen. Ik geloof echter, niet te overdrijven, wanneer ik beweer, dat bij ons het grote publiek, zelfs het meer ontwikkelde deel, zowel tegenover de oude als tegenover de nieuwe oriëntering geheel vreemd staat. Ons land wordt bewoond door één natie, en voor een nationaliteiten-conglomeraat als het oude Oostenrijk-Hongarije missen diegenen onder ons, die het niet door intieme aanraking kennen, het aanvoelingsvermogen; men wist, dat het Habsburgse rijk een staat met vele volken was, men las van de talloze wrijvingen tussen hen, maar begreep daarvan vrij weinig. Wat het Tsjechiese volk aangaat, de hoofdmomenten zijner historie, de Hussietenoorlogen en de slag | |
[pagina 257]
| |
bij de Witte Berg, worden in onze leerboeken en op onze scholen voorgesteld als episoden uit de geschiedenis des Duitsen rijks, niet als de strijd om het bestaan van een volk met eigen kultuur en eigen idealen. De nieuwe Tsjechoslovaakse staat zijn wij daarom te veel geneigd als iets zonder een voorgeschiedenis te beschouwen, en te vreemder staan wij er tegenover, daar gedurende en na de wereldoorlog de Tsjechiese oriëntering een geheel andere was dan de onze: voor ons stond de oorlog tussen Duitsland en de Westeuropese mogendheden plus Amerika in het centrum der belangstelling, de Tsjech zag vóór alles het Oostenrijks-Hongaarse probleem en de strijd tussen Rusland en de centralen. Ik verdeel deze mijn studie in twee hoofdstukken: het eerst spreek ik over de Tsjechiese renaissance, daarna over enige hoofdproblemen van de nieuwe Tsjechoslovaakse staat. | |
I.De historie der Tsjechiese renaissance knoopt zich vast aan de namen van enige beroemde mannen, waarvan de grootste m.i. is de tegenwoordige president der republiek, Thomas G. Masaryk. Tot het jaar 1913 wist ik weinig van Masaryk. Toen echter verscheen het eerste deel, twee dikke boeken, van zijn werk: ‘Russland und Europa. Studien über die geistigen Strömungen in Russland.’ Op ieder, die zich voor Rusland interesseert, maakte deze arbeid een geweldige indruk. Hoe is 't mogelik, vroeg men zich af, dat iemand zoveel weet van Russies geestelik leven, zich zo in al de theoretici der afzonderlike stromingen heeft ingeleefd, dat uitgestrekte terrein van zulk een breed standpunt overziet, toegerust met een niet minder eerbiedwekkende kennis van 't geestelik leven van West-Europa? In Mei 1914 was ik in S. Petersburg en daar verklaarde mij E.L. Radlow, wellicht de allerbevoegdste autoriteit in deze, dat geen enkele Rus in staat zou zijn, over het eigen volk zulk een werk te schrijven. Intussen was ik mij zeer biezonder voor professor Masaryk gaan interesseren, en ik bemerkte, dat Rusland slechts een van de vele onderwerpen is, die hij bestudeert en volkomen beheerst; zo schreef hij ook de boeken ‘Versuch einer konkreten Logik’ en ‘Die philosophischen und soziologischen | |
[pagina 258]
| |
Grundlagen des Marxismus,’ om slechts een paar van zijn vele werken te noemen. En deze man is niet alleen een polyhistor en specialist op verschillende gebieden van wetenschap, hij is ook een mens van grote rechtschapenheid en een strijdbare natuur, die desnoods tegen de hele wereld in pal staat voor wat zijn rechtvaardigheidsgevoel hem voorschrijft. Nooit bleek dat in die mate als in de jaren 1899 en 1900. In 1899 was in een bos bij Polná een meisje vermoord en de verdenking viel op de jood Hilsner, die beticht werd het bloed van dit christenmeisje voor rituële doeleinden te hebben gebruikt; m.a.w. een soort Beilisproces. Hilsner werd veroordeeld, en in brede kringen der maatschappij verbreidde zich het waangeloof aan rituële moord. Toen vroeg iemand aan professor Masaryk, wat hij van deze zaak dacht; hij zette zich tot een nauwgezette studie en kwam tot de overtuiging, dat er een groot onrecht was gepleegd. En eenmaal daarvan doordrongen, bond hij de strijd aan tegen leugen en bijgeloof. Gesteund door de sympathie van weinige getrouwen, in de eerste plaats van zijn vriend en kollega Drtina, ging hij recht in tegen de publieke opinie. Zelfs zijn studenten, opgehitst door fanatieke geesten, vielen hem af en belemmerden hem door lawaaiige demonstraties het college-geven. Eerst later zou men algemeen begrijpen, dat hij gelijk had en dat zijn handelwijze groot en edel was. Waarom nam hij dit kruis op zich? Niet uit vriendschap voor de jood Hilsner, die hij niet kende, - doch alleen uit grote liefde voor waarheid en gerechtigheid en uit liefde voor het eigen volk, dat aangetast was door de kanker van het bijgeloof: wordt deze niet met alle kracht uitgeroeid, dan ondermijnt hij onherstelbaar de zedelike gezondheid der natie. Nog vermaarder is de hardnekkige strijd, die tien jaar later professor Masaryk, toen tevens lid van de rijksraad, gevoerd heeft tegen de onzedelike Zuidslaven-politiek van minister Aehrenthal. R.W. Seton-Watson (Scotus Viator) heeft ons in zijn werk ‘Die südslawische Frage im Habsburger Reiche’Ga naar voetnoot1) uitvoerig de geschiedenis van het hoog- | |
[pagina 259]
| |
verraadproces van 1909 en het daarop gevolgde Friedjungproces beschreven; ook over de rol, door Masaryk in deze zaak gespeeld, is bij Seton-Watson het nodige te lezen; het hoofdmoment hiervan is zijn optreden in de Oostenrijkse delegatie in 1910 en 1911, waar Masaryk overtuigend heeft aangetoond, dat Aehrenthal's Zuidslavenpolitiek werkte met opzettelik vervalste en ondergeschoven dokumenten. Door zijn kloeke optreden voor de belasterde en onrechtvaardig behandelde Zuidslaven is professor Masaryk een populair man geworden onder de Serven en Kroaten. Onder het eigen volk echter waren er, die ongaarne zagen, dat een Tsjech van Masaryk's betekenis zijn energie wijdde aan de belangen van zo ver verwijderde volken. Ten onrechte: want evengoed als de Tsjechen behoorde een groot aantal der Zuidslaven tot de Donaumonarchie. Lange jaren heeft Masaryk gehoopt op een reorganisatie van deze staat in federalistiese geest; het Tsjechiese probleem hing dus ten nauwste samen met het Zuidslaviese en met het Oostenrijks-Hongaarse in het algemeen, en Masaryk's onthullingen betreffende de Zuidslaven-politiek waren dus wel degelik van belang voor de oriëntering der Tsjechen in hun strijd om een eigen autonoom bestaan. Zo zijn de jaren 1909-1911 een niet onbelangrijke episode van datgene, wat wij Masaryk's levensarbeid kunnen noemen, van zijn arbeid aan en voor het eigen volk. De laatste en meest glorieuze periode der Tsjechiese renaissance, aanvangende met het jaar 1882, zal in de geschiedenis de periode van Masaryk heten. Deze ene man heeft van de aanvang van zijn verblijf in Praag af het nationale probleem klaarder begrepen dan wie anders ook, hij heeft de ontwikkelingslijn aangegeven, die het heden mogelik maakte, hij is de opvoeder en de bevrijder van zijn volk. Om dat duidelik te maken, is het gewenst wat verder terug te gaan in de geschiedenis. Meer dan eens heeft het Tsjechiese volk geworsteld voor zijn nationaal bestaan. De Hussietenoorlogen waren niet slechts een strijd voor de religie, maar ook voor de nationaliteit. ‘Waarnaar de vijftiende eeuw vergeefs gestreefd heeft, dat heeft de twintigste glorierijk bereikt,’ ongeveer aldus luidt het opschrift, korte tijd geleden aangebracht op het monument | |
[pagina 260]
| |
te Lipany, waar in 1434 Prokop de Grote sneuvelde; terecht wordt hier de arbeid van Masaryk als een voortzetting van die der Hussieten opgevat. Een zware slag wordt in 1620 door de nederlaag op de Witte Berg toegebracht aan de Tsjechiese nationaliteit en de Tsjechiese reformatie. Er volgen enige eeuwen van verval; zij staan in het teken van contrareformatie en germanisatie. Eerst in het eind der achttiende eeuw zal de renaissance aanvangen, in dezelfde periode waarin ook andere Slaviese volken zich hun nationale kultuur bewust worden. Zeer sterk is in het biezonder de invloed van Herder geweest, die zulk een grote betekenis hechtte aan de individualiteit der volken. De verlichte ideën van Jozef II, welke een opheffing der lagere standen van de samenleving beoogden, versterkten het nationale bewustzijn van bredere volkslagen, terwijl anderzijds de hogere, meer ontwikkelde kringen als reaktie op de centraliserende, germaniserende neigingen van dezelfde keizer eveneens nationaler gingen voelen. Evenwel duurt het nog een geruime tijd, voordat wij van een enigszins konkreet nationaal programma kunnen spreken. Zo zijn de ideën van Kollár (1793-1852), die zich een wereldnaam verwierf als panslavist en als schrijver van het boekje: ‘Über die literarische Wechselseitigkeit zwischen den verschiedenen Stämmen und Mundarten der slawischen Nation’ (1837), nog romanties-vaag. Kollár, van geboorte Slovaak, doch Tsjechies dichter, begeert een verbroedering der Slaviese volken, zonder dat hij deze kent, zonder dat hij zich van de individuële eigenschappen van elk hunner bewust is. Eerst geleidelik zal men gaan voelen, dat de Rus of Serviër of Tsjech, om een goede Slaaf te wezen, zich eerst klaarheid moet verschaffen over de eigenschappen en de ontwikkelingsmogelikheden van zijn eigen volk; daarna kan hij de verwante volken bestuderen, om zijn Slavies voelen tenslotte te baseren op een klaar-omlijnde voorstelling van het begrip ‘Slaaf.’ Deze gedachten liggen ten grondslag aan de leus ‘Tsjech, geen Slaaf’ van de publicist Havlicek (1821-1856); aan hem wijdde Masaryk in 1896 een belangrijk boek; hem beschouwt hij terecht als een hoofdmoment in de geschiedenis der nationale wedergeboorte. Deze moet rusten op het stevige fundament ener kritiese beschouwing van de nationale kultuur, van haar | |
[pagina 261]
| |
deugden en haar tekortkomingen. Realisme behoeven wij, zegt Masaryk in zijn boek ‘het Tsjechiese probleem’ (1895): ‘het realisme moet zich keren tegen het historisme, tegen een overdreven historisme. Zaken, geen historie, zaken, geen evolutie, dat is de leus van het realisme, zoals ik het begrijp.’ Vele mensen spreken van ons grote verleden, dat zij ons in schone taferelen schilderen; veelal zegt men: geef ons slechts autonomie, een vrij nationaal bestaan en gij zult zien wat wij vermogen. Deze lieden vergeten, dat kennis en arbeid de hoofdcondities zijn voor een waarachtige, niet alleen politiese autonomie. Wie verhindert onze doktoren, onze onderwijzers om goede doktoren en goede onderwijzers te zijn? Wie verhindert ons, om reeds tans, zonder politieke en ekonomiese zelfstandigheid, de wereldkultuur te bestuderen, onze tekortkomingen te erkennen en ons volk op te voeden tot een natie, intellektuëel, moreel, kultureel gelijkwaardig met de eerste volken der wereld? ‘Onze renaissance zal eerst dan haar beslag krijgen, wanneer wij ons autonomie verwerven onder een zekere vorm van politieke zelfstandigheid, want wij behoren niet geheel aan ons zelf en zullen niet geheel aan ons zelf behoren, zolang wij niet onze eigen heren en meesters zijn. Evenwel wordt het bereiken van dat doel steeds moeiliker en het zal niet gemakkeliker wezen, al verwierven wij ook een volledige politieke zelfstandigheid, want het komt er op aan om ook de politieke zelfstandigheid aan te wenden tot een eigen kultuur en tot geestelike zelfstandigheid, en deze wordt ons ook door de politieke zelfstandigheid zelve niet gewaarborgd. De staat en het politieke leven zijn slechts het kleinere deel van het geestelik leven in het algemeen.’ Als Masaryk in 1882 professor in Praag wordt, is hij reeds een vermaard geleerde, dank zij eigen energie. Hij was in 1850 te Hodonin, in 't Slovakiese deel van Oost-Moravië, geboren als zoon van een koetsier; in zijn jeugd was hij smidsjongen, maar hij had behoefte aan intellektuële ontwikkeling; van eigen-verdiend geld studeert hij te Wenen, zijn boek over ‘Der Selbstmord als sociale Erscheinung der modernen Civilisation’ (1881) geeft hem een wetenschappelike naam van betekenis, en weldra is hij hoogleraar aan de nieuwe Tsjechiese universiteit te Praag. Nu begint zijn kritiese | |
[pagina 262]
| |
arbeid, ‘tegen de stroom’Ga naar voetnoot1) der publieke opinie in. In Bohemen vindt Masaryk een romantiese neiging om zich te verlustigen aan schone taferelen uit het nationale leven van het grijze verleden, zoals men dat meende te kennen uit twee oude handschriften. Maar reeds lang geleden was twijfel gerezen aan de echtheid dezer handschriften, tans echter rustte de kritiek. ‘Onderzoeken!’, zegt Masaryk, en met verschillende specialisten op allerlei gebied van filologie en historie tijgt hij aan de arbeid. Het is afdoende gebleken, dat de handschriften falsifikaties zijn; tans kan slechts een maniak daaraan twijfelen, maar vóór vijf en dertig jaar gold het voor verraad aan de nationale zaak, voor heiligschennis, wanneer men de realiteit stelde boven een zonder kritiek aanvaard fantasiebeeld; men vergat de woorden van Havlícek, dat een levende, kloeke Slaviese jongen dierbaarder voor hem was dan alle opgegraven of nog op te graven Slaviese afgoden. De ‘strijd over de handschriften’, met een bij ons ondenkbare hardnekkigheid en van sommige zijden zelfs met verbittering gevoerd, was voor Masaryk de inleiding op een kritiese revisie van het gehele Tsjechiese probleem. Tegelijk werkte hij, op een wijze zoals dat alleen voor een polyhistor als hij mogelik was, door de heterogeenste artikelen in ‘Athenaeum’ en ‘Nase doba’ (‘Onze tijd’) er toe mede, het Tsjechiese weten op het peil der wereldkultuur te brengen, - trots miskenning, zelfs verguizing. De uitgever weigert zijn tijdschrift uit te geven: welnu, Masaryk heeft vóór enige tijd van een vriend en bewonderaar, die zelfmoord pleegde, een erfenis van 62,000 gulden gekregen; dit geld komt hem tans te pas, hij koopt een eigen drukkerij, immers het geld heeft slechts waarde voor hem als middel om de waarheid te dienen. ‘Ottúv Slovník’ (‘Otto's woordeboek’), de prachtige encyklopaedie in 28 dikke delen, hebben wij voor een groot deel aan zijn initiatief te danken, - doch redakteur kon hij niet wezen, want zijn impopulariteit zou het debiet geschaad hebben. Wanneer tans de intellektuëel van Bohemen en Moravië op het internationale niveau staat (van sommige zaken, | |
[pagina 263]
| |
speciaal van Rusland, weet hij meer dan de Westeuropeaan), wanneer de volksontwikkeling tot een evenredig hoog peil is opgevoerd, dan is dat voor een groot deel aan Masaryk te danken. ‘Zie eens, hoe vader Masaryk ons heeft opgevoed’, dat krijgt gij tans van menige Tsjech, trots op zijn president, te horen. Intussen was vóór de oorlog deze man niet populair; net was een kleine, maar uitgelezen schaar van intellektuëlen, die hem naar waarde schatte. Zijn politieke partij, die der ‘realisten’ (sedert 1900), zond slechts twee leden, Masaryk en Drtina, later alleen Masaryk, naar de Weense rijksraad. Masaryk's ‘realisme’ bepaalde ook zijn sociale en religieuze denkbeelden. In de Tsjechiese voorgeschiedenis treft u het domineren van de idee van ‘humaniteit’: zij ligt ten grondslag aan de arbeid van Chelcicky, van Comenius, van de Tsjechiese BroedersGa naar voetnoot1). Deze idee maakt Masaryk tot de zijne; zijn realisme brengt mee, dat hij haar toepast op het sociale leven: ‘het realisme is een poging om alle wetenschap en filosofie te nationaliseren, zonder de wetenschappelike akribie op te geven, het realisme wil de wetenschap toegankelik maken voor alle lagen van het volk. Het realisme is een protest tegen het beschavingsmonopolie, het realisme wil de wetenschappelike en filosofiese beschaving socialiseren. Dientengevolge is het realistiese politieke programma aldus: vóór alles vèrstrekkende sociale hervormingen, kultuurarbeid, binnenlandse politiek. Socialisering der Tsjechiese politiek is de logiese voortzetting van de renaissance-ideën: humaniteit moet tans minder abstrakt en extensief worden opgevat, humaniteit betekent tans: werken voor diegenen, die wij tot nu toe van de kultuurarbeid hebben uitgesloten; hun slechts enige rechten te geven, dat is te weinig; wij moeten denken en arbeiden met hen en voor hen.’ Zo komt Masaryk, de bestrijder van Marx, langs andere wegen tot dgl. conclusies | |
[pagina 264]
| |
als de socialisten. Hij is geen histories materialist; al verbant hij al hetgeen zich met het wetenschappelik peil des modernen mensen niet verenigen laat naar de kategorie van het bijgeloof, hij is een diep-religieus man; de ethiese imperatief erkent hij als de hoogste autoriteit, deze suggereert hem het ideaal van de broederschap der mensheid en van de gelijke rechten van allen op intellektuële en materiële goederen. Met het uitbreken van de wereldoorlog begint een nieuwe periode van Masaryk's werkzaamheid. Een geweldige indruk maakt op hem de onwil zijner volksgenoten om voor Oostenrijk te strijden. Deze mensen zijn onze burgers, onze kiezers; hebben zij gelijk, wanneer zij niet vechten willen, wanneer sommigen hunner hun wapens in de rivier gooien? Zo ja, dan is 't onze plicht, met hen te gaan. Deze gedachten nopen Masaryk zich op de hoogte te stellen van de internationale toestand. In een Rotterdams hotel heeft bij besprekingen met Seton-Watson, als gedelegeerde van Lord Grey; hier krijgt hij de overtuiging, dat een entente-overwinning aan al de volken van de Donaumonarchie de vrijheid zal brengen. In Duitsland en Oostenrijk echter vindt hij geen stemming voor een federatieve Donaumonarchie; een overwinning der centralen zal een Duitse overwinning zijn, Wenen wordt een satelliet van Berlijn, en voor de Tsjechen is niets goeds te hopen. Ergo: met de entente tegen Habsburg. Tijdens de oorlog is Masaryk in verschillende landen van Europa en in Amerika, hij organiseert de beweging der onderdrukte volken tegen de centralen; in Praag werkt in zijn geest de ‘Maffia’ onder leiding van Dr. Sámal. Natuurlik heeft de Weense regering hem als een landverrader beschouwd, - van haar standpunt zeer begrijpelik. Lijkt evenwel dit standpunt niet zeer op dat, hetwelk Philips II tegen onze voorouders en Willem de Zwijger innam? Er komen in de geschiedenis van sommige volken van die momenten, wanneer het volksgeweten in opstand komt tegen een anti-nationale regering. Het gaat niet aan, om dan het zedelik gevoel der burgers en de zelfopoffering hunner leiders als landverraad te brandmerken. Tans is Masaryk de eerste president van de Tsjechoslovakiese republiek, en weinig staatshoofden zijn zo bemind | |
[pagina 265]
| |
als hij, al heeft hij ook wel aanvallen te verduren, behalve van de Duitsers vooral van klerikale en van bolshewistiese zijde; van radikale experimenten is hij niet gediend, en hij was steeds anti-klerikaal; reeds als jongmens trad hij uit de Katholieke kerk. Maar de grote massa des volks eert hem als haar bevrijder, en men voelt, dat het heden het logiese gevolg is van zijn arbeid. Vóór dertig jaar begreep men daarvan de strekking niet, maar trots miskenning werkte hij voort. Het bewustzijn, dat men hem toen onrecht gedaan heeft, verhoogt tans zijn populariteit. President Masaryk is wel het allerbeste, wat de Tsjechoslovaakse staat bezit, en weinig volken ter wereld hebben mannen, aan hem gelijk. Onlangs maakte ik kennis met een der Amerikaanse medewerkers van Wilson en Masaryk. Ik vroeg hem, of niet Wilson's ideën over het zelfbeschikkingsrecht der volken in hun zuiverste vorm zeer veel gelijken op die van Masaryk, en ik ontving het lakonieke antwoord: ‘Wilson is lang niet zo'n groot man als Masaryk;’ dat zal wel juist zijn. Wanneer tans in Tsjechoslovakije de levenskondities beter zijn dan waarschijnlik in alle andere Middeleuropése landen, dan is dat naast andere omstandigheden, zoals de vruchtbaarheid van de bodem, vooral aan de buitengewone kwaliteiten van het staatshoofd toe te schrijven. Zijn geest bezielt zijn medewerkers, de hoogstbekwame minister van buitenlandse zaken, Dr. E. Benes, is zijn leerling en vriend, en de politiek wordt geleid in werkelik ‘realistiese’ zin. Tijdens mijn verblijf in Bohemen en Slovakije hadden twee belangrijke gebeurtenissen plaats op het gebied der buitenlandse politiek; de grensregeling in Silezië en de stichting der Kleine Entente. Aan deze beide successen van Benes' politiek ligt de gedachte ten grondslag, dat voor een nieuwe staat als Tsjechoslovakije het eerste nodige is: rust naar buiten, arbeid en konsolidatie binnenslands. Deze zijn onmogelik zonder definitief vastgestelde grenzen. Tegenover dit grote voordeel en tegenover de verworven onafhankelikheid des volks is het van ondergeschikt belang, of het land iets groter of iets kleiner is. Tans (half Julie) dreigen Italië en Zuidslavië wegens grenskwesties elkaar te lijf te gaan, en Rusland en Polen verzwakken elkaar en zichzelf door een oorlog, die door grotere | |
[pagina 266]
| |
toegeeflikheid vermeden ware. Dat zijn lessen, die niet in de wind geslagen mogen worden. Daarom heeft Benes te Spa met zijn Poolse kollega Grabski geconfereerd en het resultaat was een spoedige beslechting van het Teschense geschil door de Parijse raad van ambassadeurs. Hevig is Benes daarover door de nationalistiese pers aangevallen (waarbij trouwens ook de vraag een rol speelde, of de minister zonder het parlement dergelijke stappen mocht doen), hij is gebrandmerkt als landverrader, evenals Masaryk tijdens de ‘strijd over de handschriften’. Maar de realisties ziende mensen gaven hem gelijk, en het verblijdde mij ten zeerste, bij eminente kenners van het Teschense probleem deze opvatting aan te treffen. Een hunner zeide mij ongeveer het volgende: van Poolse zijde zijn juiste argumenten aangevoerd, van Tsjechiese ook, maar wij redeneren langs elkaar heen. De kwestie beziende van taalkundig, ethnografies, religieus, histories, ekonomies standpunt, komt men telkens tot andere konklusies, - zodat de enige mogelikheid is een compromis, waarbij wij moeten opkomen voor onze meest reële belangen, d.w.z. het bezit van een zekere hoeveelheid steenkool en van de spoorlijn, die Moravië met Slovakije verbindt. Dit heeft minister Benes bereikt en wij moeten hem daarvoor dankbaar zijn. - De Kleine Entente is een defensief verbond tussen Tsjechoslovakije, Roemenië en Zuidslavië, met perspektieven van ekonomiese overeenkomsten enz. Ook hierbij was de leidende gedachte de behoefte aan rust naar buiten, die inwendige arbeid mogelik maakt. Er was vooral tweeërlei gevaar te duchten. Het eerste dreigde van de zijde van Hongarije. Dit heeft grote stukken land moeten afstaan aan zijn buren, het Hongaarse volk kan dat niet verkroppen en de nationale trots, niet in toom gehouden door een voldoende zin voor de realiteit, zou de regering van Horthy tot avontuurlike ondernemingen kunnen leiden; om dat te voorkomen, moeten de drie landen der Kleine Entente één lijn trekken. Zij moeten dat ook met 't oog op de Russies-Poolse oorlog, waarin strikte neutraliteit noodzakelik is, want men behoeft vóór alles rust en in de toekomst goede betrekkingen zowel met Rusland als met Polen. En zelf moet men voor zijn belangen opkomen, want de grote Westeuropése staten hebben hun eigen be- | |
[pagina 267]
| |
langen, die met die der oostelike broeders niet steeds identies zullen zijn; bovendien toont Westeuropa niet altijd een juist begrip voor Oosteuropese toestanden en verhoudingen te bezitten. Deze laatste overwegingen (die het minst op de voorgrond worden gesteld, maar wel degelik aanwezig moeten zijn) brengen echter niet mee, dat de Kleine Entente zich tegenover de Grote zou stellen; zij wil deze slechts aanvullen. Hoofdzaak is en blijft: de behoefte aan rust en opbouwende arbeid. Toen de 21e Augustus minister Benes uit Boekarest in Tsjechoslovakije terugkeerde en te Kosice (hong. Kassa) door een hogere ambtenaar verwelkomd werd, hoorde ik, toevallig ook in Kosice zijnde, hem ongeveer 't volgende antwoorden: ‘Mijn reis, die vooral Slovakije gold, is uitnemend geslaagd. Gijlieden kunt tans rustig slapen,’ m.a.w. onze buitenlandse politiek verzekert u binnenslands een rustig bestaan; dat men dat meer voor arbeid dan voor slapen gebruiken zal, daarop zal de minister wel vertrouwd hebben, al zeide hij het niet uitdrukkelik er bij. | |
II.Het spreekt vanzelf, dat een nieuwe staat als Tsjechoslovakije in de eerste plaats rust nodig heeft, ten einde aan de nieuw geschapene toestanden grotere vastheid te geven en de moeilike problemen op te lossen, die het noodzakelik gevolg zijn van de grote ommekeer, welke heeft plaats gehad. De republiek bestaat uit Bohemen, Moravië, Silezië (het oude Oostenrijks-Silezië)Ga naar voetnoot1), die vroeger tot Cisleithanië, en uit Slovakije en Subkarpaties Rusland, die tot Transleithanië gehoord hebben. En in elk dezer landen wonen meer dan één nationaliteit. Natuurlik is voor de hechtheid van de nieuwe staat een bevredigende oplossing van de nationaliteitenkwesties van het grootste belang. Bij ons interesseert men zich het meest voor de Duits-Tsjechiese betrekkingen. Dit is inderdaad een hoogstbelangrijk probleem, hoewel niet gewichtiger dan het nationaliteiten- | |
[pagina 268]
| |
vraagstuk van Slovakije met zijn Madjaren en Madjaronen. De ‘Duitse kwestie’ is een zo ingewikkeld samenstel van allerlei op zichzelf veelal weinig beduidende twistpunten, zij is bovendien zozeer de erfenis van een verleden vol van haat en wrok, dat zij een degelike studie vereist ter plaatse zelf: men moet enige maanden onder Tsjechen en enige maanden onder de Boheemse Duitsers gewoond hebben, voordat men het rechte gevoel heeft voor de mentaliteit van beide nationaliteiten en voordat men al hun geschillen met kennis van zaken kan beoordelen. Ik heb voor een zo uitvoerig en langdurig onderzoek tijd noch gelegenheid gehad. Derhalve bespreek ik de Duitse kwestie kort; ik hoop, dat 't mij mogelik geweest is, vooral de hoofdmomenten waar te nemen; bij een gedetailleerder onderzoek hadde ik, dunkt mij, meer kans gelopen, door de bomen het bos niet meer te zien. Volgens een telling van 1910 had Bohemen 36,76% Duitsers, Moravië 27,62% Oostenrijks-Silezië (met inbegrip van het Teschense gebied, dat nu tussen Polen en Tsjechoslovakije verdeeld is) 43,9%. Van de 13 à 14 millioen inwoners der republiek zijn tans 3 à 4 millioen Duitsers, die grotendeels in de randgebieden, grenzend aan Duitsland en Oostenrijk, wonen; deze zijn bijna geheel Duits. Het ligt voor de hand, dat de betrekkingen tussen deze Duitsers en de Tsjechen weinig vriendschappelik zijn. Zij waren dat ook vroeger niet, toen de Oostenrijks-Hongaarse monarchie nog bestond: in Cisleithanië waren de Duitsers het dominerende element, de Tsjechen een oppositiepartij; tans zijn de rollen omgekeerd. Daarbij komt nog, dat het nieuwe demokratiese kiesstelsel in verschillende plaatsen, bijvoorbeeld in Brno (Duits Brünn), het Duitse element in de gemeentebesturen op verrassende wijze heeft doen afnemen, terwijl de demokratiese geest van de Tsjechiese regering en het Tsjechiese volk verder meebrengt, dat van de kapitalisten zeer zware offers worden geëist en nog geëist zullen worden; dergelijke maatregelen moeten de Duitsers ontstemmen, ook al worden zij door sociale en niet door nationaliteitsoverwegingen ingegeven, want een heel groot deel van het kapitaal is in Duitse handen. Het is begrijpelik, dat vele Duitsers de oude toestanden terugwensen; en hun oppositie wordt helaas door de onverzoenlike houding der nationalistiese elementen onder de Tsje- | |
[pagina 269]
| |
chen verscherpt. Al zou ook president Masaryk en met hem vele leidende persoonlikheden en een groot deel der Tsjechiese natie niets liever zien dan enige tegemoetkoming van Duitse zijde, welke tot een vredige samenwerking van de verschillende nationaliteiten in demokratiese zin zou kunnen voeren, de aggressieve houding van vele Tsjechen, waaronder invloedrijke personen, kan helaas de Duitse ontevredenheid en oppositie slechts aanwakkeren. In de praktijk van het dageliks leven vertoont zich het Duitse probleem als een groot aantal ten dele onbeduidende kwesties en kwestietjes, welke samen één wespenest vormen. Duitse scholen die gesloten worden, - de wijze waarop de staat de door hem overgenomen Oostenrijkse oorlogsleningen berekent, - de legerindeling, - de naam ‘kolonisten’, van Tsjechiese zijde gebruikt voor de Duitsers, die zich in vroeger eeuwen in Bohemen hebben gevestigd, dit alles en ettelike andere grieven geven veel meer dan billik of verstandig is, aan de Duitsers aanleiding tot dagelikse klachten en aantijgingen. Anderzijds acht een deel der Tsjechiese pers het haar plicht, elk van die klachten met overbodige venijnigheid te bestrijden. In uw hotelkamer vindt gij de meedelingen over prijzen en dgl. alleen in 't Tsjechies, Frans en Engels, terwijl de Duitse tekst met wit papier overplakt is, en overigens bezadigde lieden onder uw vrienden kunnen een zo hatelike methode billiken. Een dergelijke overprikkeling is begrijpelik: niet voor niets heeft men jaren achtereen, samen in een enge ruimte opgesloten, elkaar met vijandige ogen aangekeken. Maar Bohemen is toch het land van Masaryk's realisme, en een realistiese beschouwingswijze moet tot de conclusie leiden, dat samenwerking der beide bevolkingsgroepen noodzakelik is, - en ik geloof dan ook, dat men op den duur tot een verzoening moet komen. Wat de Duitsers aangaat, hoe meer de Tsjechoslovaakse staat zich consolideert en hoe geringer de kans wordt op een Middeleuropese contra-revolutie, des te meer moeten zij zich aanpassen aan de nieuwe toestanden. De bij de vredesluiting oppermachtige entente heeft hen niet bij Duitsland willen voegen; histories en geografies behoren zij trouwens van ouds bij Bohemen. Afscheiding hiervan zou alleen dan overweging verdienen, wanneer Duits-Oostenrijk, dat steeds het centrale punt hunner oriëntering | |
[pagina 270]
| |
was, met Duitsland verenigd werd. Ook dit echter heeft de vredesconferentie niet gewenst, en hoe onwaarschijnliker een ommekeer wordt, die zulk een vereniging zou bewerken, des te meer zijn de Boheemse Duitsers aangewezen op de staat, waartoe zij tans behoren. De betrekkingen van Tsjechoslovakije zowel met Berlijn als met Wenen zijn goed, onvergelijkbaar beter dan met de eigen Duitse onderdanen, welke onlangs door een rijks-Duitser, te Praag op bezoek, als ‘das dritte Volk’ moeten betiteld zijn, - niet zonder reden. Slechts een revolutie, liever gezegd: een duurzame revolutie in Wenen en Berlijn zou een herziening der tegenwoordige toestanden mogelik maken; en, ofschoon de Middeleuropese atmosfeer nog vol is van allerlei explosiestoffen, is het een weinig realistiese politiek, wanneer men op de puinhopen van het heden toekomst-projekten construëert. Wanneer de Duits-Bohemers deze zaken inzien - en van vaak goed ingelichte zijde hoorde ik, dat hun standpunt reeds niet meer zo onverzoenlik is als men uit hun pers zoude opmaken -, zal hun de mogelikheid geopend worden tot een vruchtbare samenwerking zo al niet met alle Tsjechen, dan toch altans met de regering van president Masaryk. Masaryk beziet ook het Duitsersprobleem realisties; hadden de Duitsers bij de presidentskeuze even realisties gevoeld als hij, dan hadden zij hem hun stem moeten geven, want al hoort hij tot de vijandige nationaliteit, hij bezit meer dan wie anders ook de ideën en de kwaliteiten, vereist om het nationaliteiten-probleem op te lossen. In dit verband wil ik meedelen, dat ik enige uren vóór mijn onderhoud met president Masaryk mij tegenover een Tsjechiese vriend optimisties uitliet over het toekomstige verloop der Duitsers-kwestie; ‘zegt u dat aan de president; dat zal hem genoegen doen’, zei mijn vriend; het gesprek met de president nam echter van de aanvang af een geheel andere wending en toen heb ik ook niet gepoogd, het op de Duitsers te brengen, twijfelende, of Masaryk aan het oordeel van een leek in de politiek zo'n grote waarde zou hechten. Brengt het belang der Duitsers mee, dat zij naar een goede verstandhouding met het andere bevolkingselement streven, in niet mindere mate geldt dat voor de Tsjechen. Terwijl enerzijds voor Duitse toekomstidealen de hoop op | |
[pagina 271]
| |
een ommekeer der Middeleuropese toestanden een weinig reële basis is, mogen anderzijds de Tsjechen begrijpen, dat een herziening van het internationale Duitsersprobleem tot de mogelikheden ener zij 't ook niet nabije toekomst behoort; mocht het eens zover komen, dan is 't voor de Tsjechen van groot belang, dat de Boheemse Duitsers niet alleen gehoorzame, maar ook tevreden onderdanen der Tsjechoslovaakse republiek zijn. Het komt mij voor, dat een wederzijds begrijpen en waarderen gemakkeliker zal wezen voor de socialistiese partijen van beide nationaliteiten dan voor de burgerlike elementen. In hun strijd tegen het Duitse element staan de Tsjechen zeer sterk, dank zij het hoge peil van hun onderwijs en kultuur, dank zij ook de homogeniteit hunner samenleving. Wel bestrijden hun kranten elkaar op de heftigste wijze, wel hebben zij talrijke politieke partijen, maar het verschil tussen uiterst-links en uiterst-rechts is minder groot dan bij de meeste andere volken. En de sociale differentiëring is nog zwakker dan de politiese. De Tsjechiese adel is in de loop der geschiedenis uitgestorven, verhuisd of verduitst; de maatschappij van nu is demokraties-burgerlik. De meeste intellektuëlen, hoogleraren enz., die men ontmoet, zijn zoons van arme ouders, veelal bijvoorbeeld van plattelandsonderwijzers, en zij onderhouden voortdurend de relaties met hun minder intellektuële verwanten. Daardoor missen vele Tsjechen die coulantheid, die gemakkelikheid van manieren, die in West-Europa algemener is, maar hun innerlike beschaving is daarom niet minder, en hun samenleving heeft m.i. voor op de onze, dat men de medemens minder naar stand of geboorte en meer uitsluitend naar zijn individuële kwaliteiten beoordeelt. Vooral Bohemen is een zeer homogeen land, wat taal, gewoonten, opvattingen aangaat; in Moravië is de differentiëring wat sterker. Een Moraviër zal u gaarne de eigenaardigheden opsommen, waardoor een Hanák uit de streek van Olomouc (Olmütz) zich onderscheidt van een Horák uit de omgeving van Brno (Brünn), van een Valach uit Vsetín, van een SlovákGa naar voetnoot1) uit Hongaars Brod. De verschillen, zowel | |
[pagina 272]
| |
wat taal als volksaard aangaat, zijn hier vrij belangrijk, hoewel niet te vergelijken met die op het Nederlandse gebied. Zelfs tussen de Bohemer en de Oost-Moraviër is het verschil niet zo groot als tussen de Zeeuw en de Achterhoeker of tussen de Groninger en de Hollander. Moravië is in 't algemeen klerikaler en konservatiever dan Bohemen. Verreweg het grootste deel der bevolking is in de beide gewesten katholiek, maar vooral in Bohemen komt het type, dat ik eens als ‘schwachkatholisch’ hoorde betitelen, zeer veel voor. Niet alleen onder de protestanten leeft nog de traditie van het Hussietendom en de Tsjechiese Broeders; en de anti-katholieke geest wordt aangewakkerd door de antipathie, die men vóór de revolutie van 1918 had tegen het ultramontaanse Wenen. Tans bestaat er een zgn. ‘Tsjechoslovaakse kerk,’ die in verschillende opzichten, o.a. door het priesterhuwelik, afwijkt van Rome, maar ook hierbuiten is het aantal der afvalligen van de katholieke kerk zeer groot; sommigen scheidden zich openlik af, anderen achtten dat een onnodige formaliteit. Mijn persoonlike indruk is, dat de geest van het Boheemse intellekt meer protestant of confessioneel-onverschillig is dan katholiek. En een intiemere kennismaking met het familieleven dezer lieden bracht mij in aanraking met talrijke zachte karakters, die mij herinneren aan hetgeen ik weet van de oude Tsjechiese Broeders; tans voelen dergelijke lieden zich veelal aangetrokken tot de humane ideën der 19-eeuwse Russiese letterkunde. Begrijpelikerwijze zijn de Tsjechiese sociaal-demokraten in het algemeen onkerks en onreligieus. Het radikaalst is de fabriekstreek van Kladno met zijn vele communisten-bolshewieken, maar het homogene en daarbij demokratiese karakter van de Boheemse samenleving en het grote percentage boeren maken de kans op een sociale ommekeer uiterst gering. In het conservatieve Moravië is die kans nog kleiner; ook hier, liever gezegd op de Moravies-Sileziese grens, in en om Ostrava, heeft men een industriegebied, doch de arbeiders zijn er minder radikaal dan in Bohemen. Zo vormen Bohemen en Moravië een kompakt, trots merkbare verschilpunten homogeen Tsjechies geheel. Wel heb ik van Moraviese zijde de opmerking gehoord: Laat Praag maar de politieke hegemonie hebben, maar wij staan | |
[pagina 273]
| |
op een erkenning onzer kulturele eigenaardigheden, - dat wil echter niet zeggen, dat men de nationale samenhorigheid ook maar in het minst in twijfel zou trekken. Sterker afwijkend, ook in zijn sympathieën, is Slovakije. Geen wonder! Want een historie van vele eeuwen heeft Slovakije vervreemd van Bohemen en Moravië. Wel zijn er allerlei banden geweest: het Grootmoraviese rijk van Mojmir, Rostislav en Svatopluk, in de negende eeuw, dat zijn centrum had in West-Slovakije, heeft een tijdlang ook Bohemen omvat, - na de nederlaag bij Lipany in 1434 heeft onder Jan Jiskra van Brandys een Hussiets rijkje in Slovakije bestaan; het Tsjechies was hier de taal, - en later, als de reformatie doordringt in Slovakije, doen zich sterke Tsjechiese invloeden gelden; bijbel en andere kerkboeken heeft men sedert dien in het Tsjechies gelezen; - en ook in de negentiende eeuw zijn de banden niet verbroken: de panslavist Kollár, die Tsjechies en Duits schreef, was een Slovaak, en ook Ludevit Stúr (1815-1856), de hoofdfiguur der Slovaakse renaissance, heeft zich na verwant gevoeld aan de Tsjechen en met hen samengewerkt (o.a. op 't Praagse kongres van 1848), al bediende hij zich zelf van een Middelslovaakse taal, die vooral door hem en door Hurban en Hodza tot literatuurtaal verheven is. Niettegenstaande dergelijke kultuurbetrekkingen heeft het feit, dat Slovakije zoveel eeuwen bij Hongarije behoord heeft, een diepe kloof gevormd tussen Tsjechen en Slovaken. Betrekkelik weinig afwijkend is de taal. In het noordoosten van het Slovaakse gebied treft men talrijke polonismen aan; deze worden erkend door taalgeleerden van allerlei nationaliteit, doch zij worden verklaard uit taalmenging en kunnen niemand aanleiding geven, om het Slovaaks als geheel beschouwd te scheiden van het Tsjechies. Er is één geleerde geweest, de Slovaak Dr. S. Czambel, die in zijn boek ‘De Slovaken en hun taal’ (1903) heeft willen aantonen, dat het Slovaaks oorspronkelik een Zuidslaviese taal is geweest, nader met Servies en Bulgaars verwant dan met Tsjechies. Natuurlik was zulk een leer koren op de molen der Hongaarse nationalisten, die gaarne alle verwantschap van hun Slovaakse medeburgers met de Tsjechen zouden loochenen. In Slovakije heb ik veel horen vertellen van de | |
[pagina 274]
| |
levenstragedie van Czambel, die zelf een bekentenis zou hebben afgelegd, dat hij tegen beter weten in om den brode zijn theorie heeft opgesteld; hoe dat zij, die theorie is even onhoudbaar als een dergelijke theorie van Von Smal-Stockyj en Gartner, die, zeker uit nationalistiese overwegingen, het Kleinrussies van het Grootrussies scheiden en het bij het Servies brengen. Zulke zaken werpen een biezonder scherp licht op het Oosteuropese nationale fanatisme; gelukkig, dat ook in het Oosten de meeste geleerden niet zo verblind zijn en tendentieuze theorieën als die van Czambel niet aannemen. Hoewel de Slovaakse dialekten nog niet afdoende bestudeerd zijn en hoewel er een paar merkwaardige afwijkingen van het Tsjechies bestaan, is het volkomen klaar, dat deze twee talen van ouds zeer na verwant zijn; het Moraviese Tsjechies vormt de brug tussen het Boheemse Tsjechies en het Westslovaaks en dit gaat weer geleidelik over in de oosteliker dialekten. Heel merkwaardig is het, dat in de loop der eeuwen de verschillen niet groter geworden zijn. Wanneer ik Tsjechies spreek met een Slovaak, die zijn eigen taal bezigt, dan begrijpen wij elkaar in 't algemeen heel goed, zelfs heb ik niet het gevoel, dat wij twee talen praten, - veeleer varianten van één taal. En wanneer een Tsjech langere tijd in een Slovaaks milieu verkeert, is 't zeer goed mogelik, dat hij, zonder zich dat klaar bewust te zijn, een soort mengtaal gaat spreken, die ik schertsend wel ‘Tsjechoslovaaks’ heb horen noemen. De rijkswetten gebruiken deze term in een andere betekenis. ‘De Tsjechoslovaakse taal’, dat is de officiële taal der republiek, die in twee variaties, welke volkomen gelijke rechten hebben, de Tsjechiese en de Slovaakse variatie, gebezigd wordt. Het is een dergelijke opvatting als wanneer wij eens twee officiële schrijftalen hadden, de ene uit het Amsterdamse, de andere uit het Rotterdamse dialekt ontstaan; dan zou men voor beide tezamen de term ‘Hollands’ kunnen gebruiken en de twee variaties ‘Noordhollands’ en ‘Zuidhollands’ noemen. In het grijze verleden, voordat de Madjaren naar Midden-Europa kwamen, moet het verschil tussen Tsjechen en Slovaken, ethnografies zowel als taalkundig, geheel onbe- | |
[pagina 275]
| |
duidend zijn geweest; en hadden vóór tien eeuwen de Madjaren het land der Slovaken niet veroverd, wellicht was er nooit een schisma gekomen. Maar de geschiedenis heeft anders beschikt. Vooral sedert 1790, de tijd waarin het militante Madjaarse nationalisme zich ontwikkelt, heeft Boedapest de nationale gedachte bij de Slovaken systematies onderdrukt. Wel waren er perioden van relatieve gematigdheid, maar vooral sedert 1867 is de druk zonder enige onderbreking zeer zwaar geweest. In dat jaar is in de Donaumonarchie het dualistiese systeem ingevoerd, tengevolge waarvan de Slovaken, Roemenen en vele Serven en Kleinrussen aan de willekeur van het Hongaarse nationalisme zijn prijsgegeven; Kroatië en Slavonië hadden dan altans nog een relatieve autonomie. Geen andere natie van Europa zal wel zo'n gevoel van eigen superioriteit hebben als de Madjaren. Als student speelde ik vaak schaak met een Madjaar, die mij verre de baas was; op zekere dag kon hij mijn koningin nemen, doch hij deed dat niet, omdat hij, naar hij zei, mij zodoende de edele aard van zijn volk wilde tonen; aan deze jongeman heb ik later veel gedacht, wanneer ik met Madjaren in persoonlike aanraking kwam of in Slovakije en elders anekdoten over hen hoorde vertellen. Men kan zijn nationale superioriteit op vele manieren tonen; het beste middel is wel een intensieve beschavingsarbeid, het omhoogvoeren der volksontwikkeling. Wat vinden wij echter in Slovakije? Een bedroevend analfabetisme, doordat de Hongaarse openbare scholen een onderwijstaal hadden, het Madjaars, die het volk niet begreep, zodat de kinderen niet naar school gingen, of, als zij dat wel deden, er weinig leerden. Elke uiting van Slovaaks nationaal bewustzijn werd onderdrukt: in 1874 en 1875 werden de Slovaakse gymnasia, sedert 1862 van partikuliere middelen onderhouden, gesloten, en weldra volgde de Matica Slovenská, een instelling voor popularisatie van wetenschap in de moedertaal. Hadden de Madjaren dan soms betere middelen om het kulturele peil der natie omhoog te houden? Neen, de Slovaken hebben de madjariseringsperiode verlaten als een achterlik, onwetend, aan de drank verslaafd volk. Het is de verdienste van Scotus Viator, in 1908 in zijn boek ‘Racial problems in Hungary’ de aandacht op het verderfelike chauvinisme der Madjaren gevestigd te hebben. De staaltjes, die hij geeft van | |
[pagina 276]
| |
verkiezingsknoeierijen en andere Madjaarse methoden werken vaak lachwekkend - dgl. anekdoten vindt men ook in E. Denis' boek ‘Les Slovaques’, van 1917 -, even komies is veel wat men tans in Slovakije te horen en ook te zien krijgt. Zo staat er in Turciansky Sv. Martin, een klein stadje, maar lange jaren het kulturele centrum der Slovaken, naast het museum een ander groot huis met het merkwaardige opschrift ‘Dom’, d.i. ‘Huis’; men leze: ‘Národny dom’, ‘Nationaal huis’; het eerste woord moest op Madjaars bevel wegblijven. Dit is een voorbeeld uit vele. Het is betreurenswaardig, dat zoveel mensen, zelfs met de allervoortreffelikste persoonlike eigenschappen, hun geestelik evenwicht verliezen, zodra hun nationalistiese instinkten zich doen gelden. Dat verschijnsel vindt men bij de meeste volken van Europa, en ook aan vele Tsjechen en Slovaken is taktloosheid tegenover Hongaren en Duitsers niet vreemd. Maar geen andere natie van midden-Europa heeft door overdreven nationalisme zichzelf zulk een schade berokkend, zichzelf daarbij zozeer belachelik gemaakt als de Madjaren. Een les voor alle volken! ‘Le ridicule tue.’ Maar helaas hebben de andere volken van Europa zich vroeger voor de inwendige toestanden van Hongarije heel weinig geïnteresseerd, en aan de meeste vreemden, die het land bezochten, draaide men een rad voor de ogen. Mij is verteld, dat Seton-Watson (Scotus Viator) in de aanvang als vriend der Madjaren naar Slovakije gekomen is en dat hem daar ter plaatse gebleken is, dat hetgeen hij in Boedapest gehoord had geheel bezijden de waarheid was. En intussen bleef de madjariseringspolitiek niet zonder succes. Terwijl het lagere volk altans zijn Slovaakse taal en zijn nationale gewoonten bewaarde, zijn onder de hogere kringen tal van lieden gedenationaliseerd en dragers der Madjaarse kultuur geworden. Deze Madjaronen zijn tans voor de Tsjechoslovaakse republiek de allerlastigste elementen. Een statistiek van 1910 geeft voor Slovakije 902.040 Madjaren op, d.i. 30,3% der bevolking, volgens een voorlopige volkstelling, in 1919 onder Tsjechoslovaaks bewind gehouden, bedraagt het aantal 665.703, d.i. 22,7%. Een deel hiervan woont verspreid tussen de Slovaakse bevolking, doch bovendien is de zuidrand van Slovakije, langs de Donau, bijna | |
[pagina 277]
| |
geheel Madjaars; alleen dicht bij Presburg, dat tans Bratislava heet, strekken de Slovaken zich uit tot de Donau. Deze massief-Madjaarse bevolking is niet alleen, omdat de republiek een Donaugrens behoefde voor het internationaal handelsverkeer, bij Tsjechoslovakije getrokken, doch ook, omdat anderzijds binnen het gebied van het tegenwoordige Hongarije talrijke grotere en kleinere Slovaakse enklaven liggen, die men om geografiese redenen aan Hongarije moest laten. De stad Bratislava, in het midden der 19de eeuw een centrum van Slovaaks geestelik leven, is nu heel weinig Slovaaks; de bevolking is een mengsel van Duitsers, Joden, Madjaren en Tsjechoslovaken; de laatsten zijn uit de aard der zaak het ambtenaarselement. Intussen zijn de Hongaarse boeren der Donauvlakte geen lastige bewoners der republiek; altans alle Tsjechen en Slovaken, die ik hiernaar vroeg, waren het er over eens, dat de Madjaarse boeren even goede en vreedzame lieden zijn als andere boeren; maar de meer ontwikkelde en meer gegoede Madjaren en Madjaronen, daarop was men zeer gebeten en dageliks hoorde ik nieuwe verhalen van hun sabotage tegen de staat. Enige overdrijving is daarbij wel in het spel. Toen ik midden Augustus in Bratislava was, publiceerde daar de Slovensky Dennik (‘Slovaaks Dagblad’) verschillende dokumenten, bewijzende, dat Boedapestse ministers de hand hadden in de Madjaarse aktie tegen de Tsjechoslovaakse republiekGa naar voetnoot1). Het is zeer aannemelik, dat van de zijde der Hongaarse regering enig gevaar heeft gedreigd, want al is Hongarije tans een klein, arm, uitgeput land, de nationalistiese elementen, die er de toon aangeven, zijn romantici, geen realisten. Intussen heeft de Kleine Entente de Hongaarse staat onschadelik gemaakt. Maar daarmee zijn de Madjaren en Madjaronen in Slovakije nog niet tot rede gebracht. Zij zullen bezwaarlik een revolutie bewerken, maar elk hunner kan op beperkt terrein schadelik zijn. En velen zullen dat ook zeker zijn, want hun natuur is hartstochtelik en fanaties. | |
[pagina 278]
| |
En zij zijn niet zonder invloed op de Slovaakse bevolking. Van groot belang voor de toekomst is de houding der Katholieke kerk. In 't algemeen gaan de Lutherse SlovakenGa naar voetnoot1) met de Tsjechen samen, terwijl de Katholieke de nieuwe staat vijandig gezind zijn. En de Katholieke geestelikheid heeft een grote invloed op de Slovakiese boerebevolking, die goed Katholiek en tegelijk onontwikkeld is. Zodoende zullen goede betrekkingen tussen Rome en Praag op de stemming in Slovakije een gunstige invloed moeten hebben. Nog andere faktoren hebben de ontevredenheid in Slovakije in de hand gewerkt. Eén slechte of taktloze Tsjechiese ambtenaar kan meer kwaad doen dan tien goede weer herstellen kunnen. En zelfs uitnemende maatregelen kunnen onaangename gevolgen hebben. Zo heeft de heer Srobár als minister voor Slovakije een drankverbod uitgevaardigd, en deze vroeger zeer populaire persoon - een martelaar voor de nationale zaak - heeft daardoor een groot deel van zijn prestige ingeboet. Zo heerst in Slovakije veel ontevredenheid. Mogen wij dan echter de afscheiding van Hongarije en de vereniging met Boheme en Moravië wel een goede daad noemen? Mijns inziens is het een experiment, maar een experiment, dat noodzakelik was en kans heeft, goede resultaten te hebben. Enige edele idealen, die onze tijd poogt te verwezenliken (al hebben die pogingen ook niet steeds succes), zijn: demokratie, volksontwikkeling, nationale autonomie. De Madjaren hebben de laatste eeuw, en tot de allerlaatste jaren toe, deze idealen met voeten getreden, en een volk als de Slovaken ten prooi te laten aan hun volkomen middeleeuwse methoden, dat ware in flagrante strijd met de zedelikheidsbegrippen van de moderne mens. Zelfstandig zijn, geheel los van alle omringende staten, daarvoor zou een zo onontwikkeld volk niet in staat zijn, daarvoor zijn zijn intellectuëlen te schaars. Bovendien zijn de banden, die deze intellectuëlen met de Tsjechen verbinden, hecht; in 't algemeen heeft de Slovaakse patriot sympathie voor de Tsjechoslovaakse staat. In het jaar 1920 zijn in Turciansky Sv. Martin twee boeken verschenen over | |
[pagina 279]
| |
de Tsjechies-Slovaakse kwestie: Dr. M. Hodza, Het Tsjechoslovaakse schisma, en: J. Skultéty, 125 jaar uit het Slovaakse leven, 1790-1914. Het tweede boek bevat een heftige kritiek op het eerste en Hodza heeft daarop in drie artikels van de Slovensky Dennik weer geantwoord, maar de strijd loopt over allerlei momenten uit de geschiedenis der 19-eeuwse Slovaakse beweging, en met de oplossing, die het Slovaakse probleem na de wereldoorlog heeft gekregen, gaan beide geleerden volkomen akkoord. Mij dunkt, dat wij de tegenstelling tussen het verleden en het heden aldus kunnen formuleren: het Madjaarse bewind onthield aan de Slovaken de nationale school en gaf hun de alkohol, het Tsjechoslovaakse regime verbiedt de alkohol en geeft de school. De goede gevolgen van deze ommekeer kunnen zich eerst doen gevoelen, wanneer de generatie der kinderen van nu volwassen mensen zijn geworden. Het is te hopen, dat geen Middeneuropese katastrofe de rust in Slovakije verstoren komt. Dan zullen de Tsjechen, gesteund door het steeds talrijker wordend Slovaaks intellekt, gelegenheid hebben om te tonen, of zij goede opvoeders zijn. Hun taak is groots, maar zwaar. De geest van Comenius en van Masaryk moge hen bezielen; zij behoeven humaniteit, takt en vooral zelfkritiek, opdat zij vrij blijven van een dergelijk nationalisme als zij bij andere volken laken. Het is niet alleen de Slovaakse kwestie, die opgelost moet worden: de Tsjechen moeten tonen, in een staat met vele volken de rol van leidende natie waardig te zijn; dan zullen zij datgene verwezenliken, wat het oude Oostenrijk-Hongarije niet vermocht heeft, en tegelijk bewijzen, dat zij nog steeds het volk zijn van Chelcicky en Comenius.
Ik zou onvolledig zijn, wanneer ik niet aan het bovenstaande enige woorden toevoegde over het Subkarpatiese Rusland. Dit land, met ruim een half millioen bewoners, is bij het vredesverdrag van St. Germain als een autonoom gebied bij Tsjechoslovakije gevoegd. Binnenkort zal een parlement gekozen worden, voorlopig is de regering in handen van een goeverneur, Dr. Zatkovic, een Amerikaanse Ugrorus. Ik gebruik hier deze term Ugrorus, omdat hij van de | |
[pagina 280]
| |
verschillende woorden, waarmee men de Kleinrussiese bergbevolking van 't oude Hongarije pleegt aan te duiden, voor de vreemdeling het klaarst is. Deze Ugrorussen zijn Kleinrussen of Ruthenen, door de historie, die hen bij Hongarije voegde, gescheiden van hun stamverwanten aan gene zijde der Karpaten. Bijna evenveel Ugrorussen wonen in Amerika als in het vaderland, - een gevolg der Hongaarse toestanden. In de Nieuwe Wereld hebben velen van hen het ver gebracht, waaruit blijkt, dat dit volk niet onbegaafd is, en dat de achterlikheid van geestelike ontwikkeling der in Europa achtergeblevenen geen teken van minderwaardigheid is. Zelden heb ik een dergelijke armoede gezien als bij deze boeren in de Karpaten. Zij voeden zich met weinig meer dan bonen en aardappelen. Het was merkwaardig, dat diegenen met wie ik praatte wel is waar zeer jammerden over het gebrek, dat zij leden, maar niemand beschuldigden. Een intellekt hebben zij bijna helemaal niet; hun weinige intellektuëlen zou men, zo te zeggen, op één bank bij elkaar kunnen zetten. Hun godsdienst is de uniaatseGa naar voetnoot1); doch in hun steden - ik bezocht Uzhorod (madj. Ungvár) en Munkacevo (Munkacz) - wonen bijna alleen joden; deze vormen 14% der gehele bevolking van het land. In 't Zuiden wonen Madjaren. In dit grotendeels analfabete land zijn elf politieke partijen. Een moeilike taak, om Subkarpaties Rusland op het peil der Europese kultuur te brengen! Het is voor de Tsjechen te hopen, dat zij deze taak goed zullen verrichten en wel op zulk een wijze, dat zij zich de sympathie der bevolking verwerven. Zulke reizen als die van president Masaryk's dochter, die deze zomer als presidente van 't Rode Kruis de Karpaten bezocht, in een tijd van besmettelijke ziekten, kunnen hier veel goeds dien. Mediese hulp, meer voedsel en goede onderwijzers, dat behoeft dit volk in de eerste plaats. De Tsjechen hebben er veel belang bij, dat Subkarpaties Rusland bij hun staat behoort; het levert hun zout en verschaft hun een direkte grens met Roemenië en Oost-Galicië. Gesteld eens, dat dit laatste te eniger tijd bij een Russiese of Ukraïense | |
[pagina 281]
| |
staat kwam te behorenGa naar voetnoot1), dan zouden de handelsbetrekkingen met Rusland resp. Ukraïne - een levensbelang voor Tsjechoslovakije - zeer vereenvoudigd worden. In dat geval zou echter de kans bestaan, dat de Ugrorussen lust gevoelden, zich bij hun oostelike stam- en geloofsgenoten aan te sluiten. In zijn eigen belang moge de Tsjechoslovaakse staat er voor waken, dat hij de levenskondities der arme Karpaten-bewoners in korte tijd zo verbetert, dat dezen de vereniging met Tsjechoslovakije als een zegen beschouwen. In ieder geval, wat ook het toekomstige lot is van Oost-Galicië, is Subkarpaties Rusland voor de Tsjechoslovaakse staat een niet te versmaden trait-d'union met het oosten. Wel is waar wordt de toch al lange en smalle republiek door de toevoeging der Ugrorussen nog langer en nog moeiliker verdedigbaar, anderzijds echter heeft men direkte betrekkingen met Rusland van node. Een rijk, dat niet aan zee grenst, heeft voor zijn handel met grote bezwaren te kampen; tans is het handelsverkeer met Duitsland het levendigst, maar op den duur verwacht men veel van handel met Rusland: beide landen zijn van nature rijk, Rusland zal tegen vrij billike kondities landbouwwerktuigen en andere zaken uit Tsjechoslovakije kunnen betrekken, en zodra het Russiese verkeerswezen enigszins hersteld is, zullen de Tsjechen hier verschillende waren goedkoper bekomen dan elders. Van groot belang is het, dat men in Tsjechoslovakije meer van Rusland weet en begrijpt dan in welk ander land ook. Daartoe heeft de oorlog het zijne bijgedragen; die tienduizenden legionnairs, die, strijdend tegen de bolshewieken, Rusland en Siberië zijn doorgetrokken, zijn in 't algemeen teruggekeerd met een zekere kennis van 't Russiese volk en met een grote sympathie voor de Rus als mens en als demokraat.
N. van Wijk. |
|