De Gids. Jaargang 84(1920)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 402] [p. 402] Sneeuw. Het valt in vlosse vlokken en vlindert voor de ruit, het danst en draait en dartelt en lacht ons luidloos uit. Het stoeit en stuift en stribbelt, verblindend en verblind, zoo licht als vogelveertjes in 't woelen van den wind. Het fladdert en het flappert, het huppelt en het hinkt, het draaft en dolt en duikelt, het buitelt, en het blinkt als zilverwitte watjes, in vroolijk vrije vlucht gewaaierd en gewapperd uit de fluweelen lucht. Het lijkt een lustig feestje, dat heel den uchtend duurt, of alle kindren juichend de straat zijn opgestuurd. En wat is moe gedwarreld, dat schommelt loom omlaag en legt om alle dingen een dichten donzen kraag. [pagina 403] [p. 403] De uitgeschudde boomen, eerst zwartig naakt en kaal, verdwijnen achter waaiers van zuivre zilverpraal. En 't dekt de hooge daken en iedre vensterbank, het vloert de lichte straten met kleeden, dik en blank. Daar schuiven menschjes, wagens - maar niemand, die hen hoort: in weeke witte watten wordt elk geluid gesmoord. En 't valt in vlosse vlokken, en 't vlindert voor de ruit, en vlakt de vale waereld met witte vegen uit. Herman Lysen. Vorige Volgende