de harmonie van Kunst en Leven... een andere en hoogere ‘Amicitia.’
Mijn vriend werd warm en ietwat opgewonden; en hij wist wel dat hij mij met zijn soms zoo wijde gedachten, die (hoezeer moest ik het vreezen) wel eens met de realiteit in botsing zouden kunnen komen, altijd charmeerde.
Wij zaten in het hoekje van een der kleine zalen, een poos mijmerend over het gesprokene, toen hij plotseling weer hervatte:
‘Ik heb, eenige jaren geleden, van een jeugdig geleerde, die als Hoogleeraar aan de Amsterdamsche Universiteit zijn inaugurale rede hield, eens bijzonder wijze woorden gehoord, die ik bij deze gelegenheid wel eens in herinnering zou willen brengen.
Hij had voor Curatoren, Collega's, Studenten en velerlei genoodigden, een diepzinnige uiteenzetting gegeven van enkele problemen in de door hem te doceeren wetenschap en zei ten slotte, zich meer bijzonder tot zijn toekomstige leerlingen richtende:
“Bij dat alles zou ik U echter steeds er aan willen herinneren, dat het vak van studie waarin ik Uw leider zal trachten te wezen slechts een deel is der wetenschap en... dat de wetenschap zelve maar weer een deel is van het geheele groote en machtige Leven.”’
‘Zie je’ - en een beetje ‘ému’, zooals wij dat in onze jonge jaren ook zoo dikwijls waren, stond hij op en besloot ‘van uit zulke ideeën moet men, naar het mij voorkomt, de Amicitia bezien.’
Het bleek werkelijk een interessant onderwerp, dat mijn vriend aan de feesttafel wilde opdisschen. Maar kon men wel gerust zijn omtrent de wijze waarop de rede ontvangen zou worden? Hoezeer waren de omstandigheden sedert 1839 veranderd! Toen was er één Vereeniging: Arti et Amicitiae; en Bouwmeesters, Schilders, Beeldhouwers en Graveurs werkten er samen en zelfs Dichters en Musici waren er geen vreemden.
Dit gaf de jonge maatschappij de kracht tot een even snelle als gelukkige ontwikkeling.
En thans? Er zijn verschillende Architecten- en Schilders-Vereenigingen, de Beeldhouwers hebben hun kring, evenals