De Gids. Jaargang 83
(1919)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |
Opvoedend volksrecht.II.
| |
[pagina 95]
| |
herleefde daar de zelfregeering. Want het zwitsersche referendum - daarvan eens zoo duidelijk teeken - moet men niet aanzien voor een kostelijk kleinood, eeuwenlang zorgvuldig bewaard en behoed! Voorzeker, met een vergrootglas rondspeurende, kan men wel in de middeneeuwen iets ontdekken dat er eenigzins op gelijkt; en wie zijne gymnasiale bagage niet verkwanselde, kan Tacitus opslaande, vernemen hoe bij de Germanen de oversten beslisten omtrent onderwerpen van minder gewicht, maar over hoofdzaken heel het volk, doch de zwitsersche geschiedenis leert onomstootelijk dat het referendum geheel modern is; dat het niet enkel op zwitsersche toestanden past, doch allerwege levensvatbaar is, zoodat er dan ook geen reden bestaat waarom dit instituut van zelfregeering niet in ons noorden ware in te voeren. | |
I.In het algemeen wordt ten onzent de geschiedenis van Zwitserland slechts terloops behandeld. Wat heel jammer is. Want bij geen ander volk ter wereld kan men zóó goed nagaan hoe uit zéér kleine elementen van lieverlede een geheel ontstaat. Als door een mikroskoop, ziet men de kerncellen zich roeren, zwellen, splijten, elkander naderen; de vormlooze massa van lieverlede gestalte aannemen. Eindelijk is het lichaam geboren, met oogen, mond en vooral: zeer sterke knuisten! Wat kerels, die zwitsers te Sempach; waar hunne befaamde hellebaarden wegmaaiden den bloei van zuid-duitschen en oostenrijkschen adel; wat kerels, die zwitschers te Murten, duizende en duizende bourgondiërs dringend in het meer, waar ze jammerlijk omkwamen! En dit zijn maar een paar namen, mèt Granson, waar de overmoedige Karel zijn schat verloor, evenals bij Murten de eer, straks bij Nancy het leven. Hoevele andere slagvelden hebben niet de Alpenbewoners, ze drenkende men hun bloed, tot monumenten hunner onversaagdheid gemaakt! Wat de zwitsers onderscheidde te land? Precies hetzelfde als wat onze janmaats zoo gevreesd maakte ter zee: ten top gedreven doodsverachting. Hoe enterden onze jongens met hunne lage vlugge bodems de trotsche logge galjoenen, hoe klauterden ze met het mes tusschen de tanden tegen het | |
[pagina 96]
| |
hooge boord op, om dan - als een waterval - over de verschansing heen neer te ploffen op het dek, de onthutste vijanden op een hoop drijvende in het ruim, gelijk een schepershond de kudde! Evenzoo stormden in gedrongen gelederen de boerenzoons der oer-kantons met tweemans-lange lansen onvervaard op het paardevolk in, op de vuur en dood brakende kanonnen; alles tredend onder den voet. Hoor den grond daveren onder hun zwaar bespijkerde schoenen: Bumperlibum; Unruh das kumpt!
Was tut uns, was tut uns
Donner, blix, hagel? Heiahan, aberdran!
Begrijpelijk dat alle vorsten van Europa bogen als knipmessen voor wie op het slagveld beslisten over de viktorie, van wier goedvinden afhing wie zoude regeeren over de vlakte der Po, òf in Bourgondië, òf langs den Rijn. Geen soldijen te hoog om zulke lansknechten aan te werven: men kocht immers mèt hen de overwinning?Ga naar voetnoot1) Totdat in den slag bij Marignano.... Van toen af (1515) taant hun roem; de zwitsers bleken niet onoverwinnelijk te zijn. De betoovering was verbroken, en de oorzaak van de nederlaag werkte na: oneenigheid, het niet langer betrachten van het gulden voorschrift Concordia res parvae crescunt, óók ten onzent niet in de harten geschreven en enkel op de munten gestempeld. Losser en losser werd de band der kantons, ieder zinnend slechts op klein, eigen voordeel. En toen scheurde de Hervorming Zwitserland in twee deelen - evenwichtige deelen, elkaars krachten geheel verlammend. Want niet zooals in Nederland, kon een machtiger partij de leiding op zich nemen, stuur geven aan de buitenlandsche staatkunde. Breed bleef de barst gapen tusschen protestanten en katholieken; bloedige botsingen waren geenszins zeldzaam. Zelfs laat in de 19de eeuw was nog niet de vrede gesloten - men denke aan de Sonderbund. Eerst in de jongste jaren snoerden | |
[pagina 97]
| |
gemeenschappelijke belangen en.... gemeenschappelijk gevaar den band steviger vast. Zulks alles uit een te zetten ligt natuurlijk buiten het bestek van dit opstel. Doch let op het jaartal van den slag bij Marignan! Zwitserland's roem taande reeds, toen de onze nog niet eens in opkomst was; en weldra geraakte de Helvetische republiek deerlijk ten achter. Zelfs spreken de zwitsers liever niet over hetzelfde tijdperk dat ons onsterfelijk maakte! Geldzucht doodde de eerzucht. Een regentenheerschappij brak aan, waarbij vergeleken de nederlandsche kinderspel was. Veel geld kwam het land in. Frankrijk, Oostenrijk, de italiaansche potentaatjes, zelfs Spanje, van allerwege subsidieerde men de kantons, stopte daarenboven de toongevers in de steden en landschappen veel toe. Enkel ten einde te voorkomen dat de zwitsers partij zouden trekken voor den concurrent, verbieden zouden aan hunne jongelingen dienst te nemen in den vreemde. Hoe broodnoodig waren die huurbenden! Ook Nederland kon er niet buiten. - Van daar ten onzent nog zoovele zwitsersche namen. In omkoopbaarheid gaven protestantsche en katholieke kantons elkander niets toe. Alleen Zürich vormde - eenigermate althans - een uitzondering. Zwingli's prediking tegen vreemd geld en uitheemschen dienst had indruk gemaakt. Ook namen hier de gilden deel aan de regeering, hielden de aristocraten in toom. Wat eigenaardige gevolgen had de goudstroom uit den vreemde! Hoe minder burgers eenig kanton telde, over hoe minder hoofden de ingekomen gelden te verdeelen waren. Derhalve nieuwelingen het verwerven van het burgerschap zoo moeielijk mogelijk gemaakt! Zelfs de landelijke kantons hielden zich aan dezen regel. Glarus bijv. besloot tien jaren lang niemand op te nemen, ten einde de spoeling niet dunner te maken; Appenzell slechts twee nieuwelingen per jaar toe te laten; Nidwald verhoogde het te betalen burgergeld van vijfentwintig op duizend franken. In de steden was men nog moeielijker. Te Bern bestond ten slotte de bevolking voor ⅗ deel uit opgezetenen, zonder eenig staatkundig recht; op wie dus ook niet neerdaalde den buitenlandschen gouden regen. En nog heel wat bezwaarlijker dan burger te worden, viel het den burger om ambten en waardigheden te verwerven. | |
[pagina 98]
| |
De regenten wilden niet gaarne hun deel zien verminderen. En er viel heel wat te bikken! Onze patriciërs konden behalve in eigen provincie, hoogstens hunne zoontjes onderbrengen in Staats-Brabant en Staats-Vlaanderen. Doch denk eens: heel Vaud (grooter dan Noordholland) behoorde aan Bern. Thurgau en de Tessin waren gemeenschappelijk eigendom van enkele der oudere kantons, die om beurten deze wingewesten bestuurden ten eigen bate. De Valtelina (thans aan Italië toegewezen) was eigendom der Graubunden. Hoog-Valais beval over Laag-Valais. En in het noorden overal brokken lands (sommige heel vette) welke bij toerbeurt werden geexploiteerd. Vijftig baljuwschappen konden de Berners begeven. Hoe dan ook hunne dochters in trek waren! - Barettli-töchter werden deze genoemd naar het zonderlinge hoofddeksel (ietwat gelijkende op het huidige dienstmeiden-mutsje) dat hun vaders bij hooge gelegenheden droegen. Het kleine aanbod verhoogde den prijs. Slechts 243 families behoorden in Bern tot den regentenstand, en van deze konden slechts 68 tot de hoogste ambten opklimmen. (En vergeet hierbij niet dat Bern middellijk en onmiddellijk regeerde over een oppervlakte bijna gelijk aan half Nederland!) In Luzern (zoo groot ongeveer als de provincie Utrecht) was het aantal regenten tot 29 gedaald, bleef zulks jarenlang - nieuwe geslachten werden niet opgenomen. En genoegzaam overal gold als regel: dat eerst het derde geslacht van een nieuw burger eenig ambt, hoe klein ook, kon bekleeden. Waar zoo de aristocratie (de zwitsersche regenten gaven zich - soeverein zijnde - motu proprio het adelspraedicaat) in den wieg reeds een burgemeesterbenoeming vond, gaf zij natuurlijk zich geenerlei moeite om het ambt te verdienen. De Bernsche jongelui waren dan ook spreekwoordelijk onwetend. Onwetendheid werkt spilzucht in de hand; deze geldnood. Alle ambten werden daarom verkocht aan de meestbiedenden; zelfs de rechterlijke. En om zich schadeloos te stellen, werden de burgers - vooral de buitenlui geknepen. Ook de proceslust werd aangemoedigd: het grootste deel der boete kwam den ambtenaren te goede. Vooral Tessin leed onder dit euvel. Locarno telde onder de nauwelijks duizend inwoners niet minder dan 33 advocaten! | |
[pagina 99]
| |
Het platteland verloor alle zijne vrijheden. Het geringste verzet smoorde men in bloed. Er is heel wat gevochten! Wie thans reist door de liefelijke Entlebuch, kan zich moeilijk voorstellen hoe fel daar door de boeren gestreden werd tegen de Berner en Luzerner heeren (1653). Al hunne eeuwenoude rechten werden hun ten slotte ontnomen. Zürich, het meest humane kanton wellicht, verbood niet slechts aan de landelijke bevolking eenige nijverheid uit te oefenen door welke de ambachtslieden in stad schade konden lijden (zoo iets herinneren zich ten onzent ook wel de Groninger ommelanden), maar de boerenzonen belette men den toegang tot hoogere studiën; zelfs van het predikambt werden zij uitgesloten! En Bazel, dat in de plattelanders slechts menschenvee zag, overwoog in 1761 ernstig of men den boeren niet moest verbieden kaas te maken. Dan zou de boter goedkooper worden! Zelfs het lijfeigenschap bestond nog in meerdere streken. Te Thurgau bijv. werden in het midden der 18de eeuw bij eene volkstelling 20.000 inboorlingen gevonden, die aan den grond verbonden waren. Eerst de omwenteling maakte aan dezen toestand een einde. Daarbij: volkomen verwaarloozing van de belangen der gemeenschap: dijkages slecht onderhouden; verwilderde rivieren overal moerassen vormend; de zorg voor de groote verbindingswegen (behalve in Berner gebied) overgelaten aan het believen der kleine aanliggende gemeenten; zelfs over de meest belangrijke Alpenpassen slechts voet- en lastdierpaden! Niet minder groot was de ellende in het godsdienstige. Gastvrij was men tegenover broeders in den geloove uit den vreemde. (De engelsche parlementsleden, die Karel I richtten, vluchten moesten na Richard Cromwell's aftreding, vonden een rustig levenseinde aan het Léman-meer, niettegenstaande het dreigen van Karel II). Maar wie van een andere overtuiging waren dan heeren regenten! Ad majorem Dei gloriam schroomden noch protestanten, noch katholieken andersdenkenden gevangen te zettenGa naar voetnoot1), te verbannen, hunne | |
[pagina 100]
| |
goederen verbeurd te verklaren, hen te brandmerken, te verbranden of te onthalzen. Servet is waarlijk niet de eenige martelaar; en geen partij heeft in dezen recht anderen den eersten steen te werpen. Ergst van alles: de bedrukten vonden geen troost bij de geestelijkheid. Dominé's en pastoors hielden het gezag hoog. Zonneklaar werd uit teksten bewezen, dat de nauwelijks op het kussen geschoven regenten, bij Eeuwig raadsbesluit daar waren neergezet! Geen wonder dan ook dat Goethe, verbaasd en geërgerd, op zijn Alpenreis uitriep: de zwitsersche vrijheid is een sprookje; staat op sterk water! Toch waren de heeren regenten bang dat ze niet pierdood was: veiligheidshalve verboden zij het drukken van eene geschiedenis der Republiek ‘omdat het ongeraden was de burgerij te herinneren aan vroegere voorrechten, niet meer passend in dezen (verlichten) tijd!’ Waarom dit alles verhaald? Om den lezer duidelijk te maken, dat indien heden ten dage meer dan elders, het volk in Zwitserland zich zelf bestuurt, zulks niet is omdat, maar niettegenstaande vroegere toestanden; toestanden waarbij vergeleken die onzer republiek paradijsachtig waren. Slechts in één opzicht gaven zwitsers en nederlanders elkaar niets toe: de Bondsdag was even besluiteloos als onze Staten-Generaal. Spottend schrijft een zwitsersch regent: ‘Indien onze Hoogmogenden moesten verklaren dat het dezen winter heeft gesneeuwd, geloof ik dat een dusdanig gewichtig besluit niet zoude genomen worden, alvorens minstens een twaalftal ruggespraken te hebben gehouden.’ En tòch is het dag geworden! | |
II.In korte trekken is thans te schetsen de herleving van het zwitsersche volk en de invoering van het referendum. Maar vooraf is deze vraag te beantwoorden: Hoe werd een zoo wild volk zóó tam? Men kent het gezegde: quand le bâti- | |
[pagina 101]
| |
ment va, tout va. Dat is een echt fransch, parijsch gezegde. Doch waar de landbouwende bevolking overweegt, geldt een andere regel: gaat het den boer goed, dan floreert de stad. En het ging de zwitsersche plattelanders in de 18e eeuw zéér naar wensch. Hoe geknecht ook staatkundig, welvaart stemde de boeren vredig: in den vollen melkemmer weerspiegelt zich alles blank! In de toenmaals zeer kleine steden, (geen telde meer dan 20.000 inwoners; de meesten bleven verre beneden de tienduizend) deelden de staatkundig onmondigen: winkeliers en ambachtlieden, in der boeren-welvaart. Alles dommelde rustig voort: eerst als de maag gaat krieuwen, springt men te bedde uit! Daarenboven ontbrak het jonge, roerige element, dat niet als de ouderen van dagen, virtutem post nummos stelt. Wie lust had te zwerven (en welken zwitser is dat niet ingeboren?) nam dienst bij den buitenlander. Tegen het midden der 18de eeuw bevonden zich bijv. niet minder dan 60.000 Alpenzonen in vreemde legers. En zulks op eene bevolking van weinig meer dan één millioen! Kwamen de jongelingen als grijsaard terug in de Heimat (nooit vergeten; zóózeer geliefd, dat het op zware straf verboden was in de fransche regimenten de Ranz des vaches te doen hooren: het Heimweh werd dan te machtig!) dan wilde de oud-gediende rustig genieten van het meegebrachte, en brak zich niet het hoofd met politieke bespiegelingen. Zwitserland ware dan ook nooit wakker geworden, indien niet in 1798 (merk op hoeveel later dan ten onzent!) de fransche nabuur onzacht had aangeklopt. De Berner schatkist, welgevuld, kon zóó goed te pas komen; o.a. voor de Egyptische onderneming! En wrakker nog dan de ommuring van Jericho, bleek het zwitsersche staatsgebouw. Reeds door den dreun der naderende regimenten viel het in puin. Verweer was dan ook niet mogelijk. Op militaire uitgaven was te veel bezuinigd; ieder kanton slechts op eigen behoud bedacht. Gevoel van samenhoorigheid bestond niet meer. Evenals nu in Rusland, vormden zich dadelijk bij het uiteenspatten kleine republiekjes, die zich haastten een eigen vlag uit te denken en zich door eigen douane af te zonderen. Eendagsvlinders; door de franschen onmiddellijk doodgeknepen. | |
[pagina 102]
| |
Want evenals Nederland werd Helvetië tot wingewest. Slechts met dit onderscheid, dat terwijl Napoleon onze glorieuze republiek tot koninkrijk verlaagde, hij te vol eerbied was voor de oude zwitsersche triomfen (hij haastte zich het slagveld bij Murten te bezoeken) om den oostelijken nabuur diens eere te ontnemen. Maar inderdaad ging het den zwitsers even slecht als ons. Toch bleken zij hardleersch. Na den val van den keizer trachtten de oude regenten zooveel mogelijk den vroegeren toestand te herstellen. Heelemaal gelukte dit niet. De fransche revolutie werkte na. Langzaam, heel langzaam werd het volk wakker. Hilty beschouwt dan ook het tijdvak 1815-1848 niet als een van wedergeboorte, doch als een herrijzen uit zware ziekte. Niet het geheele volk kreeg deel aan de regeering; het was de bloeitijd van den middenstand en de gezeten burgerij, evenals in Frankrijk, Engeland en ten onzent. Eerst toen de vreemde legers geen zwitsers meer opnamen, de jongelingen dus in eigen land een werkkring moesten zoeken, naast het boerenbedrijf zich kon ontwikkelen de nijverheid - vloek en zegen der moderne maatschappij - kwam eindelijk het geheele volk tot zijn recht. Het was niet louter toeval dat de eerste vrijzinnige hervormingen werden ingevoerd in een nieuwbakken kanton: St. Gallen, gevormd uit allerlei brokken; half katholiek, half protestantsch; zonder overleveringen en vooroordeelen. Onder den indruk der fransche Julie-omwenteling, werd hier het volksveto ingesteld (1831). Wel op ietwat onbeholpen wijze; doch in alle geval, het was een begin. Bazel-land volgde in 1832, Valais in 1839, Luzern in 1841. Te Zürich mislukte een poging daartoe in 1842. Niet dat de kantons het recht van veto invoerden, was van zoo groote beteekenis, dan wel dat zulks het volk zich rekenschap deed geven hoeveel nog ontbrak aan het zelfbestuur. Weldra dan ook werd aangedrongen op het recht van referendum en van initiatief. - In alemanisch Zwitserland vertaalt men dit laatste door Vorschlagrecht des Volks, en niets verhindert dergelijke benamingen ook te verdietschen.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 103]
| |
Het veto-recht was eene naäping der franschen. Wie herinnert zich niet le Roi-veto? Doch voor de volksraadpleging (voortaan zullen in dit opstel bij voorkeur nederlandsche benamingen gebezigd worden) is in Noord-Amerika de peetvader te zoeken. Evengoed echter kan men dit | |
[pagina 104]
| |
recht beschouwen als geboren uit zwitsersche toestanden. Een bewijs daarvoor leveren bijv. Uri en Zug. Bij het instellen der volksraadpleging (1844) schaften deze kantons af de Landesgemeinde: de aloude volksvergadering, waarop eenmaal 's jaars de samengestroomde burgers gemeenschappelijk beslisten door handopsteken over alle aangelegenheden van het kanton. Doch in alle geval was het geenszins een geleidelijke overgang uit de regenten-overheersching, toen in het tijdperk 1860-1870 (vooral 1869 was in dezen vruchtbaar!) zoovele kantons de volksraadpleging invoerden, daaronder Zürich en BernGa naar voetnoot1). Enkele bleven achter, daaronder - ietwat wonderlijk - het roerige Genève (waar eerst in 1879 het voorstelrecht werd ingevoerd) en het niet minder roerige Ticino (dat hiertoe overging in 1883). Dat ten slotte alleen alles bij het oude lieten Appenzell-Innerrhoden en Fribourg, werd reeds vroeger aangestipt. Wel te begrijpen - zult gij zeggen: dit zijn immers zuiver katholieke kantons, en die houden niet van nieuwigheden! Gij vergist u echter: het katholicisme staat er heelemaal buiten. Dat bewijzen de overige acht katholieke kantons en de beide met gemengde bevolking, waar de katholieken in de meerderheid zijn, en wèl het volk beslist! Doch Fribourg en Appenzell i. Rh. zijn zéér aristocratisch. Naar Fribourg verhuisden indertijd de Lausanner bisschop met zijne geestelijken, alsmede de katholieke adel van Vaud, toen deze landstreek protestantsch werd. En zij zijn er voor goed gebleven; evenals de katholieke oer-Amsterdammers nu nog huizen op de kasteelen in pruissisch-Gelderland, waarheen zij vertrokken toen de stad ‘omging’. | |
III.Meen echter niet dat het volk zonder strijd zijne rechten verwierf! Integendeel, met hand en tand verdedigden zich de regeerende klassen in hare laatste bolwerken: de parlementen. En wie argumenten voor of tegen het referendum zoekt, heeft slechts de beraadslagingen op te slaan, welke aan de invoering voorafgingen. Politici behoeven zich heusch de | |
[pagina 105]
| |
hersens niet te pijnigen; al wat men kan uitdenken ‘hat schon die Vorwelt sich gedacht!’ Aartsvaderlijk bezorgd waren de parlementariërs: ‘Ons volk is niet rijp voor zoo iets. Alleen wij, vergrijsd in het staatsbestuur, kunnen oordeelen wat goed is voor het gemeenebest’. Welk vader - werd geantwoord - zou ooit zijn zoon meerderjarig achten, indien niet de wet een leeftijdsgrens stelde voor het voogdijschap? Gij, volksopvoeders, veroordeelt u zelven door te verklaren nog niet uwe leerlingen wegwijs te hebben gemaakt in al die eeuwen, welke gij op het kussen zat! Dat bewijst hoe noodig is uw heengaan. Hoe leert men zwemmen? Op het land of in het water? Na enkele vooroefeningen en even aan den hengel: frisch kopje onder! ‘Maar toen het volk ons koos - merkten de kamerleden op - kon het dan toch geacht worden te weten wat het deed. Schonk ons zijn vertrouwen. Als wij zulks niet langer waardig zijn; welnu, het kieze anderen!’ Zeker kan het volk anderen kiezen - luidde de tegenwerping - maar in den tusschentijd kunt gij veel bederven. Daarenboven, eerlijk opgebiecht: Hoe wordt gij aangewezen? Zonder persoonlijk te worden, en u te vragen of gij u zelf tot de wijste, knapste, meest ervaren vaderlanders rekent: op welk een vaag program wordt gij gekozen; een program zóó lang, dat wie aan 't einde komt, het begin is vergeten. Vol met goede raadgevingen voor de politieke reis. Maar evenals bij alle lange reizen: het eenige wat men werkelijk, zeer stellig kan verwachten, kan voorzien, is: het onvoorziene! Dan laat het program in den steek. - En kiest u inderdaad het volk, het geheele volk? Of slechts een brokstuk van een brokstuk? Een onder-onsje van kiesvereenigingen; nog kleiner: enkele kopstukken uit de besturen, misschien - zooals in Amerika - wijst een partijleider de partij den weg. En hoevelen gaan niet ter stembus, geenszins ter uwe wille, doch alleen omdat - stemmen zij u niet - een ander op 't kussen wordt geholpen, die ze nog minder gaarne er op zien. Men kiest dus als tusschen twee kwaden: het minste! - En met u afrekening houden bij de herkiezing? Wien staan aan het einde van een veeljarig zittingstijdperk nog alle tekortkomingen voor den | |
[pagina 106]
| |
geest? Kennen wij ook niet die parlementaire truc: heel op het laatst nog zooveel mogelijk wetsontwerpen er door te halen, welke den kiezers welgevallig kunnen zijn, zoodat deze denken zullen: Eind goed, alles goed! Het is een onbegonnen werk een veeljarige zittingsperiode uit te pluizen. Zelfs bij de jaarrekening van een leverancier herinnert zich het slachtoffer niet meer de eerste posten. Daarom verlangen wij in onzen snel levenden tijd maandrekeningen; anders is contrôle ondoenlijk. Slaapt men niet het rustigst in hotels, waar men iederen morgen de nota van den vorigen dag ontvangt? De volksraadpleging nu is zulk een dagrekening; dàt is de practische moderne contrôle! ‘Ja, maar’ - wordt aarzelend aangevoerd - ‘denkt gij dat bij zulk een aan banden leggen, nog werkelijk knappe en geschikte personen genegen zullen zijn een kamer- of gemeenteraadscandidatuur te aanvaarden? Iemand waar wat in zit, laat zich niet als een kleine jongen aan de hand leiden.’ Een tegen-argument hiervoor te zoeken, is overbodig. De ervaring heeft gesproken. Nergens waar het volk wordt geraadpleegd, is de candidatenlijst kleiner geworden, het peil der vertegenwoordiging gedaald. En evenmin zoekt men te vergeefs naar ministers! Daarenboven; gedeelde smart is halve smart. Een persoonlijke motie van afkeuring wordt gevoeld; doch de blaam welke een heele meerderheid treft, deert niemand in het bijzonder. Ook zijn de kamerleden zich wel bewust, dat de meeste wetten niet op heel mooie wijze tot stand komen, het gevolg zijn van een compromis, dikwijls van een voor alle deelnemers zeer compromitteerend compromis. Zoo licht wordt in de oververhitte kameratmosfeer iets goed bevonden, dat bij kalmer overweging toch blijkt niet in den haak te zijn. Het volk nu, dat den strijd, het gekonkel niet mede maakte, rustig bleef, zal nuchter oordeelen. Niet enkel doet uitspraak dan het hoofd, het verstand, maar in die stilte òòk: het geweten. Geen valsche schaamte noodzaakt alsdan iets goed te keuren, wat men in zijn hart afkeurt. Ook beslissen mede de stillen in den lande, die zich bij gewone verkiezingen niet doen hooren, die zich aan geenerlei partij willen aansluiten, aangezien immers iedere partij is: partijdig! Nu het noodschot! ‘Hoe kan een eenvoudig burgerman | |
[pagina 107]
| |
ingewikkelde wetten beoordeelen?’ Hilty antwoordt hierop terecht: Wetten mogen niet ingewikkeld zijn. Wie kan anders eischen dat het volk die naleeft? Glashelder moeten moderne wetten zijn, zonder stadhuiswoorden en advocaten-doolhoven. De wetgever veronderstelt dat ieder de wetten des lands kent. Doch leert men de burgerij die wetten kennen? Hoe weet de wetgever dat deze zijne verordeningen begrijpt? De burger kan alleen wegwijs worden door hem die in handen te geven. Zulks nu geschiedt bij het referendum. Vooraf ontvangt elk stemgerechtigde een afdruk van de wet, welke te onderzoeken is. En alleen op die wijze wordt een belachelijke veronderstelling tot werkelijkheid.
In Zwitserland is dan ook de weerzin tegen de volksraadpleging gesmolten als sneeuw in de zon. De felste tegenstanders waren dan ook minder personen van een bepaalde richting of geloof: zoowel liberalen als conservatieven, rechtschen en linkschen hebben allen op hunne beurt getracht de invoering te beletten, wanneer zij de meerderheid hadden en vreesden hun monopolie te verliezen. Nu het eenmaal overal is ingevoerd, zijn de klachten verstomd. De parlementaire atmosfeer is door het referendum gezuiverd, gelijk Curti opmerkt, die zoo lange jaren zelf lid was van kantonalen raad en bondsparlement. Sind doch die Räte (daaronder verstaat hij kantonale- en bondsparlementen) nur zu sehr geneigt, wo sie eigenmächtig handeln können, zu einem besonderen Stände, zu einer Kaste zu werden, welche statt des gemeinen Wohles Sonderinteresse pflegt. Die Volksstimmungen rufen den Parlementarier je und je ihre Pflichten ins Gedächtnis zurück; sie ermahnen sie, wieder ‘Fühlung mit dem Volke’ zu suchen, und wenigstens die schweizerische Erfahrung liess selten den Ausfall der Referendums-abstimmungen bedauern.’ Wie, die eenige ervaring heeft van het parlementaire leven, weet niet hoe meer en meer de volksvertegenwoordiger wordt tot zaakwaarnemer, door zijn kiezers als het ware hiertoe gedrongen wordt; niet meer zuiver staat noch tegenover de regeering noch tegenover zijne collega's? Do ut des, wordt regel. Dientengevolge zijn ook zij te controleeren. Wie anders kan zulks doen dan het volk zelf? Het referendum is derhalve in de huidige omstandigheden niet slechts gewenscht, maar dringend noodig. | |
[pagina 108]
| |
IV.Hoewel voor ons het meest valt te leeren uit de kantonale volksraadpleging, zal toch allicht een lezer vragen hoe het referendum werkt wanneer grootere massa's in beweging zijn te brengen, derhalve als het geheele zwitsersche volk opgeroepen wordt om te beslissen. Met enkele woorden zij derhalve het Bondsreferendum geschetst. Wel was bij plebisciet in 1802 de constitutie van den Bond aangenomen, werd op gelijke wijze de nieuwe grondwet in 1848 goedgekeurd (welke aan 50.000 burgers het recht toekende herziening aan te vragen) doch eerst bij de grondwetswijziging van 1874 werd ten volle gebruik gemaakt van de ervaring intusschen in de kantons verkregen omtrent het referendum. Toen werd bepaald dat voortaan alle bondswetten en gewichtige besluiten, alvorens van kracht te worden, zijn te onderwerpen aan de volksbeslissing, indien zulks aanvragen 30.000 burgers of 8 kantons. In 1891 werd tevens ingevoerd het volksvoorstelrecht. Verlangen 50.000 burgers dat de grondwet worde herzien of aangevuld, dan moet de volksbeslissing worden ingeroepen.Ga naar voetnoot1) Op oordeelkundige, bescheiden wijze maakt het zwitsersche volk van deze rechten gebruik. Van 1891 tot en met 1915 (de oorlog bracht tijdelijk stilstand te weeg) zijn in het geheel op 31 verschillende dagen over 39 verschillende onderwerpen volksstemmingen uitgeschreven. (In de jaren 1899, 1904, 1909 en 1911 vond geenerlei oproep plaats). Evenals bij de kantonale beslissingen wisselde de opkomst tusschen ongeveer 50% en 80% der stemgerechtigden. Van allerlei aard waren de wetten waaraan het volk zijn aandacht had te wijden. Sommige betroffen het tarief der invoerrechten en de wijze waarop het aldus binnengekomen geld is te verdeelen over de kantons; andere beoogden het instellen van staatsmonopolies (lucifers, alcohol), het verdrijven van | |
[pagina 109]
| |
de absinthpest, het slachten volgens joodschen ritus (de beide laatste beslissingen werden genomen op voorstel van burgers). Ook de ongevallen- en ziekteverzekering, de pensioenregeling van bondsambtenaren, het gebruik der waterkrachten (de witte steenkool) gaven aan het volk gelegenheid zijn stem te doen hooren. De naasting der spoorwegen werd in 1898 onderworpen aan de volksbeslissing en goedgekeurd met 386.364 stemmen tegen 182.718. Deze beslissing bewees wederom voor de zooveelste maal dat de eenige wijze om precies te weten hoe een volk over iets denkt, is: zulks te vragen. Want aanleiding tot deze volksstemming gaf een verzoek van 85.505 burgers om die naasting - reeds in de kamers goedgekeurd - te onderwerpen aan de volksbeslissing. Zij deden zulks natuurlijk in de overtuiging dat het volk het besluit ongedaan zoude maken. Veronderstel eens dat in een gewonen, ouderwetschen staat zich zulk een groot aantal burgers tegen een te nemen maatregel verzet. Wat een herrie zouden zij maken in kranten en op volksvergaderingen ten einde bij de regeering den indruk te doen ontstaan, dat heusch het heele volk anders denkt dan het parlement, dat dus een kamerontbinding gebiedend noodzakelijk ware. Want natuurlijk, 85.000 burgers uit alle deelen des lands weten beter hoe de volksmeerderheid denkt, dan de heeren in de vergaderzaal, en zouden zich zeker niet ten strijde aangorden als zij geenszins overtuigd waren dat de meerderheid der burgerij hen steunde! Hoe kan trouwens de regeering de volksmeening kennen! Hoogstens kan zij deftige hoogwaardigheidsbekleeders raadplegen, die al lang alle voeling met het volk hebben verloren (zoo zij die ooit hadden!) alsmede partijleiders, die enkel hun partijbelang voorstaan en liefst hun aanhang grooter voorstellen dan die in werkelijkheid is. Zulk een ouderwetsche regeering kan evengoed de knoopen tellen van den ambtelijken rok, en moet wel ten einde raad kamerontbinding uitschrijven. Wat dan? Zullen inderdaad de kiezers enkel en alleen de wet in het oog houden, welke aanleiding geeft tot het misbaar? Is het niet een te schoone gelegenheid om de tegenpartij te wippen, zich meester te maken van het ‘regeeringskasteel’? Alle oude grieven worden opgehaald, alle modder | |
[pagina 110]
| |
omgeroerd, welke bezonken lag op den politieken bodem! 't Is zoo goed visschen in troebel water! De verkiezing wordt een gewone partijverkiezing; de wet waarom het gaat, wordt eenvoudig een partijleus; om macht, niet om recht wordt gestreden, zóó hevig, zóó bitter, dat nog lang nadat de stembus heeft gesproken, rust en vrede niet terugkeeren in den lande. Hoe anders bij een volksbeslissing op zwitsersche wijze! Aannemen of verwerpen bij referendum, heeft geen nevengevolgen. Geen minister treedt af; geen afgevaardigde verdwijnt. De aandacht van het volk wordt niet afgeleid van de hoofdzaak, kan niet afgeleid worden: de beslissing is een zuiver feitelijke. Heeft hij ja of neen gezegd, dan keert de burger wederom rustig terug tot zijn werk. - En hoe heeft in het onderhavig geval de uitkomst de verwachting bedrogen! Bijna met dubbele meerderheid werd immers de naasting der spoorwegen aangenomen! Of dit een voordeel of een nadeel was, ziedaar iets waaromtrent het een vreemdeling vergund is te zwijgen. (Geldelijk althans bleek het een strop; was zulks reeds vóór dezen oorlog. Maar niemand kan regeering of parlement iets verwijten; het volk zelf heeft beslist). Wat echter zonneklaar bleek: dat zelfs 85000 burgers niet konden voorzien het oordeel van de meerderheid des volks! En in landen waar geen referendum bestaat, durft men nog beweren dat een handjevol ministers over den volkswil kunnen oordeelen! Uit het bovenstaande is natuurlijk geenszins de gevolgtrekking te maken dat nimmer bij zulke volksraadplegingen de hartstochten gaande worden! Dat ware de zwitsers tot engelen verheffen! In niet geringe mate bijv. is het antisemitismus schuld dat in 1893 oordeelkundige bepalingen omtrent het ritueele slachten in een volstrekt verbod werden omgezet, al waren het dierenvrienden die de beweging gaande hadden gemaakt. Maar is het niet beter dat flinkweg tot uiting komt wat gist en woedt in de volksziel, dan dat zulks gewelddadig wordt onderdrukt? Zoo verlangden in 1894 ruim twee en vijftig duizend burgers dat de Bond zich zoude verklaren voor het recht op arbeid. Liebknecht achtte deze beweging slechts agitatorisch van nut. (Want natuurlijk trok dit socialistisch initiatief de aandacht | |
[pagina 111]
| |
der uitheemsche partijgenooten.) Bebel vond die niet veel zaaks. Het zwitsersche volk gaf dezen gelijk. Met 308.289 tegen 75.880 stemmen werd het voorstel verworpen. Maar nu was dan ook de lucht gezuiverd! De laatste referendums van beteekenis betroffen de oorlogsheffing voor ééns, in 1914 aangenomen met 479.583 stemmen voor en slechts 27.461 tegen, alsmede de instelling van een administratief gerechtshof, eveneens met groote meerderheid goedgekeurd. Opmerkelijk slechts dat de gemobiliseerden in beide gevallen zoo geheel verschillend stemden. De oorlogsbelasting keurden goed 68.369 militairen; slechts 6515 waren er tegen gekant. Doch bij de vraag of een administratief gerechtshof ware in te stellen, beaamden zulks slechts 30.257 soldaten, 35.948 ontkenden de noodzakelijkheid.Ga naar voetnoot1) | |
V.Natuurlijk is in Zwitserland het referendum niet een geheel op zichzelf staande uiting van den volkswil. Overal | |
[pagina 112]
| |
wordt in de wetgeving de nieuwere geest vaardig. Zoo kiest thans in 23 kantons (alleen Fribourg en Valais bleven achter) het volk zelf den Regierungsrat, d.w.z. wat ten onzent zijn de Gedeputeerde Staten. (Waarbij nogmaals er op gewezen worde dat de kantons souverein zijn, evenals voorheen onze provinciën: die raad dus is de hoogste macht). Vooral in de laatste jaren heeft deze regeling voortgang gemaakt. Curti geeft daarvan eene zeer opmerkelijke verklaring, welke mij bij persoonlijk onderzoek bleek juist te zijn. Men wordt nl. overal de partijregeering moede, erkent het goed recht der minderheden op aandeel in het dagelijksch bestuur. (Trouwens ook in het dagelijksch bestuur van den Bond heeft niet uitsluitend één partij zitting. Men ziet hieruit hoe ons angstvallig speuren naar ‘homogene’ ministeries uit den tijd is!) ‘Waar de kantonale parlementen de kantonale besturen kozen (onze gedeputeerden) werd weinig of niet op de aan- | |
[pagina 113]
| |
spraken der minderheid gelet,’ schrijft Curti.Ga naar voetnoot1) ‘Men moge aanvoeren dat zulks te billijken was in de dagen van heftigen strijd, doch het is een feit dat bij alle partijen de verdraagzaamheid toeneemt, andermans rechten meer erkenning vinden. Waar nu de uitkomsten van het referendum duidelijker en duidelijker maakten hoe weinig getrouw de parlementaire verhoudingen de geestelijke stroomingen des volks, de volksmeeningen en overtuigingen afspiegelen, daar kon het besturen door één partij of richting zich niet langer handhaven. Die Mitglieder der Regierungen sollten nicht mehr vorzugsweise nach den Gesichispunkten der Fraktionszugehörigkeit und persönlicher Liebesbedienste gewählt werden, und damit, dass der Regierungsrat aus Personen verschiedener politischer Richtungen zusammengesetzt wurde, hoffte man durch die Parteien selbst für die Staatsleitung die Vorteile der Selbstcontrolle und Koöperation, eine Verhütung der Korruption und die Anbahnung gemeinsamen Schaffens zu gewinnen.’ (Om tegenstanders dadelijk een wapen uit de hand te slaan: de evenredige vertegenwoordiging is nergens in Zwitserland gebleken een panacee te zijn voor parlementaire kwalen. Het is een billijkheidsmaatregel, gelijk zoovele andere en maakt noch het referendum, noch andere middelen van contrôle overbodig).
Wie het geduld had bovenstaande uiteenzettingen te lezen, zal nu - aan het eind gekomen - allicht vragen in hoeverre Nederland voordeel kan trekken uit de zwitsersche ervaring omtrent volksraadpleging en voorstelrecht? Allereerst worde rondweg erkend dat nog veel water door den Rijn zal stroomen, alvorens de democratische vloedgolf zóó hoog stijgt, dat men zelfs niet meer op het Binnenhof droogvoets kan loopen. Het heeft dus weinig nut bespiegelingen te houden over een mogelijk landsreferendum. Wèl zal dit eenmaal moeten komen, en lang dralen is gevaarlijk. Meer en meer toch groeit in ons volk het bewustzijn, dat in 's lands vergaderzalen niet alles in den haak is. En het mederegeeren over ons parlement geeft lust zelf mede | |
[pagina 114]
| |
te regeeren. Waar zoo veel moeielijker tijden staan te wachten - immers in den economischen oorlog, welke na de vrede noodwendig zal uitbreken, komt onze neutraliteit, veel meer nog dan thans, in het gedrang, - is geenszins uitgesloten de mogelijkheid dat het baloorige volk zelf het roer in handen wil nemen. Hebben wij het daartoe voldoende geschoold? Wel heeft ons volk een partijschool doorloopen; doch een staatsschool? Zwitserland heeft óók roerige elementen; doch aan de opstootjes hebben niet weinig schuld indésirables, die er al te gastvrij een schuilplaats vinden. (Zoo herbergt Genève, gelijk onlangs werd nagegaan, niet minder dan 4.000 deserteurs en dienstontduikers uit België, Frankrijk en Italië). In het algemeen genomen geeft de bevolking er zich beter rekenschap van de bezwaren waarmede de regeering heeft te kampen, wat m.i. in niet geringe mate is toe te schrijven aan het regelmatig uitoefenen der soevereiniteit door het referendum. Dit dwingt tot nauwkeuriger beoordeelen van den gang der staatsmachine, tot zelf wikken en wegen der voor- en nadeelen van veranderingen. Kaufmann heeft gelijk: het nieuwe volksrecht is een voortreffelijk leermiddel! Een dergelijk leermiddel kan ook de nederlander zich verschaffen: de leerschool zij ten onzent echter de gemeente. In de eerste plaats: de grootere gemeenten. Deze toch hebben wat inwonertal en budget betreft, veel overeenkomst met zwitsersche kantons; en om deze reden werd dan ook straks zoo uitvoerig beschreven de werking van het kantonale referendum. Want wel zijn in vele zwitsersche gemeenten de nieuwe volksrechten ingevoerd, doch nergens is daar het inwonertal zoo aanzienlijk als in onze grootere gemeenten; allicht zoude men dus tegenwerpen dat hetgeen mogelijk blijkt in het klein, daarom nog niet geschikt behoeft te wezen voor grootere eenheden.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 115]
| |
Men zou kunnen beginnen met aan onze grootere gemeenten (bijv. die boven de 50.000 zielen) de bevoegdheid te geven tot invoering der finantieele volksraadpleging. Daartoe te dwingen is niet raadzaam, want ook in dit opzicht kan Zwitserland ons leeren. Daar gaat niet alles in eens. Doordien elk kanton zijn eigen wetgeving bezit, elke gemeente zich daarenboven zooveel mogelijk zelfstandig bestuurt, is er het heele staatsorganisme bijzonder soepel. De ondervinding van den een komt den ander ten goede. Is het daarentegen niet zielig om aan te zien hoe ten onzent zich de ministers afbeulen ten einde het heele staatsraderwerk in gang te zetten en te houden? Van lieverlede zijn er zoovele raderen en radertjes bijgekomen, dat haast alle kracht verbruikt wordt door de wrijving, en er in het samenstel weinig of geen beweging komt. Evenals te Zürich en in zoovele andere zwitsersche steden en kantons dient ten onzent het finantieele referendum verplicht te zijn; tweemaal 's jaars zijn dan de burgers op te roepen ter vervulling van hun taak: het beslissen over groote uitgaven, jaarlijksche of voor ééns. (In elke gemeente zijn, naar gelang der grootte, de grens-bedragen anders te stellen). Ook is het wenschelijk een kleine boete te heffen van de thuisblijvers; al zal de wijze waarop deze is te innen, wellicht anders zijn te regelen dan te Zürich. Maar een kleine aderlating is wel noodig: hoe klein ook: een boete maakt meer indruk dan het langste betoog. Vooral het finantieele referendum heeft voor eerstbeginnenden groote opvoedende kracht. Cijfers geven zulk een goed houvast. Men behoeft niet te vreezen dat hieruit eene angstvallige, ongepaste zuinigheid zal voortvloeien. Kaufmann's onderzoek heeft het ongegronde dier vrees aangetoond: Die Verbesserung des Unterrichtswesens selbst ging mit der Ausübung des Referendums Hand in Hand. Häufig wurden Ausgaben für die Volks- und Fortbildungsschule mit der Begründung beschlossen, dass | |
[pagina 116]
| |
dem Bürger, der das Referendum ansübt, reichere Mittel der Bildung beschafft werden müssen. Wel, - gelijk reeds werd aangestipt - verhindert het volk overbodige en ontijdige uitgaven. Zoo zulks niet altijd uit de referendums blijkt, is dit omdat vele onbekookte voorstellen achtergehouden worden, juist uit vrees voor die volkskritiek. Welk een goede leerschool zulk een finantieel referendum kan zijn, moge blijken uit wat bijv. de ingezetenen der stad Zürich te beoordeelen kregen tengevolge dezer instelling. Te beslissen viel over de naasting en aanleg van tramlijnen, over het aankoopen van groote oppervlakten gronds voor arbeiderswoningen, over het voorzien in den woningnood, het aanleggen van straten, van een electrische centrale, van een algemeen slachthuis, over het bouwen van scholen en weeshuizen, over het verleenen van bijdragen voor het tooneel en voor volksvoorstellingen. Ook de bouw van een alcoholvrij volkshuis met leeszalen, badkamers enz. ten bedrage van fr. 250.000, werd bij volksraadpleging goedgekeurd.Ga naar voetnoot1) En te Bern - teneinde ook een ‘brandend’ vraagstuk aan te roeren - werd bij referendum de gasprijs verlaagd. Hebben ten onzent enkele gemeenten de verplichte finantieele raadpleging aangenomen, dan zal het tijdstip aanbreken, waarop is in te voeren het volks-aanvraagrecht: het recht van burgers om aan te vragen een volksbeslissing omtrent verordeningen en besluiten, genomen door den gemeenteraad. Het initiatief: het volks-voorstelrecht, kome het laatst. Dit is ook voorshands het minst noodig. Allicht toch zal in den gemeenteraad zelven eene groep het voorstel indienen dat de geestverwanten daarbuiten in behandeling wenschen te zien genomen. Eerst wanneer het blijkt, dat voor doovemans ooren wordt gepreekt, kloppe het volk harder aan de deur. Van onze groote steden zal het nieuwe instituut zich geleidelijk verspreiden over het land, doordringen tot de provinciale staten, eindelijk ook tot 's lands vergaderzaal. | |
[pagina 117]
| |
Lest, best! Want dan zal verwezenlijkt worden de wensch, eens door koninklijken mond gesproken, en ons allen in het hart gegrift. Hilty heeft ter gelegenheid van het zeshonderdjarig bestaan der helvetische republiek breeder uitgewerkt het denkbeeld onzer geëerbiedigde koningin-moeder, scherp aangeduid de toekomst-taak van kleine landen; taak welke alléén hun voortbestaan wettigt en mogelijk maakt. ‘In welvaart vadsig voort te dommelen is niet het doel waartoe God menschen en volkeren schiep. Wij, zwitsers, die het eerst in Europa vestigden de democratie, wij moeten thans der wereld bewijzen - alle oude en nieuwe vooroordeelen ten spijt - dat de democratische regeeringsvorm diegene is, welke het best orde en zedelijkheid waarborgt. Niet slechts aan enkele bevoorrechten moeten wij de regeerkunst leeren: een ieder op zijne beurt en op zijne wijze, het geheele volk dient deel te nemen aan het openbare leven. Niet enkel op stoffelijke behoeften worde het oog gericht, ook het hoogere leven is te trekken binnen ieders gedachtenkring. Dit moet van nu af doel worden en roeping onzer Confederatie.’Ga naar voetnoot1) Kan aan Nederland hooger ideaal worden voorgehouden, dan aan hare even roemrijke oudere zuster? Is voor ons - die in geest zoo gelijken op de Alpenbewoners, wier geschiedenis evenwijdig loopt aan de hunne - is voor ons andere roeping denkbaar? Zoolang men nog ten onzent kan spreken van een ‘regeeringskasteel’ - middeneeuwsch beeld voor een middeneeuwsch ideaal! - waarin stevig verschanst (als ware het volk de vijand) zich het bestuur bergt, blijft in Nederland democratie een ijdele klank. Wat beteekent trouwens bij de hedendaagsche aanvalsmiddelen zulk een kasteel? Hoe gemakkelijk kan eene vreemde mogendheid het bestormen, een eigen regeering in de plaats stellen! Eerst als het heele volk, tot de uiterste hoeken des lands, souverein is, kan die souvereiniteit niet worden verdelgd. Ook deze oorlog maant ons: niet op vestingen te steunen. Het heele volk moet vesting zijn! Alleen reeds uit zelfbehoud zijn kleine staten verplicht der wereld te toonen | |
[pagina 118]
| |
dat eene democratische regeling van het gemeenschapsleven bestaanbaar is. Want zal ooit vrede heerschen, dat moeten er geen groote staten meer zijn, enkel bonden van kleine staten, ieder souverein in eigen kring. Zwitserland is ons in dezen voorgegaan; is ons vooruit gebleven. Daarentegen zijn wij in één opzicht zéér bevoorrecht: het zwakke, bijzonder zwakke punt der helvetische constitutie is de presidentskeuze. Telken jare wisselt de voorzitter van den Bond, gekozen door het parlement uit de zeven leden van het dagelijksch bestuur. De zwitsersche president voelt niet achter zich staan heel een volk! Hoe anders ten onzent! En waar de Oranjes zich steeds toonden volksvrienden te zijn in de ware beteekenis des woords, als zoodanig geëerd en gesteund door alle vaderlanders, zal onder hun erfelijk voorzitterschap, wijs beleid en toewijding, beter nog dan de zwitsersche, de nederlandsche democratie de taak kunnen vervullen, welke die zoo ervaren staatsman aanwees: der wereld toonen dat geen staat machtsgrootheid van noode heeft om aan zijne burgers een menschwaardig bestaan te verzekeren.
R.P.J. Tutein Nolthenius. | |
Naschrift.Dit opschrift werd geschreven in de eerste maanden van 1918, toen nog niets deed vermoeden, dat zóó spoedig de democratische stroom ook Nederland zoude aangrijpen. Komt het tot een nieuwe Grondswetherziening, men make van de gelegenheid gebruik om in de Grondwet op te nemen het referendum en het volksinitiatief. Wanneer de Eerste Kamer wordt afgeschaft, mag het referendum dubbel noodzakelijk heeten. Immers alleen aan rustverstoorders zoude het aangenaam zijn, indien voortaan, zonder beroep, over het wel en wee van ons land een handjevol zoo gemakkelijk te beïnvloeden parlementariërs konde beslissen. Referendum en volksinitiatief zijn alsdan de eenige middelen, waarmede ons Parlement in het rechte spoor kan gehouden worden.
November 1918. R.T.N. |
|