De Gids. Jaargang 82
(1918)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 329]
| |
Buitenlandsch overzicht.27 Oct. 1918.Wat is de werkelijke beteekenis der gebeurtenissen die in Duitschland hebben plaats gegrepen? Eene maand geleden was er nog slechts sprake van een aftreden van Hertling en van een vertegenwoordiging der sociaal-democratie in de regeering. Deze groep stelde hare voorwaarden, die bij nationaal-liberalen en Centrum geene instemming vonden. De nationaal-liberalen en de meerderheid van het Centrum schenen Hertling te willen handhaven. Het was echter duidelijk dat deze, zoo hij het programma der sociaal-democratie afwees, den steun dezer groep en dien der vrijzinnigen zou verliezen. Het was nu mogelijk òf dat eene nieuwe meerderheid gevormd werd tegen links, eene meerderheid die de conservatieven insloot; òf dat nationaalliberalen en Centrum hun verzet tegen de eischen der democratie alsnog lieten varen. In het eerste geval zou Hertling kunnen blijven; in het tweede niet, want eene werkelijke overgave aan de eischen van links was, naar ieder uit zijn verleden opmaken kon, niet van hem te verwachten. Kreeg links de leiding, het zou een anderen man verlangen. Bij het Centrum lag de beslissing, en toen ik mijn vorig overzicht schreef (25 September), leek het of de schaal zou overslaan naar rechts. Voor de toekomst der democratie in Duitschland, naar ik meende, geen ongunstig vooruitzicht. De coalitie van nationaal-liberalen, Centrum, vrijzinnigen en sociaal-democraten, die de vredesresolutie van 1917 had tot stand gebracht, scheen daarmede haar krachten te hebben uitgeput en was mergloos gebleken. Zij had zich eerst Michaelis | |
[pagina 330]
| |
laten welgevallen, vervolgens Hertling die, blijkens de feiten, Ludendorff het laatste woord liet. Op de vredesresolutie volgden Brest-Litofsk en Boekarest; de kiesrechthervorming in Pruisen werd, anderhalf jaar na de ‘Paaschboodschap’ des Keizers, nog slepende gehouden; tijdens het offensief van Maart - Mei 1918 volgde de eene oorlogszuchtige rede der bewindslieden de andere op; Kühlmann moest heengaan toen hij zeide de uitkomst niet alleen van de wapenen te verwachten, en het was een publiek geheim dat zijn verwijdering geeischt was door Ludendorff; nog in September was Solf, die het gewaagd had eene herziening der verdragen van Brest-Litofsk en Boekarest in uitzicht te stellen, verloochend door von Payer; dank zij de bepalingen op den staat van beleg, dempte aanhoudend het militaire gezag elke onwelkome uiting van politieke overtuiging. De bont samengestelde Rijksdagsmeerderheid vertoonde eene groote getalsterkte, maar wat vermocht dit getal zoolang de Rijksdag zelf er in berustte, praatcollege te blijven? Ondanks die meerderheid werd er naar binnen conservatief, naar buiten imperialistisch geregeerd. In September vermenigvuldigden zich de teekenen dat het de werkelijke democraten te machtig werd; hadden zij nu niet meer aan eene openlijke oppositierol dan aan eene nieuwe overpleistering der moeilijkheden? Wat zou het beteekend hebben indien omstreeks 25 September (er was toen veel sprake van), Hertling vervangen ware door von Payer? In druk op den Pruisischen Landdag zou deze vermoedelijk iets verder zijn gegaan dan zijn voorganger, maar tegenover het buitenland had hij zich van te voren reeds vastgepraat. De teruggave van België moest genoeg zijn; met Oost-Europa had het vredescongres niet te maken. Nu is het merkwaardige dit, dat de noodzakelijkheid eener geheele omwerping van het roer eerder beseft moet zijn in het hoofdkwartier, dan in toongevende politieke kringen te Berlijn. Sedert 18 Juli waren de Duitschers in het Westen aan de verliezende hand. Begin September was de geheele terreinwinst, die het offensief van Maart-Mei hun had opgeleverd, ten naastenbij verloren gegaan; de Geallieerden stonden voor de linie, waaruit de Duitschers in Maart waren | |
[pagina 331]
| |
opgerukt, en hadden die op één punt (bij Kamerijk) doorbroken. Die doorbraak had evenwel niet tot eene oprolling van het front geleid; ietwat naar achteren hadden de Duitschers den stoot kunnen opvangen en van het succes van Haig bleef niets den een betrekkelijk kleine uitpuiling van het front naar de zijde van Kamerijk over. Vervolgens hadden de Duitschers zich in de aldus nog slechts op één punt wat naar achteren verplaatste Hindenburglinie kunnen handhaven; in het midden der maand ging wel hun naar de Maas vooruitgeschoven driehoek bij Saint-Mihiel verloren, maar de vrees, dat Foch nu een groot offensief ten noorden van Verdun zou kunnen beginnen, bleek ijdel. In het Westen was, gedurende September, de loop der krijgsgebeurtenissen dus - de benarde omstandigheden in aanmerking genomen - voor de Duitschers niet onbevredigend geweest, en het was voorzeker in overeenstemming met de inzichten van hoofdkwartier en Keizer, dat von Payer omstreeks het midden der maand het behoud van het Duitsche overwicht in Oost-Europa nog zoo uitdrukkelijk als een onderdeel van het vredesprogram had durven opstellen. De pogingen der Entente tot herwinning van haar invloed in Rusland maakten weinig vorderingen: in het Westen liep zij tegen de Hindenburglinie vast; nog durfde men het aan, haar te beduiden dat de Duitsche vrede voor haar niets dan de ontruiming van Frankrijk en België zou inhouden, tegen teruggave der Duitsche koloniën, bevestiging der verdragen van Brest en Boekarest, en eene zoodanige toekomstige inrichting van België, waarbij Duitsche militaire- en economische belangen naar het gevoelen der Duitsche regeering voldoende zouden zijn verzekerd. Doch de wolk kwam opzetten, die spoedig daarna dit vooruitzicht in de oogen van den generalen staf volkomen verduisterd heeft. Een veeg teeken was de Oostenrijksche vredesnota, die naar ik gelooven blijf volstrekt niet door Duitschland was ingegeven, integendeel als een waarschuwing van Oostenrijk aan Duitschland is op te vatten. Sedert de ‘bevrijding’ der Russische randvolken verkeerde de Monarchie in gisting; met name in Cisleithanië maakten de naar zelfstandigheid hakende bevolkingsgroepen elke regeering, die de tot dusver | |
[pagina 332]
| |
bestaande organisatie der Monarchie in wezen behouden wilde, het leven onmogelijk. Seidler was vervangen door Hussarek, zonder dat er eenig uitzicht door was gewonnen op binnenlandsche bevrediging. De verschillende nationale groepen begonnen steeds openlijker hare zelfstandigverklaring voor te bereiden. Oostenrijk had het gevoel dat het op springen stond; dat alleen een onmiddellijke vrede op den grondslag der Wilson-punten de Monarchie redden kon, aangezien die punten niet hare verdwijning, slechts de ‘autonome ontwikkeling’ harer bevolkingsbestanddeelen vorderden. Bleek de Monarchie nog in staat tot vredesbemiddeling, kon het hare actie zijn die den Wilson-vrede binnen bereik bracht, dan zou de President geneigd zijn haar thans niet minder te ontzien dan hij het gedaan had bij zijne punten van 8 Januari. Tot eenvoudige aanvaarding der Wilson-punten, dit wist Burian, was het officieele Duitschland van midden September 1918 niet te bewegen. Vandaar het voorstel tot ‘niet bindende’ besprekingen, dat Duitschland niet zou durven afwijzen en blijkens de ervaring ook niet afgewezen heeft. Wilson wees het af, daar hij, van de wederpartij Duitschland, slechts onderwerping verlangde. Zijn antwoord was kort en bits. Desniettemin kondigde Burian aan dat hij de vredesactie onverzwakt zou voortzetten; hij verklaarde met andere woorden dat hij voor zich en voor Oostenrijk in een eisch tot volledige onderwerping der Centralen aan de veertien punten van Wilson-program geen omstandigheid zag die verder onderhoud hopeloos maakte. Die punten hielden ten opzichte van Oost-Europa vorderingen in welke von Payer daareven namens de Duitsche regeering mordicus had afgewezen. De zaak beteekende dus niets meer of minder, dan dat de contrôle over Oostenrijk Duitschland ontglipte. Nauwelijks was dit duidelijk geworden, of de verrassende omkeer in Bulgarije kwam de oorlogspartij in Duitschland geheel verbijsteren. Wat er in Bulgarije precies heeft plaats gehad, laat zich nog kwalijk overzien. Het aftreden van Radoslawof na den vrede van Boekarest had sinds lang bewezen, dat er aan de goede verstandhouding tusschen Duitschland en Bulgarije iets haperde. Bulgarije heeft zich indertijd bij Duitschland aangesloten uit naakte eigenbaat, op een oogenblik dat die aansluiting de onmiddellijke verwerving | |
[pagina 333]
| |
van Macedonië scheen te verzekeren. Maar bovendien hoopte Bulgarije op winst ten koste van Turkije dat het uit den brand hielp, en van Roemenië, dat, na lange aarzeling, de zijde der Entente koos. Turkije zegde inderdaad gebied aan de Maritza toe, maar bleek ongezind zijne belofte gestand te doen toen het uur der inlossing was geslagen. En van de Dobroedsja ruimde Duitschland slechts een gedeelte aan Bulgarije in. Tegelijk met deze teleurstellingen ontstond in het land eene voedselcrisis, die het bewind, dat zich aan Duitschland had verbonden, ten uiterste impopulair maakte. Radoslawof ruimde het veld voor Malinof, een staatsman wiens sympathieën vóór 1915 nimmer geacht waren naar Duitschland over te hellen. Intusschen bleef de omstandigheid, dat Bulgarije in het feitelijk bezit was van het grootste deel van Macedonië, een sterke prikkel om zich aan de zijde der Centralen te houden: de Entente was zoo eng verbonden aan de Servische en Grieksche belangen, dat hare overwinning voor Bulgarije het zeker verlies van het zoo lang en zoo vurig begeerde gewest beteekende. Macedonië tegen het Saloniki-leger te blijven behouden, scheen niet onmogelijk: het was immers al drie jaar lang gelukt. Sedert den val van Radoslawof verloor de wereld het Balkan-terrein dan ook weder uit het oog; niemand verwachtte dat daar spoedig iets voorvallen kon 'twelk voor de uitkomst van den ganschen oorlog van beslissend belang zou blijken. En toch is het gebeurd. Het Saloniki-leger, welks werkeloosheid spreekwoordelijk was geworden, blijkt eensklaps in de tweede helft van September tot een krachtig offensief in staat, dat binnen enkele dagen Macedonië aan de Bulgaren ontrukt en den aanvaller tegelijk aan de grens brengt van Oud-Servië en van Oud-Bulgarije; te Stroemnitza zelfs over laatstgenoemde grens. De oorzaak? Van eene groote versterking, welke het Saloniki-leger zou hebben ondergaan, verluidde niets hoegenaamd. Hadde die versterking uit Franschen, Engelschen, Italianen bestaan, zij zou over zee moeten zijn gekomen, en het is ondenkbaar, dat zulk eene expeditie door een vijand, die zelf zóóveel duikbooten in de Middellandsche Zee, en te Durazzo en Gallipoli bondgenooten in de wacht had, niet zou zijn opgemerkt. Wèl is mogelijk dat de moeilijke taak | |
[pagina 334]
| |
van het bonte samenraapsel dat het Saloniki-leger was, een behoorlijk oorlogswerktuig te maken, generaal Franchet d'Esperey eerst langzaam aan is gelukt; dat de reconstructie der Servische troepen een werk van duur is geweest; dat er heel wat tijd is moeten verloopen eer, na het vertrek van Constantijn, de hulpmiddelen van Griekenland werkelijk door Venizelos konden worden mobiel gemaakt. Aanvankelijk hadden Franschen en Serviërs in de verrassende krijgsverrichtingen van eind September het grootste aandeel; eenige dagen later bleken echter ook de Britten en Grieken volkomen marschvaardig. Maar nòg opmerkelijker dan de plotseling bewezen paraatheid van dit zoo lang voor een ordeloozen troep versleten Saloniki-leger, was de volstrekte apathie van den Bulgaarschen verdediger, die na eenige vrij onbeduidende gevechten alom aan den haal ging. Zóóveel is duidelijk geworden dat de Bulgaarsche soldaat, walgend van het maïsbrood waarmede hij zich (sedert hoe lang reeds?) de maag had moeten vullen, niet meer tot vechten was te bewegen, en dat te Sofia zelf eene revolutie de capitulatie zou hebben afgedwongen, indien de regeering niet, gelijk zij deed, ijlings overstag ware gegaan. De Duitschers, die aan zóóveel hadden te denken, hebben blijkbaar aan de voedselvoorziening van hun eigenaardigen bondgenoot sedert den vrede van Boekarest wat heel weinig aandacht gewijd. Berlijn begon te reageeren met verzekeringen, dat men zich over dit Bulgaarsche incident volstrekt niet ongerust maakte. Alles werd teruggebracht tot eene verraderij van Malinof, tegen wien zich het land zelf onmiddellijk zou verheffen. Duitsche troepen, die het Saloniki-leger terug zouden drijven, heetten reeds op den trein. Het was evenwel niet het einde van de Bulgaarsche moeilijkheden, maar van de Duitsche grootspraak. Het lijkt wel degelijk het volk van Bulgarije, dat, oorlogsmoe, zijn avonturier van een Tsaar aan den dijk gezet en zich aan de beschikkingen der Entente onderworpen heeft. Bulgarije ontwapent zich, stelt zijne spoorwegen onder toezicht der Geallieerden, en de krachten van het Salonikileger kunnen nu worden aangewend tot de herovering van Servië, waarmede men in de maand October al een heel eind is opgeschoten. Eenige Duitsche hulptroepen zijn daar nu wer- | |
[pagina 335]
| |
kelijk aangekomen, maar in gering getal: zij vermogen niet, den terugtocht der Oostenrijkers tot staan te brengen. Ook uit Albanië trekken zich de Oostenrijkers terug; de Montenegrijnsche grens is door de Geallieerden al overschreden, die, aan de andere zijde van hun aanvalsfront, de Donau hebben bereikt. Eerlang zal Belgrado wel moeten vallen en de oorlog kunnen worden overgebracht naar Bosnië en Herzegowina, of naar het Banaat. Dit alles is gebeurd terwijl eenige Duitsche divisiën nog in Roemenië stonden. Het Duitsche oorlogsbestuur heeft ze er niet weg durven nemen, zeker als het was dat dan Roemenië den weg van Bulgarije zou gaan.
De afval van Bulgarije heeft de verbinding te land tusschen Duitschland en Turkije doorgesneden. Berlijn-Bagdad is nog slechts een droom. Tegelijk het succes van Allenby in Palestina. Sedert het overzicht van verleden maand zijn Damaskus en Beiroet voor de Turken verloren gegaanGa naar voetnoot1). Zij wachten hun heil nog slechts van vredeskansen, en hebben, om die te verbeteren, alvast Enver en Talaat naar huis gezonden. Het Duitsche imperium, in zoover het Zuidoost-Europa en Voor-Azië zou beheerschen, ligt tegen de vlakte. Maar dat wil zeggen, dat ook de Russische randstaten, Oekraïne, Krim, Cis- en Transkaukasië, den Duitschers uit de handen glijden. Om ze vast te houden behoeft Duitschland het meesterschap over de Zwarte Zee. Waarop kan, in geheel het Russisch grensgebied, het Duitsche overwicht anders berusten dan op het gezag der wapenen? De Polen, de Finnen gaan twijfelen aan dat gezag. De Polen te Warschau, die, bij monde van door de Duitschers zelf ingestelde autoriteiten, de Poolsche provinciën der Pruisische monarchie voor zich durven opeischen; de Finnen, die durven te kennen geven welke ontvangst niet een inconstitutioneel bewind, doch het volk zelve den hun door Duitschland toegedachten koning zou bereiden. In Oostenrijk aanstalten tot de vestiging van een Tsjechischen staat, die tot de verbinding Berlijn-Weenen toe zou onderscheppen (om van Berlijn-Bagdad niet meer te | |
[pagina 336]
| |
spreken); in Hongarije een streven om de rechten der kroon van den Heiligen Stephanus uit den brand te redden, met opoffering zoo noodig van het geheele bondgenootschap met Duitschland; men spreekt daar nu van het terugroepen der Hongaarsche regimenten ten dienste van Hongarije zelve. Alle gevolgen van den afval van Bulgarije werden niet in eens openbaar, maar zij werden in het Duitsche hoofdkwartier voorzien. Den 27sten September gaat Bulgarije om; den 30sten contrasigneert Hertling, in het Duitsche hoofdkwartier, de keizerlijke bekendmaking die, tegelijk met zijn ontslag, de toezegging inhoudt: ‘Ich wünsche, dass das deutsche Volk wirksamer als bisher an der Bestimmung der Geschicke des Vaterlandes mitarbeitet’. Den 2den October komt Max van Baden te Berlijn, om te onderzoeken of hij zal geaccepteerd worden door de linkerpartijen; de eerste dien hij tot zich roept is Ebert, voorzitter der sociaal-democratische Rijksdagsfractie. Max van Baden neemt de voorwaarden aan hem door de sociaal-democraten voor hunne toetreding tot de Rijksregeering gesteld; zij houden in dat er onmiddellijk stappen zullen worden gedaan tot een vrede die de verdragen van Brest-Litofsk en Boekarest loslaat, dat het militair gezag ondergeschikt zal worden gemaakt aan het burgerlijke, dat Elzas Lotharingen autonomie zal verkrijgen. Wil dit nu zeggen dat de omkeer geschiedt op initiatief van het hoofdkwartier? Ongetwijfeld ja, in zoover men er heeft ingezien den Alduitschen vrede resoluut te moeten laten varen. De wijdstrekkende plannen, die eenmaal de reorganisatie van driekwart Europa hebben omvat, moeten worden opgegeven. Men erkent in de verdediging te zijn gedrongen, maar die verdediging schijnt nog niet hopeloos. Het Duitsche leger is teruggeweken, verslagen is het niet; zijn verband is nergens gebroken; het schijnt mogelijk de Duitsche grens te blijven dekken, den vijand den toegang tot het Duitsche gebied te ontzeggen. Op één voorwaarde: men moet vrede hebben binnenslands. Het zwaar beproefde volk moet nogmaals tot groote offers bereid worden gevonden. Het moet het gevoel hebben, voor eigen bestaan, voor eigen rechten te strijden, niet voor de ‘onverantwoordelijke nevenregeering’ die zich door het verliezen van den Alduitschen oorlog gecompromitteerd heeft. Wellicht kan ook, door het de demo- | |
[pagina 337]
| |
cratische vlag te laten hijschen, de strijd zelve waartoe men toegerust blijven moet maar die men met een bang hart tegemoet gaat, aan het volk worden bespaard. Men ziet thans in een groven misslag te hebben begaan met zich Amerika tot vijand te maken; is het nòg mogelijk voeling te verkrijgen met Amerika in het bijzonder? Hoe zal Wilson's houding zijn, wanneer Duitschland zich democratiseert? Misschien dat hij een uitbundige hulde aan Amerikaansche politieke idealen met een wapenstilstand wil beloonen, waaraan het Duitsche leger dringend behoefte heeft. Men wanhoopt er niet aan, bij eventueel afspringen der vredesonderhandelingen, tegen een mogelijk halstarrend blijvend Engeland en Frankrijk een doeltreffende verdediging te kunnen organiseeren aan de Duitsche grens, mits het Duitsche leger eerst gelegenheid gehad heeft op adem te komen, zijn bewapening te herzien en zijn munitievoorraad aan te vullen; zich te herstellen dus in die opzichten waarin op het oogenblik zijne minderheid tegenover de legers der Geallieerden manifest is. Daartoe zijn twee dingen noodig: de ongehinderde terugtocht naar de Duitsche grens, het verlof met andere woorden, zich tijdelijk van den vijand los te maken, en de bereidwilligheid van het Duitsche volk, om de middelen op te brengen tot eene doeltreffende verdediging voor het geval het onmogelijk blijkt op den wapenstilstand een vrede bij overleg te doen volgen. Geen beter middel zich die beide dingen te verzekeren dan de democratie de klanken te laten aanheffen die tegelijk haar eigen bewustzijn vleien en kans hebben het de Amerikaansche eigenliefde te doen. Men heeft geen keus: volhouden op de oude wijze gaat niet meer; niet tegenover den vijand, zooals de ervaring sedert 18 Juli heeft geleerd; niet tegenover de bondgenooten zooals Bulgarije en de gebeurtenissen in Oostenrijk-Hongarije bewijzen; niet tegenover de ‘bevrijde’ volken, die ernst willen zien gemaakt met de leuzen waarmede men ze heeft verblind; niet tegenover de eigen natie, die teekenen van onwil begint te vertoonen; niet tegenover de eigen soldaten eindelijk, wier geestkracht zichtbaar afneemt. Het is op gronden als deze, dat het hoofdkwartier tot het gevaarlijke proef heeft moeten besluiten, welker gevolgen sedert 30 September de wereld in een onafgebroken spanning hebben gehouden. | |
[pagina 338]
| |
Zulk een besluit hebben lieden als deze natuurlijk niet kunnen uitvoeren zonder dat de oude Adam bij gelegenheid zijne rechten hernam. Terwijl Max van Baden bezig was zijn ministerie te vormen, is de chef van het civiele kabinet des Keizers, von Berg, nog ijverig in de weer geweest om Solf van de leiding der buitenlandsche zaken verwijderd te houden. Het heette, in het gedeelte der pers dat de oude aanwijzingen nog volgde, op eenmaal, dat in von Hintze een buitengewone voorliefde voor den parlementairen regeeringsvorm was ontdekt! Maar over het geheel zijn de Keizer en zijne omgeving goed in de rol gebleven; met de persoonlijke toespraken der allerhoogste Majesteit, wier wonderwerking in de eerste helft van September nog zoo vol vertrouwen was beproefd, is het na 30 September voor goed gedaan geweest. Hebben nu de buitenlandsche critici gelijk, die alles wat er in Duitschland voorvalt voor een meesterlijk opgezette tooneelvertooning verklaren? In het minst niet. Tooneelmatigs is er geweest in het begin, maar spontaneïteit is er bij gekomen in steeds ruimer mate. Men moet zich de Duitsche psyche voorstellen gelijk zij was: dat aangeboren ontzag voor de hooge machten, die innige overtuiging dat het regeeren niet hun eigen zaak was, welke niet den Michel der legende alleen, maar ook lieden bezielde, in het particulier bedrijf tot de verantwoordelijkste functiën èn geroepen èn geschikt. Het merkwaardigste verschijnsel uit Bismarck's lange kanselierschap is geweest de staatkundige apathie die zich meester maakte van het naar stoffelijke welvaart jagende, stoffelijke welvaart verkrijgende geslacht van 1880. De geest van '48, nog zoo werkzaam bij Bismarck's eerste optreden, bleek bij de Duitsche burgerij te zijn gedoofd. Men liet de politiek over aan wie er lust in toonden, tevreden in het besef dat vorstenhuis, leger, ambtenaarsklasse. landadel, clerus, een geheel van macht vormden, sterk genoeg om de sociaaldemocratie te wederstaan. Had niet de Pruisische kroon, door Bismarck voorgelicht, problemen opgelost die aan het intellect van '48 hardnekkig hadden weerstand geboden? De Noordduitsche Bond, het Rijk van 1871, waren geen scheppingen der Duitsche natie zelve; zij waren haar opgelegd door het superieur inzicht van wie haar krachten beter dan zij zelve had weten | |
[pagina 339]
| |
te gebruiken. Men voelde den Staat boven zich als eene beschermende, weldadige macht, die de volksvlijt gelegenheid gaf zich ten gunstigste te ontwikkelen, den Duitscher aanzien verschafte waar hij zich in de wereld vertoonde; eene macht met eene levenssfeer waarin het beperkte onderdanenverstand niet doordrong. Tegen die macht had zich, het is waar, in de sociaal-democratie reeds vóór den oorlog eene in krachten toenemende oppositie verheven, maar zij had nimmer gecapituleerd, en toen zij in Augustus '14 verklaarde dat aan de Duitsche natie een goddelooze oorlog werd opgedrongen, had die natie, met inbegrip van het gros der sociaal-democratie zelve, haar geloofd. Die macht scheen aanvankelijk den oorlog tegen een steeds toenemend getal vijanden te voeren met een geluk, dat aan de sterk gematerialiseerde instincten van het Duitsche volk uitbreiding van invloed en bezit voorspelde. Altijd weer kwam er een nieuwe vijand bij, en altijd weer wisten Hindenburg en Tirpitz raad. ‘Wer mir zugegentritt den zerschmettere ich’. Dat zij dit niet alleen zeggen durfde maar ook doen kon, dáárop berustte in wezen de autoriteit der regeering. Haar onverzoenlijkheid was haar kracht. Nu zag men die regeering aarzelen, wankelen, zich zwak betoonen, het geloof in haar alwetendheid met eigen hand ondermijnen. Het licht ging op: de regeering had het volk in het moeras gestuurd, en zelf zou het zich er uit moeten redden zoo goed het kon. Hoe algemeener en aanhoudender de verblinding geweest was, des te grooter thans de desillusie. Was Michel in het nieuw te spelen stuk een figurantenrol toegedacht? Waarschijnlijk ja; maar dit is zeker dat hij er zich niet mede tevreden stelt. Hij voelt zich thans hoofdpersoon, en het lijkt mij waarschijnlijk dat hij het inderdaad reeds geworden is. Eén stem klinkt oorverdoovend uit de ontgoochelde menigte op: vrede! Uit één eisch vloeien alle andere met noodzakelijkheid voort: den eisch naar de macht om den vrede tot stand te brengen. De regeering kan het niet met haar middelen; welnu, het volk zal het beproeven met de zijne. Het zijn geen geringe staatshervormingen die het Duitsche volk sedert 30 September de eene voor, de andere na afdwingt, op de ordelijke wijze, waarin het te werk pleegt te gaan in alles wat zijne wezenlijke belangstelling verworven | |
[pagina 340]
| |
heeft: gisteren nog zijne particuliere bezigheden, heden de publieke zaak. Een volk als het Duitsche politiseert zich niet, om half werk te verrichten. Dat de Rijksdag tot eene laagte kon zinken als die welke hij in de schatting der beste Duitschers zelven innam, was hiervan een gevolg, dat de beste Duitschers zich voor de politieke loopbaan schaamden en alleen de ambtelijke serieus achtten; iets minder ‘reell’ misschien dan een post in dienst van een groot particulier bedrijf, maar toch een loopbaan die een ernstig man volgen kon. De Rijksdag was voor de praatvaers; de eerzuchtigen, die elders geen plaats hadden kunnen veroveren. Thans beseft men dat er zaken te doen zijn in dat huis, in Wallot's gedachte ‘dem deutschen Volke’ toegewijd, maar waarvan 's volks belangstelling eigenlijk nimmer bezit had genomen.
Eene worsteling om de macht tot vrede; macht, die de Duitsche regeering niet langer onthouden durft. Wat wordt nu met die nieuw verworven macht bereikt? De eerste daad der nieuwe regeering is een roep tot Wilson geweest, en nog duurt de gedachtenwisseling voort, maar den vrede heeft zij nog niet in 't zicht vermogen te brengen. Eerste roep tot Wilson, 5 October: Duitschland is tot onmiddellijke vredesluiting op den grondslag uwer punten bereid; deel het aan uw geassocieerden mede en laten zij, door een wapenstilstand te land, te water en in de lucht, aan het bloedvergieten onverwijld een einde maken. Dit is de boodschap ingegeven door het hoofdkwartier, maar die door het Duitsche volk met de gansche ziel is overgenomen. Er is dus tegelijk sluwheid in en eerlijkheid. Wilson (8 October) wil oog hebben voor beide; wat er sluws mag zijn beantwoordt hij met eigen sluwheid, wat gemoedelijks, in eigen gemoedstoon. Nog kan hij de boodschap van den kanselier aan zijne geassocieerden niet overbrengen. Er is zooveel aan gelegen de zaak op te zetten in volkomen openhartigheid. Zijn de punten van 8 Januari aangenomen, zoodat er alleen nog maar over de tenuitvoerleggiug te onderhandelen valt? Spreekt de kanselier namens het gezag dat tot dusver den oorlog heeft geleid? Is Duitschland bereid het grondgebied van Amerika's geassocieerden | |
[pagina 341]
| |
te ontruimen? Zoo neen, de President ware niet bereid hun het verzoek tot een wapenstilstand over te brengen. He deems the answer to these questions vital from every point of view. De vlieger gaat op, meent nu het Duitsche hoofdkwartier: immers tot de vreedzame ontruiming van Frijkrijk en België te worden toegelaten, is onze hoogste wensch. De vlieger gaat op, meent het Duitsche volk, immers de kanselier is onze man, of kan althans alleen aanblijven als hij er zich toe laat maken (den brief aan Hohenlohe begreep men, na een oogenblik van aarzeling, te moeten slikken, op de belofte: nooit weer), en de vrede moet er nu door, zelfs als hij ons den Elzas en eenige Poolsche districhten gaat kosten. En zoo wordt 12 October de tweede Duitsche nota, thans door Solf onderteekend, afgezonden, die de punten, door Wilson vitaal genoemd, alle toegeeft: de ontruiming kan aanstonds geschieden, laat Wilson maar voor een gemengde commissie zorgen om de bijzonderheden af te spreken; - de Duitsche regeering heeft het Wilson-program van 8 Januari werkelijk aangenomen, zoodat alleen over de toepassing behoeft te worden onderhandeld; - de tegenwoordige reegeering is inderdaad het orgaan der meerderheid van den Rijksdag. Dus Wilson zal nu de stappen tot een wapenstilstand en vrede kunnen doen? Neen; hij finasseert en doceert (14 October). Hij heeft wel gezegd, geen verzoek tot een wapenstilstand te kunnen overbrengen zonder de toezegging van ontruiming te hebben ontvangen, maar daaruit volgt niet dat hij inderdaad het verzoek overbrengen wil nu hij die toezegging heeft. De onvoorwaardelijke aanneming der veertien punten door de huidige Duitsche regeering en door eene groote meerderheid van den Rijksdag maakt dat de President zich gerechtigd acht tot eene ‘openhartige’ verklaring (Wilson spreekt te veel over zijn openhartigheid, dan dat de wereld er geheel in zou kunnen gelooven): over den wapenstilstand hebben Foch, Haig en Pershing te beslissen; zij zullen dien niet toestaan dan tegen waarborgen voor het behoud der overmacht van de Amerikaansche en geallieerde legers te velde, en hem niet eens overwegen ‘zoolang de gewapende strijdkrachten van Duitschland voortgaan de onmenschelijke praktijken toe | |
[pagina 342]
| |
te passen waarin zij nog volharden’ (torpedeering van het passagiersschip Leinster, verwoesting van Fransche en Vlaamsche steden). Voortgaande in openhartigheid herinnert de President er aan, dat een der artikelen die de Duitsche regeering zoo juist heeft aangenomen, de vernietiging van iedere willekeurige macht eischt, waar ter wereld ook, ‘die volgens eigen verkiezing den wereldvrede kan verstoren’. In Duitschland bestond zulk eene macht, en de President informeert of zij vernietigd is. Deze vernietiging moet aan den vrede noodzakelijk vooraf gaan, indien de vrede door het optreden van het Duitsche volk zelf wil tot stand komen. Opnieuw is hiermede een ‘fundamenteel’ punt genoemd, waarvan het welslagen der geheele vredesactie volgens de meening van den President zal afhangen. Dit stuk zou aanleiding kunnen geven tot eenige zonderlinge constructies: zooals deze, dat de President de Duitschers nog gaarne eenigen tijd ‘beschaafd’ zag oorlogvoeren, eer hij medewerken kan tot de overweging, of zij een wapenstilstand (tegen waarborgen die... etcetera) verdienen. Men zou zoo zeggen: neem de waarborgen onmiddellijk zoo zwaar als het geval vereischt, dan is het oorlogvoeren, beschaafd of onbeschaafd, vanzelf aan een einde. Doch dit daargelaten. De zaak is dat de President Engeland en Frankrijk genoegen geeft, die onmiddellijk na het eerste stuk van Max van Baden verklaard hadden: een wapenstilstand nooit, tenzij op zulke voorwaarden, dat de wapenstilstand ons het volle effect bezorgt der volledige overwinning die wij wenschen en voorzien. Heeft Duitschland maar eerst zijn wapens nedergelegd, zijne duikbooten uitgeleverd, ons bruggehoofden ingeruimd aan den Rijn, dan zullen wij den vrede wel dicteeren; het Duitsche volk mag hem opschrijven. Er is in het stuk van 14 October maar één, doch een gewichtig punt van verschil tusschen Wilson en de anderen: hij zegt nog te gelooven in een vrede, die mede door een daad van het Duitsche volk kan worden bepaald. Onderwijl was October half om, en de oorlog had geen dag stil gestaan. De Amerikanen vielen aan ten Oosten, de Franschen ten Westen van het Argonnerwoud, dat door de Duitschers werd ontruimd. Maar daarmede hielden aan die zijde de successen der geallieerden vrijwel op. Het kost | |
[pagina 343]
| |
den Amerikanen de grootste moeite voorbij Grandpré, den Franschen, voorbij Vouziers te komen. Wel vermeesterden de Franschen de hoogten van St. Gobain, waarop de Duitschers La Fère en Laon moesten prijsgeven. Hardnekkig zijn de Engelsche aanvallen bij Le Cateau geweest. Hun vooruitgang in de richting naar Valenciennes, en het succes van een Belgisch-Fransch-Engelsche onderneming van Ieperen uit gewaagd in de richting naar Kortrijk, hebben de Duitschers genoopt eerst Lens en Armentières, en vervolgens, nadat de aanvallers naar de eene zijde Roesselaere hadden genomen en Thorhout naderden, en naar den anderen kant post konden vatten bij Meenen, zoowel Rijsel, Tourcoing en Roubaix, als de geheele provincie West-Vlaanderen te ontruimen. Zoodra een gedeelte van hun front gevaar van omvatting begint te loopen, nemen de Duitschers het terug; de poging, om de indeukingen door tegenaanvallen te doen verdwijnen, wagen zij niet meer. In het bewerkstelligen van een zoo hachelijken terugtocht als dien uit West-Vlaanderen hebben zij zich nog altijd groote meesters betoond in de militaire kunst, en de operatiën die het genie der aanvoerders heeft bedacht, zijn uitgevoerd door soldaten die, blijkens deze praestatie alleen reeds, niet zóó gedemoraliseerd kunnen zijn als sommigen het gaarne voorstellen. De wijze, waarop de zwenking uit West-Vlaanderen door taaie verdediging van het draaipunt bij Kortrijk mogelijk is gemaakt, verdient de erkenning van alle krijgskundigen en zal deze zeker op den duur behouden. Het moreel der Duitsche troepen, lijkt het wel, staat in October weer vrij wat hooger dan in Augustus. Met dat al hebben Albert en Elizabeth hun intocht kunnen houden in Oostende en Brugge; heeft Parijs mogen vlaggen om Rijsel. De jongste berichten houden in dat Doornik en Valenciennes op het vallen staan; dat de Franschen de poging om vooruit te komen naar Rethel en verder met energie, zij het aanvankelijk nog niet met beslissenden uitslag, hebben hervat; dat de Amerikanen van hun steeds herhaalde aanvallen benoorden Verdun vooralsnog weinig genoegen beleven. Wat Oost-Vlaanderen betreft, de Duitschers houden den vijand tot dusver terug zoowel bij Deinze als noordelijker bij de Nederlandsche grens; Gent houden zij nog bezet, al heeft hun Vlaamsche Hoogeschool het geraden geacht zich tot eene herinnering | |
[pagina 344]
| |
te verijlen. De mogelijkheid van een verderen ordelijken terugtocht naar hun eigen grens hangt er van af, of zij de linie Vouziers-Hirson, met hare verlengstukken naar de Schelde en naar de Maas, nog eenigen tijd houden kunnen. Tot dusver is dat gelukt, maar de Engelschen en Franschen beuken er op wat zij kunnen. West-Vlaanderen en Rijsel zijn ontruimd na Wilson's stuk van 14 October, en men heeft ze niet verwoest gevonden. Een gevolg van de omstandigheid, zeggen de Duitschers, dat zij niet door de kanonnen der Entente zelve platgeschoten zijn, zooals Kamerijk en St. Quentin. Zeker: noch Brugge, noch Rijsel behoefde te worden gebombardeerd. Evenwel geeft het bevel te denken, waarbij Hindenburg, na 14 October, zijn troepen inscherpte zich te onthouden van alle niet door militaire noodzaak voorgeschreven verwoestingen. Het is de vraag, wat men onder militaire noodzaak verstaat. Aan de Somme bracht die indertijd mede, het te ontruimen gebied eerst tot een woestijn te maken. Tot heiligen afschuw der Entente, die er, wat eerder, geen woorden van lof genoeg voor vinden kon, dat de wijkende Russen in Polen hetzelfde hadden gedaan. Ook aan de duikbootcommandanten is na 14 October bevel gegeven, zich te onthouden van het afvuren van torpedo's, eer zij zich hebben kunnen overtuigen of het schip dat zij willen treffen een passagiersschip is, ja dan neen. Wij geven daarmede, werd er bij gezegd, al vóór den wapenstilstand heel wat prijs, want als de duikbooten wachten moeten met vuren tot zij zich geheel hebben kunnen overtuigen wat voor schip zij voor hebben, kunnen zij groot gevaar loopen voor het dierbaar zelf. Eene mededeeling, die vroegere ‘es ist nicht wahr’s in een eigenaardig licht doet verschijnen. Men bespeurt uit deze bevelen van Hindenburg en de marine-autoriteiten reeds, dat na Wilson's stuk van 14 October de Duitschers de hoop op een wapenstilstand en redelijken vrede nog niet geheel hebben opgegeven. Eenigermate ontgoocheld zijn zij wel, en het ontbreekt niet aan stemmen die zeggen: zie waartoe uwe tegemoetkoming leidt. Maar de drang tot vrede blijkt toch sterker dan de trots. 20 October antwoordt Solf aan Wilson, dat de tegenwoordige krachts- | |
[pagina 345]
| |
verhouding ten grondslag moet liggen aan een wapenstilstand welke die verhouding kan verzekeren en waarborgen. Dat is ver van de capitulatie welke Engeland en Frankrijk bedoelen, maar geeft toch te kennen dat Duitschland begrijpt, niet te zullen worden toegelaten tot den ongehinderden terugtocht zonder meer. Echter vertrouwt de Duitsche regeering, dat geen waarborgen zullen worden verlangd, strijdig met de eer van het Duitsche volk (als de uitlevering der wapenen). Voorts wordt protest aangeteekend tegen het verwijt van onmenschelijke handelingen, maar op dit protest volgt mededeeling van de nieuwe orders aan duikbootcommandanten en bevelhebbers te land. De grondwet des Rijks wordt in dier voege gewijzigd, dat over oorlog en vrede voortaan de Rijksdag beslist. De waarborg voor de duurzaamheid van het nieuwe staatkundig stelsel berust niet slechts op de wettelijke bepalingen die men doet vaststellen, maar op den onwrikbaren wil van het Duitsche volk. Met wien hij te doen had, vroeg Wilson? Niet langer met een onverantwoordelijken invloed, maar met het volk zelve, in overweldigende meerderheid. Wilson antwoordt (23 October), dat hij thans de vraag om een wapenstilstand aan zijne geassocieerden zal voorleggen. Zelf beschouwt hij alleen zulk een wapenstilstand als mogelijk, die hem en zijne geassocieerden in eene zoodanige positie laat (laat is sterk; moest zijn: brengt), dat zij al wat overeengekomen wordt, met de wapenen kunnen afdwingen, en Duitschland onmogelijk vijandelijkheden zal kunnen hervatten (is dit wel iets anders nog dan de door Engeland en Frankrijk verlangde capitulatie?). In de veronderstelling, dat zijn geassocieerden bereid zijn, een vrede met Duitschland op de Wilson-punten aan te gaan, zal hij hen uitnoodigen de generaals te doen opgeven hoe een wapenstilstand er uit zou kunnen zien, die hem en zijn vrienden ‘de onbeperkte macht’ verzekert de bijzonderheden van den vrede, waarin de Duitsche regeering heeft toegestemd, ‘af te dwingen, mits zij zulk een wapenstilstand uit een militair oogpunt mogelijk achten’. (Gaat men nu na wat de Wilson-punten zijn: klinkende algemeenheden waarbij alles van de toepassing afhangt, dan is het duidelijk dat Wilson de macht verlangt, aan een ontwapend Duitschland niet slechts eene reorganisatie van | |
[pagina 346]
| |
Europa, maar van Duitschland zelve voor te schrijven). ‘Mochten dergelijke voorwaarden voor een wapenstilstand worden voorgesteld, dan zou hare aanvaarding door de Duitsche regeering het tastbare bewijs zijn, dat zij de beginselen, waarvan de geheele actie uitgaat, ondubbelzinnig aanneemt’ [Wilson op 27 September: ‘Shall peoples be ruled and dominated, even in their own internal affairs, by arbitrary and irresponsible force, or by their own will and choice?’]. Volgen nieuwe en met ophef als zoodanig aangekondigde, ‘openhartigheden’: Wilson ziet nog geen zekerheid, dat de veranderingen in politieke praktijk, waartoe Duitschland het besluit neemt, duurzaam zullen zijn. Nog bestaat er een koning van Pruisen, met de machtsmiddelen in de hand, waarvan een zoo schromelijk misbruik is gemaakt. De natiën der wereld kunnen en mogen niet degenen vertrouwen, die tot dusver de Duitsche politiek hebben beheerscht. Onderhandelen kunnen zij alleen ‘met de ware vertegenwoordigers van het Duitsche volk, die op een wezenlijk constitutioneele wijze als de werkelijke regeerders van Duitschland gewaarmerkt zijn.’ Essentieel punt: geen onderhandeling met ‘militaire meesters’ of ‘monarchistische autocraten’ [Ludendorff; den Keizer]. Indien het waarschijnlijk is, dat zij daar later weer mee te doen zullen krijgen ten opzichte van de internationale verplichtingen van het Duitsche Rijk, dan kunnen de Vereenigde Staten geen vredesonderhandeling toelaten, maar moeten capitulatie eischen.
Eerst vitale, toen een fundamenteel, nu een essentieel punt. Hoeveel synoniemen staan den woordenrijken President nu nog ter beschikking? Wat wil zeggen, dat men met een Keizer te doen kan krijgen in zake de internationale verplichtingen van het Duitsche Rijk? Natuurlijk zal men, zoolang Duitschland geen republiek is, in zijn betrekkingen met dit land hier en daar 's Keizers naam ontmoeten. Schrikt Wilson zoo van den naam George, als hij met Engeland een overeenkomst sluit? De openhartige heeft weer niet gezegd wat hij bedoelt: jaag Wilhelm weg. Evenmin heeft hij gezegd eene onderhandeling te zullen toelaten wanneer men Wilhelm verwijderd heeft. (Vgl. het stuk van 8 October: ik kan geen wapen- | |
[pagina 347]
| |
stilstand voorstellen, tenzij...; maar toen ‘tenzij’ was ingewilligd, volgde daarom het voorstel nog geenszins). Integendeel, eerst heette het de toetssteen van Duitschlands bekeering, dat het een wapenstilstand sloot waarbij het van te voren zich in een positie brengen liet die elke onderhandeling ijdel maakte. Het slot der nota van 23 October wordt ingeleid met de mededeeling, dat nu de redenen zullen worden opgegeven, waarom de buitengewone waarborgen die het begin verlangt, noodig worden geacht. Er staat niet in en kan ook niet in staan dat de geassocieerden van buitengewone waarborgen zullen afzien, zoodra Erzberger of Scheidemann president zal heeten van de Duitsche republiek. Een Northcliffe en Clemenceau hebben daar de meest volstrekte maling aan. Hoe Duitschland reageeren zal? Men zou denken dat het nu afwachten kon welke waarborgen de generaals noemen zullen, ja of zij er noemen zullen. Frankrijk en Engeland achten zich daartoe in het minst niet gehouden: Duitschland kan de voorwaarden komen halen onder de witte vlag. De weg tot capitulatie staat altijd open; zoodra Duitschland voortgezette verdediging rampspoediger acht dan de hardste voorwaarden, zal het dien inslaan; eerder niet. Tot ontwapening is het voorzeker thans nog niet bereid. Zal het dus zwijgen? Ook dit niet: een nieuw antwoord aan Wilson wordt voorbereid, waarin men er op schijnt te zullen wijzen dat men nu ook de befaamde ‘Kommandogewalt’ van den koning van Pruisen den wettelijken grondslag heeft ontnomen. En men zal een wending zoeken om, zonder den ook door Wilson verzwegen naam te noemen, er zich op te beroepen dat men, na diens stuk van 23 October, Ludendorff ontslagen heeft. Of Wilhelm volgen zal? De revolutionnaire socialisten spreken in den Rijksdag openlijk van ‘als de troon aftreedt’, waarop een ander invalt met: ‘aber bald’. Eenige burgerlijke bladen, als de Frankfurter Zeitung, spreken zuurzoet van een verstandig besluit dat men van den Keizer verwacht. Is zijn oudste zoon zooveel aannemelijker dan hijzelf? Niemand in Duitschland of daarbuiten die het zich voorstelt. Wat er van groeien moet? Het is minder gewichtig dan wat Duitschland doen zal met den eisch tot capitulatie. Heeft Wilson, | |
[pagina 348]
| |
hebben gematigde elementen in Engeland en Frankrijk de macht, boozen hartstochten een halt toe te roepen? Zal men een tweeden vrede van Tilsit opleggen? Maar aan dien vrede ging een Jena vooraf, en wat de geallieerden tot dusver met de wapenen hebben uitgericht lijkt nog in de verte niet op een Jena. En als een Jena toch volgt en tot een Tilsit leidt? Op het eerste Tilsit volgde binnen de zeven jaar een Leipzig. Wilson schijnt op weg, krachten te ontketenen die de toekomstdroomen waaraan hij zich overgeeft wreed verstoren kunnen... Duitschlands vonnis heeft hij nog niet in bijzonderheden beteekend; - Oostenrijk daarentegen heeft hij den dood aangezegd. Tegelijk met Duitschland, hebben 5 October Oostenrijk-Hongarije en Turkije zich tot Wilson gewend. Of er iets met Turkije gaande is, werd niet publiek gemaakt; wèl een antwoord van Wilson aan Oostenrijk-Hongarije, van 19 October. De President neemt met de autonomie der nationale groepen (die keizer Karel juist den 16den afgekondigd had) geen genoegen meer; hij heeft een Tsjecho-Slowakschen raad (te Parijs) reeds als oorlogvoerende regeering erkend, en de Tsjecho-Slowaken moeten zich kunnen organiseeren als souvereine Staat. Met minder, zegt hij, kunnen de Zuid-Slaven ook niet toe. Dan wij ook niet, antwoorden onmiddellijk de Duitsch-Oostenrijkers. Al deze groepen voegen de daad bij het woord, en richten nationale raden op, die de Oostenrijksche regeering, of zij wil of niet, moet erkennen, omdat haar de middelen ontbreken ze te ontbinden: haar troepen zouden zich, wilde zij er zich tegen de nationale organisaties van bedienen, onmiddellijk zelf in nationale groepen oplossen. Cisleithanië heeft afgedaan en een ministerie-Lammasch schijnt met de taak te zullen worden belast, de oude administratie te liquideeren. Hongarije, dat in Transleithanië nog de baas hoopt te kunnen blijven, heeft zich van het in ontbinding overgaande Cisleithanië geheel losgemaakt, den Ausgleich opgezegd, en wil alleen de Pragmatieke Sanctie, die het aan het huis Habsburg bindt, nog eerbiedigen. Keizer Karel's Oostenrijksche kroon is hem eigenlijk al van het hoofd gevallen; om die van den heiligen Stephanus te redden heeft hij zich naar Hongarije begeven, dat zich nu geheel zelfstandig zegt te zullen maken | |
[pagina 349]
| |
en zien mag hoe het zijne Kroaten, Slowaken en Roemeniërs bevredigt. Heel het centrum van Europa is ontwricht. De Polen te Warschau gaan de Joden te lijf en eischen Danzig. In Cisleithanië nu al oneenigheid tusschen Tsjechen en Slowaken, die morgen samen een souvereinen Staat zouden vormen. Praag wil heel Boheme onder zich hebben; nooit ofte nimmer, antwoorden de Duitschers van den rand. Er zijn nu drie Duitsch-Oostenrijksche staten in wording: een groote die de beide Oostenrijken, Tirol, Salzburg, de Duitschsprekende gedeelten van Stiermarken en Karinthië omvat; twee kleine waarvan de eene, tegen het Ertsgebergte aangevlijd, de Duitschers van Noord-, de andere die van Oost-Boheme en Oostenrijksch Silezië vereenigt. De Duitsch-Oostenrijkers ontveinzen zich geen oogenblik, dat, als het met Oostenrijk voorgoed gedaan is, zij, om te bestaan, zullen moeten leunen op het Duitsche Rijk. In Beieren gaan enkele stemmen op voor een Zuidduitschen bond, waarin de katholieke Duitsche bevolkingen van weerszijden de tegenwoordige Duitsche Rijksgrens een eigen leven zouden kunnen gaan leiden. Het Duitsche volk weet zich onverwoestbaar, en 1871 is geen eindpunt in zijne modelleering. Het kan den Elzas en Posen missen, zonder op te houden een groote natie te zijn. Eene wereld vol strijd; - vol hoop ook. Nog buldert daar buiten het kanon. Voor hoe lang nog? Of het ook in Nederland bulderen zal? Als Duitschland een wereldslag aanvaardt in de stelling van Antwerpen, staat vermoedelijk de Entente voor niets. Maar is het waarschijnlijk dat de Duitschers dáár den eindstrijd wagen zullen? Zij komen gemakkelijk genoeg in Antwerpen; hoe komen zij er ooit uit, zonder zich òf te laten interneeren, òf, geslagen als zij zijn zullen, zich ook het Nederlandsche leger nog tot vijand te moeten maken? Eerder is te verwachten dat zij Antwerpen houden zullen zooals zij het thans Gent doen: zoolang het front standhoudt dat, via Hirson, Schelde aan Maas verbindt. Moeten zij vandaar terug, dan is de marsch op de Belgische Maas aangewezen, die zij, tegenover Namen en Luik, zwaar heeten te hebben versterkt; eene positie waaruit de terugtocht naar het Duitsche gebied zelf ten | |
[pagina 350]
| |
allen tijde mogelijk blijft. Komt het tot een stellingoorlog daar, dan zal de Entente even begeerige blikken op Zuid-Limburg, als thans op de Wester-Schelde werpen. Het is wèl de tijd voor een Nederlandsch regiment infanterie, aan het muiten te slaan omdat de verloven worden ingetrokken!
C. | |
Naschrift (29 October):het nieuwe stuk van Solf (27 October) is uitgevallen zooals boven werd vermoed: het kondigt de definitieve onderschikking der militaire onder de burgerlijke autoriteit aan, en zegt, nu de voorstellen omtrent den wapenstilstand af te wachten. Zullen de Geallieerden die thans formuleeren? Daily News en Westminster Gazette dringen er op aan. Van denzelfden datum (27 Otober) een antwoord van Oostenrijk aan Wilson: men neemt met alles wat deze over de Tsjecho-Slowaken en Zuid-Slaven gezegd heeft, genoegen, en verzoekt tot vredesonderhandelingen te worden toegelaten, zonder den uitslag der onderhandelingen met anderen (Duitschland) af te wachten. Dat is te zeggen: Oostenrijk heeft de alliantie met Duitschland, die tot gezamenlijk vredesluiten verplicht, verscheurd. C. |