De Gids. Jaargang 82(1918)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Verzen. Groene regen. Wat waait daar los en luchtig, in rondedans, in rondedans, wat komt in wilde scharen gevaren, in spel van wind en zonneglans, zoo lustigjes en vluchtig? Dat zijn die kleine blaadjes, halfgeel, halfgroen en gouddoorzond, die tot de wegen stuiven en schuiven, en loopen, wervlend, àl in 't rond, als afgesleten raadjes. Ik zag ze fijntjes beven en dwarlen tot het schelpenpad, en dacht: komt groene regen mij tegen? Bijeengestoven lag de schat, 't was uit, 't was uit met zweven. [pagina 66] [p. 66] Rust Een roode lantaren brandt op straat, ik sta te staren in de' avond laat. De boomen onbewogen leven vol geheim, mijn wezen is doortogen van licht en wacht een rijm. Rust, gij zijt der Goden bevende genade, ben ik uw genoode, hul mij in uw wade. Laat mij luistrend leven, even, even zóó, schoonste daad is geven, eerbied-bloô. Heen zijn alle wanden, 'k doe mijn oogen dicht, wereld-wijde landen stralend zijn van licht. Joannes Reddingius. Vorige Volgende