De Gids. Jaargang 82(1918)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 413] [p. 413] O, kon het alles altijd zijn.... O, kon het alles altijd zijn omdreven door uw vloeibren schijn, verheerlijkt in het smeltend licht als door een glimlach lief gezicht. Dan lagen velden flonkergroen in glans van laten zomernoen op verre heuvlen zacht gevlijd, een golvend eindeloos tapijt. Dan glom het water in een rand van ritslend riet, en aan zijn kant vergleed in weeke wiegeling de gulden luchtespiegeling. Dan stonden boomen slank gericht en zogen in hun blaadren 't licht of spreidden van fluweelen kroon de schaduw over menschenwoon. O, kon een mensch dan vreugdig gaan de breede blank beglansde baan, die stijgend over heuvlen leidt naar hemels licht' oneindigheid. [pagina 414] [p. 414] Zoo deinend gaan, 't gelaat omhoog, den wijden goudgloed in het oog, den mond ontloken, of een lied zou trillen, en toch zingend niet. O, zóó te gaan, met luchten voet de lichte kimmen tegemoet, hoog op de handen 't hart: een kind dat juicht omdat zijn moeder 't mint. En àndren op dien weg te zien, die onbevreesd hun harten biên, hun oogen, overvuld van licht, naar zijn verborgen bron gericht. Te schouwen in elkanders oog als in een spiegel van omhoog, elkanders glimlach te verstaan, en tot één verte op te gaan. O, kon aan allen zijn bereid dit oogenblik vol eeuwigheid, geheven in het stille licht naar uw onvindbaar aangezicht. Herman Lysen. Vorige Volgende