De Gids. Jaargang 81
(1917)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 534]
| |
Een Indische wedergade van de legende der heilige Lucia.Een met meer of minder recht tot de gewijde Buddhistische litteratuur in Palitaal gerekende verzameling van gedichten, bekend onder den titel van Therī-gāthā, d.i. Liederen van hoogeerwaarde Nonnen, bevat o.a. een verhaal dat een treffende overeenkomst vertoont met de Legende der Heilige Lucia. Zekere looze guit - zoo luidt de geschiedenis - tracht de vrome non Subhā te verleiden om hare gelofte ontrouw te worden, maar wordt smadelijk afgewezen. Om te toonen hoe weinig zij hechtte aan het schoon, dat hij zoo bewonderde, rukte zij zich eigenhandig een oog uit en bood hem dat aan, waarop de belager van hare onschuld beschaamd en berouwvol om vergiffenis smeekt. Subhā, vrij gekomen, begaf zich naar den Buddha en herkreeg, dank zij hare vroomheid, haar vorig gezichtsvermogen. Om vorm en inhoud verdient het gedicht alleszins in wijder kring bekend gemaakt te worden, weshalve ik meen geen onnut werk te doen met een getrouwe, onopgesmukte vertalingGa naar voetnoot1) ervan den Nederlandschen lezer aan te bieden.
De non Subhā werd, terwijl zij in den schoonen Mangogaard van Jīwaka wandelde, door een loozen guit staande gehouden. Subhā sprak hem aan. ‘Wat heb ik u misdaan, dat gij mij hinderend in den weg | |
[pagina 535]
| |
treedt? Want, geëerde Heer, het past niet dat een manspersoon eene non aanraakt.’ ‘In 't door mij geëerbiedigde gebod des Meesters is (ons) de tucht voorgeschreven; het is in gekuischte bewoordingen vervat en vrij van onzuiverheid. Waarom treedt gij mij hinderend in den weg?’ ‘Waarom treedt gij, die verontreinigde gedachten koestert en van (zondigen) hartstocht vervuld zijt, mij die vrij van hartstocht en van onzuiverheid ben, van alles mijn geest vrijgemaakt heb, hinderlijk in den weg?’
Hij:
‘Gij zijt jong en onschuldig; wat zult gij hebben aan wereldverzaking? Werp het nonnengewaad af. Kom, laten wij ons vermaken in 't bloesemrijke woud.’ ‘Van alle kanten verspreiden de boomen een zoeten geur door het opgewaaide bloemenstof. Het is nu het aangename jaargetijde van het begin der lente. Kom, laten wij ons vermaken in het bloesemrijke woud.’ ‘De boomen met hun bebloemde kruinen juichen ons als het ware, door den wind bewogen, toe. Wat genoegen zult gij hebben, indien gij alleen in 't woud doordringt?’ ‘Wenscht gij zonder gezel naar 't eenzame, vreeselijke groote woud te gaan, dat bezocht wordt door scharen van roofdieren en onveilig gemaakt door dolle mannelijke en vrouwelijke olifanten?’ ‘Gij schrijdt rond als een uit goud gemaakte pop, als een hemelnymf in het paradijs Cittaratha. Gij moest schitterenGa naar voetnoot1) in schoone fijne weefsels van Benares, o onvergelijkelijke.’ ‘Ik zou u in alles ter wille zijn indien wij in een bosch verwijlden, want er is geen levend wezen mij dierbaarder dan gij zijt, o liefoogige als een Kinnarī.’Ga naar voetnoot2) ‘Indien gij wilt doen wat ik zeg, kom dan en betrek genoeglijk (mijn) huis, wonende in de voor den wind beschutte bovenverdieping van het paleis. Laten vrouwen u toiletteeren’. ‘Draag fijne weefsels van Benares; tooi u met krans en | |
[pagina 536]
| |
blanketsel, veel en verschillend sieraad; goud, edelgesteente en paarlen bezorg ik u’ ‘Bestijg het kostbare bed, schoon, voorzien van een goed gewasschen sprei, belegd met een wollen dek en een met boomwol gevulde matras, nieuw, met sandel gesmukt en rijkelijk van geuren vervuld.’ ‘Gelijk een lotus uit het water gerukt, als zijnde door een boozen geest bezocht, zoo zult gij, de gelofte van kuischheid getrouw houdende, in uw lichaam tot ouderdom vervallen.’Ga naar voetnoot1) ‘Uwe oogen zijn als die van een gazelGa naar voetnoot2), als van eene Kinnarī in 't gebergte. Bij 't zien van uwe oogen neemt mijn minverlangen toe.’ ‘Bij 't zien van uwe oogen in uw vlekkeloos als goud blinkend gelaat, dat gelijkenis vertoont met den top van een blauwen lotus neemt mijn minverlangen toe.’ ‘Laten wij, zelfs als wij verweg gegaan zijn, het met verlangen herdenken, o langwimperige, helderoogige! want er is geen levend wezenGa naar voetnoot3) mij dierbaarder dan gij zijt, o liefoogige als een Kinnarī.’ ‘Gij wenscht op een onbegaanbaren weg voort te schrijden; gij tracht de maan te grijpen als speelgoed; gij zocht over den berg Meru te komen, zoo gij de leer van den Buddha wilt volgen.’
Zij.
‘Er is toch in de (geheele) wereld benevens die der goden geen hartstochtelijke genegenheid waarbij ik niet (zedelijk) verliesGa naar voetnoot4) zou lijden. Want ik ken niemand zoodanig dat hij op dien weg later niet grondig zal ten verderve komen.’ ‘Als neergelaten op een hoop brandende kolen, als een | |
[pagina 537]
| |
gifbeker voorgezet. Want ik ken niemand zoodanig dat hij op dien weg later niet grondig zal ten verderve komen.’ ‘Tracht een zoodanige te verlokken die niet bedachtzaam is of den Meester niet vereert;Ga naar voetnoot1) gij hindert hier eene die verstandig is.’ ‘Want ik behoud mijn bezonnenheid hetzij bij smaad of bij lof, bij vreugde of smart. Wetende dat alles wat samengesteld is walgelijk is, kleeft mijn zin aan niets.’ ‘Ik, de leer volgende van den Buddha, bewandel den uit acht deelenGa naar voetnoot2) bestaanden weg. Ik heb den angel uitgerukt, ben smetteloos, heb behagen mij in een verlaten huis te bevinden.’ ‘Ik heb toch wel eens gezien schoon geschilderde marionetten, uit hout vervaardigde figuren, nieuw, met koorden en pinnen verbonden, die men op verschillende wijzen laat dansen.’ ‘Wanneer het, nadat koorden en pinnen uitgetrokken zijn, los gegaan is, verminkt, beschadigd,Ga naar voetnoot3) onoogelijk, in stukken ligt, op wat ervan zult gij dan uw zin vestigen?’ ‘Desgelijks zijn ook mijne lichaamsdeelen niet werkzaam buiten hun (natuurlijke) functies. Buiten die functies zijn ze niet werkzaam. Op wat ervan zult gij dan uw zin vestigen?’ ‘Het is als zaagt gij een schilderij aan den wand gemaald met operment besmeerd. Daarop hebt gij een valschen kijk. Menschelijke wijsheid is onnut.’ ‘Als een goochelbeeld, als een gouden boom in een droom, daarheen loopt gij, blinde, zonder gewin; als naar een schijnvertooning te midden van een menschenmenigte.’ ‘Als een balletje in een holte neergelegd, bobbelig in 't midden, tranend; ook oogvuil vormt er zich; verscheiden zijn de eigenaardigheden der oogen bijeen.’ De schoonoogige rukte zich een oog uit, doch voelde zich niet ongelukkig daar haar geest er niet aan hechtte. ‘Welaan, neem dat oog;’ (met dat woord) gaf zij het den man. Toen hield zijn geneigdheid dadelijk op en verzocht hij haar om vergiffenis: ‘Heil u, kuische maagd! iets dergelijks | |
[pagina 538]
| |
zal niet meer gebeuren; het zou iemand kwaad doen als had hij een vlammend vuur omvat. Ik zou, als het ware, een giftige slang aanpakken. Heil U! vergeef mij.’ En vrijgekomen begaf de non zich daarop naar den Buddha. Zie het bewijs van hare groote verdienstelijke vrome daad: het oog was als vroeger.’
Tot zoover het gedicht in de Therī-gāthā. In de Middeleeuwsche literatuur van Europa vindt men een geschiedenis van denzelfden inhoud en van gelijke strekking op meer dan één heilige vrouw toegepast. Zoo wordt van Brigitta, de hooge Iersche Heilige het volgendeGa naar voetnoot1) verhaald: ‘Niet lang daarna kwam zekere man van goede familie bij Dubthach (den vader van Brigitta) om diens dochter ten huwelijk te vragen. Dubthach en zijn zoons wilden wel, maar Brigitta weigerde. Een van haar broeders zeide tot haar: “nutteloos is het heldere oog in uw hoofd, indien het niet op een peuluw naast een echtgenoot is.” Brigitta zeide: “De Zoon der Maagd weet, dat het niet heilzaam is voor ons indien het ons schade berokkent.” Toen legde zij haar vinger onder het oog en rukte het uit van haar hoofd, zoodat het op haar wang lag. Toen Dubthach en haar broers dat zagen, beloofden zij dat men haar nimmer zou zeggen om tot een echtgenoot te gaan, behalve den echtgenoot dien zij goed zou vinden. Toen legde Brigitta hare hand op haar oog, en het was aanstonds genezen.’ Nog treffender, vooral in bijzonderheden, is, wat men opgeteekend vindt omtrent de Heilige Lucia in het werk getiteld Caractéristiques des Saints door Pater Cahier.Ga naar voetnoot2) ‘De Heilige Lucia, maagd en martelares, 11 December 304. Een menigte schilderstukken en prenten stellen haar voor als dragende twee oogen op hare hand of in een schotel. Ten gevolge van deze uitvinding hebben sommige artiesten uitgedacht de Heilige daarenboven als blind voor te stellen. Maar niets in de geschiedenis van deze Heilige bevat een toespeling op zulk een lijden... Evenwel, volgens anderen, | |
[pagina 539]
| |
zou aan de martelares van Syracuse ten goede zijn gekomen een feit dat aan de geschiedenis van eene andere Lucia, hetzij van Bologna, of van Alexandrië behoort. Men verhaalt dat deze andere maagd, toen zij zich herhaaldelijk vervolgd zag door een jong mensch, die haar trachtte te volgen overal zoodra zij haar huis verliet, hem eindelijk vroeg wat hem bewoog zoo hardnekkig hare schreden te volgen. Toen hij geantwoord had dat het de schoonheid harer oogen was, bediende het jonge meisje zich van de ijzeren stift van haar spinnewiel om haar oogen uit hun kassen te lichten, en zeide zij tot haar vervolger dat hij ze mocht nemen en haar voortaan met rust laten. Men voegt er aan toe dat deze schrikwekkende edelmoedigheid de gezindheid van den jongen man zoozeer veranderde, dat hij den geestelijken stand omhelsde (cf. Labus Fasti della Chiesa, 13 December. - Sarnelli, Lettere ecclesiastiche, t. III, lett. 6. - Théoph. Raynaud, Opp., t. VIII, p. 514, seq.)’. Van Buddhistische herkomst is nog een ander soortgelijk verhaal, waarin echter de rollen omgekeerd zijn: een jonge vrouw tracht een vromen monnik te verlokken. De inhoudGa naar voetnoot1) is als volgt: ‘Er was eens in vroeger tijd zekere Prins die een walg had van de wereld, en die, hoewel jong en schoon, het leven van een zwervenden bedelmonnik aannam. Eens dat hij als bedelaar het huis van zekeren koopman binnengegaan was, werd hij, wiens oogen langwerpig waren als een lotusblad, door diens jonge vrouw gezien. Zij, wier hart door de schoonheid zijner oogen gestolen was, zeide tot hem: ‘Hoe kan zulk een man als gij zijt, deze harde gelofte op zich te nemen? Gelukkig is de vrouw die met dit oog van u wordt aangezien.’ De bedelmonnik, zoo door haar toegesproken, rukte zich een oog uit en zeide nu, terwijl hij het in de hand hield: ‘Moedertje, bezie dit oog zooals het is: neem het weerzinwekkende bloed en vleesch, indien het u behaagt. En het tweede is evenzoo; zeg, wat is er bekoorlijks hierin?’ De koopmansvrouw, dat ziende en zoo door hem toegesproken, was ontdaan en zeide: ‘Ach, ach! | |
[pagina 540]
| |
ik onzalige heb kwaad gedaan, dat ik de oorzaak ben geworden dat gij uwe oogen hebt uitgerukt!’ Dat hoorende, zeide de bedelmonnik: ‘Moedertje, wees niet ontsteld! gij hebt mij een weldaad bewezen.’ Daarop vertelt hij een toepasselijk verhaal dat hier niet behoeft medegedeeld te worden.
Zonder twijfel zijn er in Indië meer varianten van hetzelfde thema in omloop geweest dan tot nog toe in de literatuur zijn aangetroffen, ten minste voor zoover mij bekend is. Het zou volstrekt niet vreemd zijn dat enkele er van langs verschillende wegen, vooral Perzië en Syrië of Alexandrië hun weg naar Europa hadden gevonden. Zeker is het dat het verkeer van Indië met meer westelijke landen reeds in de oudheid, en nog meer in de Middeleeuwen, levendiger was dan men zich gewoonlijk voorstelt. Het is nochtans genoeg bekend dat verscheiden Indische geschriften, vertaald of omgewerkt, in de literaturen van West-Azië en Europa zich een plaats veroverd hebben.Ga naar voetnoot1)
H. Kern. |
|