De Gids. Jaargang 81(1917)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 439] [p. 439] Verzen. Novalis. Zijn oogen waren onnatuurlijk groot, De bleeke handen te roerloos voor daden - Zooals een bloem uit-bloeit met open bladen, Droomde zijn leven open naar den dood. Zijn zwakheid glimlachte als een kind glimlacht, Wanneer zijn tuin bevroren is van winter - Hij stond voor 't raam en, glimlachend naar ginder, Zong hij zijn zachte liefde door den nacht. Er hingen - wonderlijk - over het paars Behangsel schaduwen van vreemde dingen - Hij kon zijn angst niet dempen door te zingen: Het leven droeg iets stils, dood-stils en zwaars. Hij zat voor 't instrument en speelde een wijs Die meedreef met het drijven van zijn droomen - En zei eenvoudig: ‘Nu zal wellicht komen Hij met den zandlooper, viool en zeis.’ [pagina 440] [p. 440] De jongen. Hij zat in nacht-goed voor het raam, en liet Willoos het hoofd hangen op het kozijn - En zag den landweg langs de heuvels zijn Kronkel weg-trekken naar het blauw verschiet. Hij dacht nog aan den ouden vreemdeling Die in 't priëeltje naast den herberg sliep - Zij stoeiden om hem heen, en iemand riep Hem wakker, en hij zat dwaas in hun kring. Zijn verre blik zwierf langs hun oogen weg. Hij zei: - (zijn baard was om den glimlach grijs) - ‘Jongens, het leven is een vreemde reis, Maar wellicht leert een mensch wat onderweg.’ - Toen was het of een deur hem open woei, En hij de verten van een landschap zag - Hij zag zich-zelf daar wandlen in een dag Zwellend van zomer en van groenen groei. M. Nijhoff. Vorige Volgende