De Gids. Jaargang 80
(1916)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 182]
| |
Binnenlandsch overzicht.26 Sept. 1916.Het ministerie van den volkswil heeft in de troonrede de binnenlandsche politiek met geen woord laten aanroeren, en is daarvoor door sommige - gelukkig niet de opmerkelijkste - organen der rechterzijde luid geprezen. Het ministerie, zeiden zij, is van de dwalingen zijns weegs teruggekomen; wierp het ons door de troonrede van 1915 in den politieken partijstrijd terug, thans erkent het, door zijn zwijgen, hoezeer het den Godsvrede toen bedreigd heeft. In het eerste overzicht onder dit opschriftGa naar voetnoot1) heb ik te kennen gegeven aan eenige schuld hoegenaamd, door het ministerie dat de Grondwetsherziening doorzetten wilde uit dien hoofde op zich geladen, niet te gelooven. De partijen bestaan nu eenmaal als de werktuigen van ons staatkundig leven en zijn als zoodanig niet, of nog niet, te vervangen. Al zouden idealisten het anders wenschen, zij bieden de primaire gevoelens, overtuigingen, stroomingen, hoe zij het noemen, waarvan zij de gezondmaking der staatkunde zeggen te verwachten, eer tot voorwerpen onzer nog meer dan half ongeloovige verbazing aan, dan dat zij toonen kunnen hoe die nieuwe agentia zullen ageeren; hoe, wanneer, in welke mate, door welke middelen zeer concrete stukken werk, waarvan de oplevering aan de orde is, door haar zullen worden aan kant gezet; - zij kunnen, in één woord, ons haar arbeidsprogram voor de zitting 1916-'17 | |
[pagina 183]
| |
niet voorleggen, noch doen oordeelen over de mate waarin zij zich tot het afwerken van een program, welk ook, reeds door arbeidsverdeeling en discipline in staat mogen hebben gesteld. Zoolang deze toestand voortduurt, blijven wij, ik zeg niet ons hoogste heil, maar het doen voortfunctioneeren onzer staatkundige machine, van het bestaande raderwerk verwachten. Deze molen heeft zich zóó aan het malen gewend, dat hij er mede voortgaat onverschillig of men hem koren, kaf, dan wel niemendal te verwerken geeft. De eenige kans op het verkrijgen van meel is, hem althans te voorzien van koren, want een andere molen is er niet. Zijn vervaarlijk en eentonig geklapper kan worden geduld, zoolang de overtuiging bestaat dat hij ten minste eenig product opleveren kan voor den bakoven. Wanhopig eerst wordt de zaak, wanneer het krijgertje spelen van zijn wieken niets anders zou beduiden, dan dat men ze nu eenmaal aan den wind van staatkundige hartstochten te vang gesteld heeft, en deze blijft waaien. Er zijn omstandigheden denkbaar, waarin eene Kamer tot het inzicht kan worden gebracht, dat het landsbelang vordert zooveel mogelijk met zich te laten sollen; de vormen tot het totstandkomen der wet - ook der noodwet - voorgeschreven, zooveel mogelijk te laten ontzielen; van de fictie dat de wet gegeven wordt in overleg met haar, de werkelijkheid zoo ver mogelijk verwijderd te doen blijven. Zulke omstandigheden zijn niet alleen denkbaar, zij hebben in Augustus '14 in heel Europa bestaan; ook in Nederland. Zoolang zij voortduren nemen Kamers er genoegen mede, tot geen anderen dan dien nu eenmaal onvermijdelijken schijn-arbeid te worden bijeengeroepen. Maar zij duurden in Nederland gedurende het vervolg der zitting 1914-'15 en gedurende die van 1915-'16 niet voort. De toestand werd zóó, dat de Kamer nuttig werk kon verrichten, hetgeen zeggen wil (want andere levende organen kent zij niet) dat de partijen in haar midden nuttig werk konden verrichten. Liet men haar bijeenblijven op den gewonen voet, doch zonder haar voor te werpen wat waard was vermalen te worden, ons staatkundig leven zou er geen zier gezonder, het zou er doodziek van geworden zijn, en aan een afzichtelijke ziekte. De teekenen daarvan waren, tegen het einde der | |
[pagina 184]
| |
eerste zitting gedurende den oorlog, overtalrijk geworden en van een angstwekkende duidelijkheid. Het Kamerbedrijf ging gelijken op een Jan Klaassen-spul, opgevoerd in een vergeten hoekje van een Europa dat trilde van schokken en kromp van leed; - eene vertooning, van wier thans makabare potsierlijkheid elk weldenkende den blik, den geest, het hart met walging afkeerde. Onze regeering heeft toen gevoeld: zóó niet langer, en zij heeft naar dit gevoel gehandeld; voorziende zeker, maar minachtende het straatverwijt, dat zij ‘het bestand’ breken ging; - het bestand, bestemd geweest voor exceptioneele oogenblikken, die blijkens het gedrag der partijen zelve lang voorbij waren, en dat thans dekmantel dreigde te worden voor politieke oorlogswinstbejagers. Wil dit nu zeggen dat, in hoogeren zin dan het zwijgen over alles wat verdeelt, er geen bestand voort te duren had? dat men het allergewichtigste wat over Nederlands binnenlandsche toekomst te beslissen viel, aan beduimeling door ongewasschen handen gerust kon overlaten? dat het Nederlandsche parlement in alles zijn ouden weg mocht gaan, als ware er geen oorlog over de wereld gekomen? Neen! het wilde dit alles niet zeggen. Het wilde zeggen dat men genoeg vertrouwen had in het Nederlandsche volk, zijn plichtsgevoel, zijn politieken zin, om te verwachten dat al zijn partijen haren wil en hare taktiek op de hoogte zouden weten te heffen van wat het oogenblik vereischte; dat zij zich geprikkeld zouden voelen tot groot werk voor groote tijden. Is dit vertrouwen tot dusver beschaamd? Er zijn er die gevreesd hebben in Treub's val het bewijs te moeten zien dat men zich wederom, als zooveel malen te voren, in de zedelijke waarde der Tweede Kamer zag teleurgesteld. Wij hebben in die meening niet gedeeld; eer gemeend dat het de minister was, in wien men zich bedrogen had gevonden. Wij hebben gemeend te moeten zeggen: nog is de zaak van ons parlement, die van onze historische staatspartijen, niet verloren! Maar nu - ja, nu gaat het er om. Dank zij onderscheiden oorzaken: het beleid van den premier, de ruimzichtigheid van onderscheiden staatslieden, het onder het felle licht van het heden verkleuren van oude partijvaandels, de versterking | |
[pagina 185]
| |
der nationale idee onder den druk van het nationale gevaar, liggen oplossingen onder het bereik, aan wier mogelijkheid de gewone partijman van vier, vijf jaar geleden niet geloofde; oplossingen, geenszins strijdende tegen, juist zich vlijend aan de idee van bestand; oplossingen, die ons in staat zullen stellen de bange toekomst in te gaan als een volgroeider, een krachtiger, een minderverdeeld, een tot de taak, die ons gesteld zal worden door de realiteiten van morgen, beter toegerust volk; die ketenen slaken zullen waaraan wij veel dood gewicht, ons door het verleden aangehangen, te lang hebben moeten voortsleepen. Bij den gang, dien wij zullen moeten nemen in de wereld, bij de lengte van adem, die wij zullen behoeven, is het misdaad ons bezwaard te laten met wat geen voedend brood meer is, doch zijn versteening werd. De tijden zijn er niet meer naar, dat wij over kwestiën als de kiesrechtregeling drie ministeries mogen verslijten, over de schoolkwestie vijf, over het volksverzekeringsvraagstuk zeven. Dit zou een volk mogen doen, dat onderwijl zijn weerkracht, zijn financiën, zijn welvaartspolitiek in te richten zal hebben naar vereisch van omstandigheden, die nog niet te beschrijven zijn, maar waarvan ieder gevoelt dat zij van die vóór 1914 zeer wezenlijk zullen verschillen; - en dat tevens voor de taak zal staan, Indië te leiden op een oogenblik dat die leiding vermoedelijk meer zorg zal gaan vergen dan ooit? Wij noemden daar het volksverzekeringswezen. De regeering, noch hare eigen krachten, noch die der Kamer willende overschatten, heeft blijkbaar alle denkbeeld opgegeven, dat het mogelijk zou zijn ook dit op blijvenden voet te doen regelen in dezelfde wetgevende periode, die kiesrecht- en onderwijsvraagstuk voor haar rekening ziet gebracht; zij buigt zich daarmede voor eene noodzakelijkheid, wier miskenning de groote oorzaak is geweest van Treub's val. Niet in het smeden van ontwerpen alleen of bovenal, in het doorzetten er van toont zich het genie van den staatsman, en hij zet niet door dan wat hoog genoeg is om te verheffen wie er naar reiken zal, doch niet zóó hoog of men kan er aan reiken. Definitieve regeling der volksverzekering nu grijpt te zeer in op de definitieve regeling der financiën, dan dat men haar staande den oorlog ondernemen kan; - immers deze laatste zelf (dit is wat Treub voorbijzag) is staande den | |
[pagina 186]
| |
oorlog ijdel. Hij had getoond een goed minister van financiën in oorlogscrisistijd te kunnen zijn, en tot den vrede niet meer moeten willen wezen dan dat. Doch de Grondwetsherziening voor kiesrecht en onderwijs kan gelukken. In de tijdsomstandigheden is niets om haar voorbarig, alles om haar opportuun te doen achten. Of wil men dat na den vrede de gansche liturgie zal moeten worden overgezongen, van het Introite van installatieredenen van staatscommissiën af, tot het missa est van eindverslagen toe? Met, onderwijl, de beurtzangen van eenige, van vele, en van andere leden? Wij hebben beter verwachting. Het kan; immers het moet, als wij er niet, door eigen zorgeloosheid, slechter aan toe zullen zijn dan de oorlog met zijn gevolgen, waaraan wij niets veranderen kunnen, ons laten zal. Wij hebben van het lot tijd gekregen onzen staatkundigen toestand te verbeteren, ons te sterken voor de moeilijke toekomst die wij te gemoet gaan; een tijd die anderen wonden slaat, waaruit hun hartebloed gutst in klaaglijken val, - en wij zouden dien niet gebruiken? Wij zouden gaan kibbelen over burgemeestersbenoemingen en vechten voor buurtspoorwegen, in 1916 - '17? Het zij verre. Het is verre.
Vooraf, om de stemming er in te brengen niet ongeschikt, het ontwerp op den Kolonialen Raad. Dat het Djambi-incident niet zenuwachtig make, en de groote ontwikkelingslijn uit het oog doe verliezen. Het Indië, waaraan men rechten gaat geven, is niet die uithoek, vervuild door onze eigen schuld (het gewest had, bij wat minder pedanterie, wat vlotter zakenbehandeling onzerzijds, lang in volle exploitatie kunnen zijn, en de tijd is lang aangebroken, dat meng een stuk van Indië meer straffeloos aan toevallen overlaten kan: evenzooweinig als men, in een druk geworden stad, de minste steeg zou kunnen laten zonder straatverlichting): het is het Indië dat, te treffend juister tijd, gezegd heeft plichten te willen aanvaarden nu het rechten vordert. ‘De Regeering zal niet nalaten te doen wat gedaan kan worden ter versterking der levende strijdkrachten in Nederlandsch-Indië.’ Wat gedaan kan worden is niet het ontwerp tot wijziging van art. 113. Regeeringsreglement ingediend bij Koninklijke | |
[pagina 187]
| |
boodschap van 12 Augustus 1916 alleen, al is dat ontwerp het noodzakelijk eerste begin, waarop daden zullen moeten volgen. Moge het spoedig worden afgedaan en daarmede verzekerd zijn, dat aan alle Nederlandsche onderdanen daarginds de plicht tot handhaving van het Nederlandsch gezag - een plicht waarom zij vragen! - inderdaad kunne worden opgelegd. ‘Het ligt in de bedoeling’, zegt de minister van koloniën, ‘zoo spoedig mogelijk tot de invoering van den dienstplicht van alle groepen van onderdanen over te gaan’. Zoo spoedig mogelijk blijke - spoedig; zóó spoedig als eene grondige voorbereiding toelaat, die thans nog slechts voor de invoering van den dienstplicht van Europeanen heeft plaats gehad, zoodat vóór alles deze is te verwachten. Doch de dienstplicht der inlanders zal, de regeering gevoelt het en zegt het, moeten volgen. Zonder dien, en zonder daaraan geëvenredigde rechten der onderdanen, bestaat geen staatswezen meer, onder de tropen zoo min als in Europa. En van een Staatswezen is het dat Nederland daar de patroon heeft te zijn, of - er niet te zijn.
C. |
|