De Gids. Jaargang 79
(1915)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
Jean Jaurès.
| |
[pagina 266]
| |
geopende venster knalden en Jaurès, zoo goed als geheel ontzield, op de bank waarop hij zat ineenzakte. De grootste volkstribuun die Frankrijk sedert den dood van Léon Gambetta bezeten heeft, de geschiedschrijver van zijn meest glorierijke periode, een van zijn fijnste politieke koppen, was het slachtoffer van een verschrikkelijken sluipmoord geworden. Op het moment dat het land zich gereed maakte tot den oorlog, stierf daar, weggemaaid als een krachtige eik door een wervelwind een van zijn grootste zonen en een van zijn grootste figuren; verloor het volk een van de bekwaamste kampvechters voor zijn politieke vrijheid en zijn economische verheffing, het socialisme een van zijn edelste en schitterendste vertegenwoordigers. Het zij ons vergund om hier, in enkele groote trekken een levensbeeld van dien grooten Franschen sociaal-democraat, die tegelijk een groot Vaderlander en een groot Internationalist geweest is, te ontwerpen. Zijn beteekenis voor Frankrijk ten volle vast te stellen, daartoe is de tijd nog niet gekomen. Dit zal eerst kunnen, als deze verschrikkelijke oorlog voorbij is. Ook hieraan is het wel in hoofdzaak te wijten, dat nu, ruim een jaar nà zijn dood, zoo weinig nog heeft kunnen gedaan worden van de zijde zijner vrienden, om hiertoe het noodige materiaal te verzamelen en te rangschikken. Slechts één boek is er van die zijde tot nu toe nog verschenen, dat zoowel om den vorm als om de methode een eerste garve bloemen lijkt, neergelegd op het graf van den grooten doode. Wij meenen: het 1 Mei dezes jaars verschenen werk van den socialist Ch. Rappoport ‘Jean Jaurès, l'Homme - le Penseur - le Socialiste’, waarbij Anatole France enkele vriendelijke woorden als geleide heeft geschreven, bij welke gelegenheid de ook beroemde romancier ons tevens de belofte heeft gedaan, na het tot stand komen van den vrede, zelf een werk aan Jaurès te zullen wijden, dien hij het ‘grootste genie van den modernen tijd’ noemt.Ga naar voetnoot1) * * * | |
[pagina 267]
| |
Jean Jaurès werd 3 September 1859 geboren te Castres, in de provincie Languedoc; in die merkwaardige provincie in Zuid-Frankrijk, die aan het land meerdere groote geleerden en moedige denkers heeft geschonken. Die provincie die in de Midden-eeuwen reeds vrije handelssteden bezat, waar de Albigenzen hun tenten hadden opgeslagen. Die provincie die ook aan Frankrijk mannen als La Fayette, Lapeyrouse, Guizot, Auguste Comte, Rivarol, Ingres en anderen geschonken heeft, benevens martelaren als Vaneni en Jean Calas. De familie Jaurès behoorde, sociaal gesproken, tot de middelklasse. Een oom, Constant Jaurès, was in staatsdienst, admiraal en oud-gezant in Madrid en Petersburg en in 1888 minister van Marine. Een jaar daarna, in 1889, is hij overleden. Doch de familie zelf was niet rijk. En het was aan de protectie en aan den financieelen bijstand van een vriend, van den schoolinspecteur Felix Deltour namelijk, te danken, dat de jonge Jean studeeren kon. Deze Felix Deltour schijnt een overtuigd reactionnair geweest te zijn, die zijn leven lang van een herstel van den troon van Frankrijk door het Huis Orléans moet hebben gedroomd. Voor den jongen Jaurès is hij echter als een tweede vader geweest. Jean was een schitterend leerling, die reeds op het Gymnasium door een merkwaardig geheugen uitblonk, dat hem in staat stelde gansche brokken van de oude klassieken en de groote modernen uit het hoofd op te zeggen. In 1878 bezocht hij, op den leeftijd van 19 jaren, de Ecole Normale, die hij in 1881 verliet om dan leeraar te worden aan het meisjes-Lyceum te Albi. Twee jaren later werd hij lector aan de Universiteit te Toulouse, waar hij vroeger reeds een serie voorlezingen had gehouden; de stad die hem ook twee jaren daarna als haren afgevaardigde naar het Parlement zond. Jaurès was toen nog maar 26 jaren oud en begon op dien jeugdigen leeftijd hiermede als democratisch afgevaardigde van de ‘centre gauche’ zijn politieke loopbaan.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 268]
| |
Door deze verkiezing kwam Jaurès ook tevens in de noodzakelijkheid zich metterwoon te Parijs te vestigen, alwaar hij zijn philosophische studiën kon voortzetten; voornamelijk toen nog onder de leiding van den spiritualistischen wijsgeer, Paul Janet. Een gevolg van deze studiën waren zijn twee eerste wetenschappelijke werken; waarvan het eerste wijsgeerig, het tweede wijsgeerig-socialistisch was: de in het fransch geschreven studie ‘La Réalité du Monde Sensible’ en het in latijn vervaardigde geschrift ‘Over den oorsprong van het Duitsche socialisme’. Het laatste beteekende voor Jaurès tevens de eerste theoretische aanraking met het wetenschappelijk socialisme van Karl Marx en Friedrich Engels; dat hij evenwel toen slechts van de philosophischen kant beschouwde. Daarna verliepen er dan nog weder twee jaren en Jaurès sloot zich bij de socialistische beweging aan, die hij van nu af zijn gansche leven zou toebehooren en waarop zijn persoon en zijn werken, zijn groot talent en onverwoestbare werkkracht, een zoo grooten invloed hebben uitgeoefend. Iedere stap die deze merkwaardige man in het leven gezet heeft, was begeleid door studie. Studie van de problemen die hij daarbij tegen kwam, vreemd als hij daartegenover stond, maar die zijn geest nu eenmaal niet loslieten. Ieder probleem dat Jaurès als socialist en als politicus had op te lossen, was een aansporing voor hem om het te bestudeeren, het te doorgronden en te omvatten. Vandaar dat men in hem telkens en telkens den socialist geestelijk meer en meer ziet groeien, teneinde zijn talrijke tegenstanders niet enkel het hoofd te kunnen bieden, maar ze geestelijk geheel meester te kunnen worden. Het onverwoestbaar optimisme waarmede deze zoon van het Zuiden de problemen des levens, hoevelener dit ook mogen geweest zijn en hoe zwaar zij ook mochten wegen, aanzag, werd geëvenaard door een even onvergelijkelijke lichaamskracht die in dit robuste lichaam huisde. Jaurès deed wat | |
[pagina 269]
| |
zijn persoon aangaat aan een goed-gecultiveerden boer denken; over zich zelf sprekend kon hij eens zeggen: ‘Je suis entêté comme un paysan’. Intusschen waren de jaren dat Jaurès in het Parlement als burgerlijk-republikeinsch afgevaardigde doorbracht, voor hem grootendeels leerjaren, waarin de democratisch-gezinde afgevaardigde, voor wien, wat ook later blijken zou, de Republiek niet enkel was een andere staatsvorm dan die van de monarchie, maar de inhoud van een staatsrechtelijk en een sociaal ideaal, zich als het ware voorbereidde tot zijn latere bestemming van socialistisch leider. Uit enkele redevoeringen, bij de bespreking van sociale onderwerpen in die jaren in het Parlement door hem gehouden, bleek reeds, dat deze man van de ‘centre gauche’ een veel scherperen blik had voor de sociale problemen dan zijn politieke medestanders en dat hij met zijn gevoelens al sterk naar de zijde van de arbeidersbeweging toeneigde. Zoodat Gustave Rouanet, die later een zijner trouwste vrienden is geworden, in de ‘Revue Socialiste’ van April 1887, bij de bespreking van de debatten over het protectionisme waaraan Jaurès met een kleine, doch opmerkenswaarde redevoering deelnam, de voorspelling kon wagen, Jaurès spoedig te zien behooren tot de ‘extrême gauche’, aan de zijde van de toenmalige onafhankelijke socialistische groep: Boyer, Camélinat, Planteau, Basly, Millerand en Michelin. Jaurès werd bij de volgende algemeene verkiezingen van 1889 niet herkozen, maar had zich, gelijk reeds is opgemerkt, intusschen bij de socialistische beweging aangesloten, als welker afgevaardigde hij in 1893 zijn weder-intrede in de kamer deed, en wel op 20 Januari van dat jaar als de gekozene voor Albi, in de plaats van een reactionair. Men kan zeggen dat vanaf dat oogenblik de eigenlijke groote, politieke loopbaan van Jaurès begonnen is. Hij gevoelde zich nu vrij van de banden, die hem als republikeinsch afgevaardigde, zonder meer, in de laatste jaren al beklemd hadden. Voor hem had, door zijn toenadering tot de socialistische beweging, de republikeinsche gedachte nu haar vollen en humanitairen inhoud gekregen. Een van de groote levensopgaven die hij zich had gesteld, om de overtuigde en eerlijke republikeinen tot dezelfde | |
[pagina 270]
| |
levensbeschouwing te brengen, die hij zich veroverd had door zijn vereeniging van Republiek en Democratie, politieke vrijheid en economische verheffing van de Arbeidersklasse, begon voor Jaurès aanstonds, toen hij voor de tweede keer, en nu als sociaal-democraat, het Parlement binnentrok. Reeds in een debat met de Republikeinen van de linkerzijde, in December van dat jaar, hield Jaurès een van die magistrale redevoeringen die hem een zoo grooten en te recht verdienden naam hebben gegeven als parlementair redenaar en waarin hij tegenover het toenmalig kabinet-Dupuy, dat de strijdende arbeidersbeweging vervolgde en de stakingen met de kracht van het geweld trachtte te onderdrukken, onder passief toezien van de meerderheid van de republikeinen dier dagen, de groote beteekenis van deze beweging der loonarbeiders en van het socialisme stelde. Enkele passages mogen hier volgen in de oorspronkelijke en kernachtige taal van den grooten redenaar. ‘De agiatoren’, aldus zeide de minister-president, ‘hitsen de arbeiders op’. Jaurès antwoordt hem hierop het volgende: | |
[pagina 271]
| |
Door het Algemeen Kiesrecht, vervolgde de spreker, door de souvereiniteit van de natie over zich-zelve in te stellen, hebt gij alle burgers, het proletariaat inbegrepen, gemaakt tot een vergadering van koningen. Uit die burgers en hun souvereinen wil zijt gij als regeering voortgekomen, en worden de wetten gemaakt. Maar op het oogenblik waarin de proletariër zelf souverein wenscht te zijn in het politieke leven, bespeurt hij, aan den lijve, dat hij in het economische leven niets meer is dan een soort slaaf: ‘Il est la proie de tous les hasards, de toutes les servitudes, et à tout moment le roi de l'ordre politique peut être jeté dans la rue; à tout moment, s'il veut exercer son droit légal de coalition pour défendre son salaire, il peut se voir refuser tout travail, tout salaire, toute existence, par la coalition des grandes Compagnies minières. Et tandis que les travailleurs n'ont plus à payer, dans l'ordre politique, une liste civile de quelques millions aux souverains que vous avez détrônés, ils sont obligés de prélever sur leur travail une liste civile de plusiers milliards pour rémunérer les oligarchies oisives qui sont les souverains du travail national.... | |
[pagina 272]
| |
élevé la température revolutionaire du prolétariat, et si vous vous épouvantez aujourd'hui, c'est devant votre oeuvre’... Het werd, bij deze taal, op de republikeinsche banken van het Parlement heel stil.
* * *
Voor Jaurès zelf heeft deze levensopvatting, die hooge opvatting omtrent de werkelijke taak en de beteekenis van de Republiek, tot aan zijn dood de groote drijfkracht gevormd van zijn ganschen arbeid als Republikein en als sociaal-democraat. Hij is evenzeer tot aan zijn levenseinde het nooit moede geworden, haar die aanhangers van de Republiek voor wie deze staatsvorm méér was dan een holle formule, voor te houden en hen daarvan te trachten te doordringen. Voor dezen grooten zoon van Frankrijk was de Republiek van nà 1870, de staatsvorm die in rechte lijn van de groote Revolutie van 1789 en 1792 afstamde; die Revolutie die Jaurès niet alleen heeft bestudeerd als geen ander van zijn tijdgenooten,Ga naar voetnoot1) maar waarin hij zich ook zoo heeft weten in te leven, dat hij zijn ganschen strijd voor de politieke vrijheid en de economische vrijmaking van de Fransche arbeidersklasse van de banden van het kapitalistische stelsel, daarmede als op een hooger plan van republikeinsche orde heeft weten te stellen. Die Revolutie had Frankrijk eenmaal vooraan gebracht in de rij van de natiën van Europa en het de sociale, politieke en intellectueele leiding daarvan verschaft. De derde Republiek, die èn een omhoogstrevend proletariaat èn de economische mogelijkheden in zich ontwikkelen zag die, althans voor wat het leggen van de grondslagen daarvan betreft, het socialisme tot een begin van zijn verwerkelijking | |
[pagina 273]
| |
zou kunnen doen komen, heeft volgens Jaurès wederom in die banen te treden, teneinde die glorierijke leiding der volken van Europa te kunnen herwinnen.
Jaurès was idealist, en de studie van het socialisme, van de socialistische methode en de socialistische wetenschap, reeds van den dag af aan waarop hij voor het eerst den voet in hare beweging heeft gezet, ja zelfs reeds vóór dien, in het tevoren reeds genoemde Latijnsche opstel van 1891, heeft hem dit wijsgeerig standpunt, voor hem eigenlijk zijn ganschen levensinhoud, nooit doen verlaten. In zooverre Jaurès een aanhanger is geweest van het historisch materialisme, was dit voor hem slechts één element in zijn idealistische geschieds- en levensbeschouwing - noodzakelijk en onmisbaar - maar niet het ten slotte overheerschende. De methode die hij in zijn reeds genoemde ‘Histoire de la Révolution’ volgde, was, gelijk hij zelf verklaarde: die van een verbinding van Plutarchus, Michelet en Karl Marx; de synthese van het heroïsche, het dramatische en het sociologische element. In hoeverre die synthese hem in dat werk overal gelukt is, mag daargelaten worden. De poging alleen was reeds een grootsche onderneming te noemen. Jaurès idealistische wereldbeschouwing had in menig opzicht gelijkenis met die van dien grooten, klassieken Duitschen wijsgeer van het Idealisme, Johann Gottlieb Fichte, ofschoon men in zijn eigenlijke philosophie menig element terugvindt dat sterker aan Spinoza doet denken. Aan Fichte, als praktisch idealist herinnert ons Jaurès óók wat zijn opvatting van de Natie, als de hoogste gemeenschapsinhoud van een volk aangaat, die wel het sterkst uitkomt in zijn laatste werk, twee jaren vóór zijn dood geschreven, namelijk in ‘l'Armée Nouvelle’; een zeer machtig boek, dat als het sociale raam moest dienen, waarin een van de eerste groote hervormingen die Frankrijk behoefde, de vervorming van zijn militaristisch beroepsleger door een Volksleger, gevat werdGa naar voetnoot1). De imponeerende bladzijden van dit boek, dat niet enkel | |
[pagina 274]
| |
een uitgebreide militaire, militair-technische en strategische, maar ook een groote sociaal-politieke beteekenis bezit, waar Jaurès in den breede, de hooge beteekenis van de Natie als de gemeenschapsband van een volk voor het heden en vooral voor de toekomst heeft uiteengezet, doen sterk herinneren aan de beroemde ‘Reden an die deutsche Nation’, van Fichte, uit het jaar 1813. Het patriotisme dat de groote Duitsche idealist, honderd jaren geleden met die schitterende lezingen heeft willen wakker roepen, was ook niet het konservatieve, en het traditioneel. Het was, gelijk hij dat in zijn Achtste Rede heeft uitgedrukt ‘Nicht der Geist der ruhigen bürgerlichen Liebe der Verfassung und der Gesetze, sondern die verzehrende Flamme der höheren Vaterlandsliebe, die die Nation als Hülle des Ewigen umfasst, für welche der Edle mit Freuden sich opfertGa naar voetnoot1). Voor Fichte waren Volk en Vaderland, liefde tot het Vaderland en de Duitsche natie niet het doel op zich zelf, waarvoor de ordinaire beschouwing der dingen hen hield, maar het middel tot het scheppen eener meer volkomen gemeenschap, die eerst dàn werkelijk op dien naam aanspraak zou kunnen maken, als zij niemand in het Volk meer uitsluit of ook iemand maar daarin terugzet. Van dezen geest was zijn Vaderlandsliefde vervuld. Zoo was ook voor Jaurès het patriottisme niet de liefde voor het vaderland zonder méér; zijn liefde tot de natie en tot Frankrijk niet enkel de liefde tot het burgerlijke Frankrijk. Jaurès doet, in de talrijke, schitterende bladzijden in ‘l'Armée Nouvelle’ daarover, niet een beroep op die vaderlandsliefde, die niets anders is en niet anders meer zijn kàn dan een holle phrase, de gedachte aan een verleden van lang gestorven grootheid. Reeds op een der eerste bladzijden komt dit uit. Hoezeer ook organisatie en vorming van een leger ongekend gewichtige elementen in den oorlog zijn, zoo moeten wij toch niet vergeten, dat de moreele kracht steeds de hoofdfactor blijft. En moreele kracht schept men. Aldus uit het geloof aan een Idee enkel de woorden van generaal Langlois. | |
[pagina 275]
| |
Daarop vraagt dan Jaurès dien Generaal ‘welke is dan die Idee, die den geest vervoeren moet? En waar is die diepe bron van moreele krachten, welker stroom in kritische dagen alles met zich zal meesleepen?’ ‘Het vaderland,’ gaat Jaurès voort, ‘zooals ons de geschiedenis dat heeft overgeleverd, is (dus) het raam en het is de fundeering, maar het is alleen nog niet de bezielende kracht die tot overwinning leidt. Het is de bouwsteen van den haard, de houtstapel tot het offervuur, maar het is nog niet de vlam.’ En evenals voor Fichte is voor Jaurès de Vaderlandsliefde, de liefde en de zedelijke kracht tot den vooruitgang; de hèrscheppende kracht, die het Nieuwe doet geboren worden; het middel en niet het doel. Men hoore hem daaromtrent: ‘Dès maintenant, c'est une joie pour tous les militants du socialisme international, c'est une fierté et une force de faire appel, en vue de l'ordre nouveau, à ce que les patries ont de plus noble dans leur tradition, dans leur histoire, dans leur génie. Tous les actes de courage et de noblesse qui marquent le niveau où peut se hausser la nature humaine, tous les progrès de liberté, de démocratie et de lumière, qui ont préparé une civilisation supérieure, et qui ont disposé le peuple à y participer, nous les appelons à nous, nous les évoquons.’ Dàt zijn dus voor Jaurès de regenereerende krachten van het vaderland, die het tot ‘bestendigheid en eenheid’ zullen moeten voeren. Een eenheid ‘die sterker zal zijn, als in ieder vaderland de sociale harmonie in de plaats van den klassenhaat zal zijn getreden, en de kollektieve eigendom de grondslag van het volksbewustzijn zal zijn geworden’. En het is hierom, dat hij op een andere plaats in hetzelfde boek, dengenen onder zijn socialistische medestanders die zich tegenover de zelfstandigheid van de natie negatief stelden toeroept: ‘Neen! het vaderlaad is geen overleefde idee; de patriottische idee verandert en verdiept zich’...
* * * | |
[pagina 276]
| |
Een Idealist is Jaurès in zijn gansche politiek geweest; altoos geleid door dezelfde levensbeschouwing, die het geloof aan de zedelijke kracht van de Idee, als de grootste beweegkracht in de Geschiedenis, als een machtig element van den vooruitgang, onder alle omstandigheden tot den wegwijzer bij zijn politiek handelen deed maken. Dat deze grondtoon van zijn leven en werken als staatsman Jaurès in botsing heeft moeten brengen met de socialisten van andere ‘scholen’, zooals men dat in een vroegere periode van de onderlinge verdeeldheid in Frankrijk noemde, sprak dus vanzelf. Jaurès heeft den klassenstrijd inderdaad ànders opgevat dan Jules Guesde, de meest talentvolle onder de vroegere secte-leiders, uit de jaren vóór. de ‘Unie’ die in 1905 voerde tot de vereenigde socialistische partij in Frankrijk. En na de definitieve vestiging van die eenheid, heeft dit verschil tusschen hun beiden niet opgehouden te bestaan; al heeft het natuurlijk aan wederzijdsche scherpte heel wat verloren. Men kan zeggen, dat dit verschil in den grond van de zaak er een was dat dieper zat dan enkel een verschil over de tactiek. Het was een verschil van levensbeschouwing. Guesde was altoos een schoolsch Marxist, die het historischmaterialisme en de daaruit resulteerende leer van den klassenstrijd, in hun engsten vorm heeft opgevat. Agitator van den allereersten rang heeft Guesde, die in 1878 met het program van Marx in de Fransche arbeidersbeweging optrad er in de eerste plaats zijn oog op moeten richten een Marxistische ‘school’ te vormen; een kern van marxistisch gevormde socialisten, die de strenge principes van Karl Marx had te stellen tegenover de toenmaals nog heel sterke groepen van Proudhonisten, Blanquisten en Bakoeninisten, die in de socialistische beweging destijds overheerschend waren. In zooverre het er dan ook om ging, die theoriën van Marx en Engels in Frankrijk onder de arbeiders, vooral van het industrieel ontwikkelde Noorden, ingang te doen vinden, hebben Guesde en Lafargue, die men de vaders van het theoretisch marxisme in Frankrijk kan noemen, zeer verdienstelijk werk gedaan. Doch die verdienste van Guesde en zijn medestanders had een belangrijke schaduwzijde. Toen de tijd van het socialistische sectewezen voor Frankrijk voorbij was, begreep | |
[pagina 277]
| |
Guesde niet goed meer, dat een politieke partij, die invloed wil hebben op den gang van zaken, andere eischen en levensbehoeften heeft, dan een politieke secte en dan een ‘socialistische school’. Dat conflict heeft zelfs later nog grootere afmetingen aangenomen. Het heeft in den tijd van ‘block’-politiek, die op Jaurès' hartstochtelijke deelneming aan de campagne in de Dreyfus-zaak gevolgd was, tot een conflict in de socialistische Internationale geleid, in het bizonder tusschen Jaurès en de achter hem staande ‘ministerialistische’ socialisten en de Duitsche sociaal-democratie, waarop wij straks nog even hopen terug te komen. Dat Jaurès, die een groot bewonderaar van het werk van Marx was, geen blinde volgeling van den grooten Duitschen meester kon wezen, sprak bij zijn eigen, diep gegronde beschouwing over den aard der verschijnselen en de rol van de menschen in de geschiedenis, als van zelf. Tal van keeren heeft hij dan ook de gelegenheid tebaat genomen, om tegenover het strenge, Duitsche marxisme zijn eigen standpunt te ontwikkelen, dat die denkmethode niet verwierp, maar haar, als te eenzijdig, met de resultaten van zijn eigen wijsgeerige overtuiging meende te moeten aanvullen en corrigeeren. Jaurès bezat in zekeren zin ook zelve den duitschen aard der ‘Gründlichkeit’, die de problemen tot op hun bodem eerst doet doorvorschen, om zich daarna omtrent hen een meening te vormen; maar anderzijds bezat hij teveel van het intuïtieve en het spontane van den Franschen geest, om aan de persoonlijke daad in een bepaald historisch oogenblik niet een veel grootere waarde toe te kennen, dan daarvoor in het streng deterministische denken, vooral van Marx, van vele Duitsche en ook enkele van zijn Fransche volgelingen, eigenlijk plaats was gelaten. Tegenover het zoogenaamde ‘dialectisch materialisme’, dat door enkele van de voornaamste Marx-scholieren in Duitschland en Frankrijk, toegepast op het politieke handelen van het proletariaat, tot een theorie van starre onverzoenlijkheid van tegenstellingen werd, overigens niet geheel in overeenstemming met dat wat Marx zelf daaronder verstond, plaatste Jaurès meermalen de formule, door hem eens op geluk- | |
[pagina 278]
| |
kige wijze aan Marx zelf ontleend, van de ‘revolutionaire evolutie’. ‘Ik werd steeds door datgene geleid’, schreef hij in 1902, ‘wat Marx zoo voortreffelijk de revolutionaire evolutie genoemd heeft. Deze bestaat toch naar mijne meening hierin, om in de huidige maatschappij eigendomsvormen binnen te voeren, die met haar in tegenspraak zijn, die haar raam overschrijden; die de nieuwe samenleving aankondigen en voorbereiden en die door hun organische kracht de oplossing van de oude wereld bespoedigen. De hervormingen zijn in mijn oogen, niet alleen maar middelen tot verzachting, zij zijn en moeten zijn: voorbereiding’.Ga naar voetnoot1) Het conflict van Jaurès, met de ‘Guesdisten’ voornamelijk, verscherpte zich ten tijde van de Dreyfus-campagne ten zeerste. Jaurès had met dat onfeilbaar instinct, den politicus eigen, dadelijk begrepen welk een politieke reactie achter deze ‘affaire’ zich verborg. Guesde en zijn vrienden evenwel zagen in het onrecht den joodschen luitenant aangedaan, niets anders dan een misdrijf, zooals er zoovelen in de kapitalistische maatschappij voorvallen en waarmede het proletariaat zich niet had in te laten. Jaurès kwam daartegen met alle kracht in verzet. In een van de vele schitterende debatten uit die dagen, heeft hij het stelling nemen van het proletariaat in de zaak Dreyfus verdedigd, reeds met een beroep op het feit alléén, dat het begaan van een zoo éclatant justitieel misdrijf, het socialistische proletariaat niet onverschillig mocht laten en het proletarisch geweten in beroering moet brengen. ‘Guesde’, zoo riep hij bij die gelegenheid uit, ‘zeide ons in de Salle Vantier’, dat zij die de kapitalistische samenleving willen instand houden, zich dan maar ook hebben te bemoeien met de ‘dwalingen daarin te herstellen, daarin begaan. Zij die de kapitalistische zon aanbidden, hebben haar ook van hare vlekken te reinigen’... | |
[pagina 279]
| |
Jaurès heeft, in het belang van dezen geweldigen strijd om het geschonden recht, dan ook niet geaarzeld om die politieke middelen te helpen bevorderen, welke, volgens hem, in dit, voor de verdere ontwikkeling der Republiek en de democratie, in Frankrijk zoo buitengemeen belangrijke tijdsgewricht, noodzakelijk bleken. Hij deinsde voor het ‘ministerialisme’ niet terug, zelfs wetende, dat dit de in dien tijd reeds voor een goed deel bereikte eenheid van het Fransche socialisme, waarvoor niemand zoo hard had gewerkt als hij, opnieuw in gevaar bracht. Deze periode in het politieke leven van Jaurès bracht hem, gelijk reeds is opgemerkt, ook in conflict met de Internationale; welk conflict door de tegemoetkomende houding, die hij te Amsterdam in 1904 op het aldaar gehouden Internationaal Congres aannam, een snelle oplossing vond. Bij die gelegenheid evenwel heeft Jaurès, van zijn standpunt volkomen terecht, de Duitsche sociaal-democratie enkele van die harde waarheden toegevoegd, die nog op den huidigen dag aan actualiteit niet verloren hebben. Europa zag juist in die dagen de Fransch-Engelsche ‘entente’ geboren worden; en het Delcassé-gevaar bedreigde den Europeeschen vrede. In een rede, die Jaurès op genoemd Internationaal Congres hield, verdedigde hij hartstochtelijk het goed recht van zijn ‘block’-politiek voor Frankrijk, maar viel hij ook de Duitsche sociaal-democratie scherp aan, niet enkel om haar methode van politieke negatie als zoodanig, maar omdat juist deze haar zoo politiek zwak hield. Deze hare ‘politieke onmacht’ noemde Jaurès ‘een gevaar voor den wereldvrede’ en ‘een gevaar voor den vooruitgang van de democratie en van het socialisme.’ En niet | |
[pagina 280]
| |
enkel dat Jaurès de Duitschers hun politieke onmacht verwéét, hij trachtte haar ook uit de politieke geschiedenis van Duitschland te verklaren. Er was, meende hij, een steeds sterker gapende klove, tusschen de vermeerdering van het aantal stemmen op de Duitsche sociaal-democratie uitgebracht en die van hare werkelijke politieke beteekenis. Waarom?
Jaurès had hiermede, dit is aan geen twijfel onderhevig, op de groote, zwakke plek van de Duitsche sociaal-democratie den vinger gelegd: die ellende van de Duitsche politiek, die ook in dezen tijd, méér dan ooit door de beste vertegenwoordigers van de sociaal-democratie in dat land wordt gevoeld.Ga naar voetnoot1)
***
Aan een latere onderzoeking zal het voorbehouden blijven om de beteekenis van den man, die na Proudhon wel den grootsten invloed heeft uitgeoefend op de ontwikkeling van de socialistische beweging in Frankrijk, die als wetenschappelijk socialist van niet minder groote beteekenis was dan velen onder de groote voorgangers daarvan in zijn land, om den oprechten en consequenten Democraat die Jaurès is geweest, te schetsen in zijn volle beteekenis, voor zijn land en zijn tijd. Aan zijn graf heeft een van de sprekers die hem huldigden gezegd: ‘Jaurès laat zich zoo maar niet in de lijst van een partij passen. Hij was méér dan de vertegenwoordiger van een partij; meer dan de representant van één klasse. Jaurès | |
[pagina 281]
| |
was het zinnebeeld van een tijdperk. Jaurès behoorde niet alleen de Franschen, maar alle nationaliteiten toe.’ Deze woorden hebben inderdaad een diepere beteekenis, wijl zij weergeven wat Jaurès is geweest, gedurende die bijna vijf-en-twintig jaren dat zijn persoonlijkheid in dienst van het socialistische Ideaal en van de Menschelijkheid heeft gestaan. In de geschiedenis van Frankrijk en meer nog in die van het Socialisme, zal de verschijning van Jean Jaurès voor altijd de beteekenis van een mijlpaal blijven behouden. 31 Juli 1915. Jos. Loopuit. |
|