er toe drijft, vooreerst om zich te ontwikkelen tot een krachtigen staat, en zelfs een staat met vertegenwoordigend stelsel, om ieder voor zich hun huurlieden af te schrikken, en ten tweede, door handelsgeest en vrees voor groote uitgaven, om met allen ijver den vrede met die zelfde buurlieden te bewaren.
In deze natuurlijke drijfveeren moet men den waarborg zoeken.
Maar is hier niet een onnoozele best-meener aan het woord, of een verzwakt grijsaard, die de booze wereld niet kon zien voor wat zij is?
Men mag dit niet zoo maar beweren. Met alle kracht zou men zeggen, met alle kracht heeft Kant zich beschermd tegen het verwijt, dat hij de menschen als goedaardige, onschuldige en onschadelijke wezens zou opvatten. Integendeel, de deugd van zijn betoog ligt juist grootendeels in zijn uitgangspunt, waarin hij de menschen ruw-zelfzuchtig stelt. Maar zij hebben althans verstand, en al waren zij duivels, zelfs voor duivels met verstand moet te eeniger tijd de staat van eeuwigen vrede uit de zelfzucht zelve geboren worden, en door dien staat zelf zullen de duivels zich langzamerhand tot redelijke wezens opwerken. Het is het besef van het welbegrepen eigenbelang, dat de redding te eeniger tijd brengen moet.
Best-meener over den menschelijken aard is Kant dus zeker niet, want hij delft het aardsche heil der menschen juist uit hun boosheid op.
Maar dat te eeniger tijd? Is hij dáárin wellicht een goedhartig droomer en een suffe profeet? Voor wanneer verkondigt hij het oogenblik, waarnaar de vredesvrienden haken? Waarborgt zijn wijsheid wellicht met degelijk betoog een snelle komst van den heilstaat?
Verwacht het niet van hem, zoo het voorgaande u wellicht dàt van hem hopen deed. Ver, zeer ver, - het werd reeds gezegd -, oneindig ver eigenlijk, ligt de eeuwige vrede nog van ons, geeft Kant aan in de laatste regels van zijn geschrift; oneindig ver, al komen wij steeds verder in de goede richting en al gaan onze vorderingen met toenemende snelheid. Men vergete dit niet. Kant was noch een opgewonden, noch een goedhartige droomer, noch een suf profeet; hij gaf zich