meesters hebben de vlaamsche landlieden verkregen 't geen de stadsmenschen nog altijd missen - den stijl die zich aanpast bij de omgeving, die in harmonie blijft met het geheel.’
Hoe komt het dat de landman zoo bekommerd is om zijne woning op te tooien? Vanwaar haalt hij die lust en liefhebberij naar kleurigheid en bonte schakeering? ‘Het is de drang, de nood die in hem zit om het bloeiende feest mee te vieren der natuur waarin hij leeft; - het is de uiting van zijn eigen levenslust; den lust in zijn werk en zijn doening. - Rondom hem is het al licht, al leven, al zang en geschuifel, en onbewust wil hij meedoen in die algemeene schatering en altijd anderende schoonheid uitgebeeld in de kwistigste kleurenpracht.’
Zóó schalt het Hooglied van den vlaamschen landman!
Doch soms is de toon niet zoo jubelend. 't Is als hij vergelijkt het lot van den landman met het schijnbaar zooveel gelukkiger leven van den stedeling. Dan wordt hij zelfs schamper: ‘Het landleven is geen zoetkleurige idylle en al wie er niet bij behoort en er de schoonheid van genieten wil, moet het op een afstand genieten.’
Maar slechts kort duurt die neerslachtigheid. IJverig zet Styn Streuvels' kortwoner zich aan 't opsmukken van zijn huizeke, ondertusschen herdenkend zijn kinderleven, dat als 't ware nog hangt aan al wat hem omringt. ‘De landlieden kennen hun huis met al wat er in is, van oppe te neer en weten er hun weg in als in hun broekzak.’ Ook vrouw en dochter tijgen aan 't werk: ‘rap en lichtvoetig als eene hinde, loopt het wakkere meiske - de oudste dochter. Rank opgeschoten, half volgroeid nog, maar volvormd reeds in haar vrouwelijk fatsoen - door hare achtelooze kleeding heen, teekent de sierlijkheid van haar raaide lijf; en heel haar beweging en al haar gebaren zijn zuivere schoonheid.’
Dan weer even een sombere toon: ‘Dat leven is lastig, en het weinige geld dat ze verhandelen moeten om land- en huishuur te betalen en kleeren en huisgerief te koopen, is dikwijls duur om te bemachtigen.’ En dan die moeielijke jaren van den kinderkweek!
Maar hoor ook den eindjubel! ‘De genoegens van dat vrije en onbekommerde leven, tusschen de boomen en vruchten, in de opene lucht, zijn ook van heel bijzonderen aard en met geen andere genoegens te vergelijken!’
In dit boekske heeft Styn Streuvels zich zelf gegeven. In zijne andere werken laat hij zijn geesteskinderen spreken en handelen, maar hier opent hij de sluizen van zijn ziel. Het is