De Gids. Jaargang 77
(1913)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
De gramofoon in de Sorbonne.In drie zalen van de Sorbonne, die uitzien op de rue Saint-Jacques, is sedert twee jaren een laboratorium gevestigd van zeer biezondere aard. Daar de werkzaamheden die er worden verricht niet alleen voor vakmannen belang hebben, zoals ik hoop te bewijzen, meen ik goed te doen met de aandacht van de Gidslezers erop te vestigen. Ik heb meermalen de gelegenheid gehad nauwkeurig kennis te nemen van het werk dat er wordt gedaan, en ik heb er veel geleerd waarvan ik bij mijn onderwijs gebruik maak, zodat ik mij tevens van een plicht kwijt door hier een dankbare hulde te brengen aan de man die de ziel is van deze nieuwe werkplaats der wetenschap. Op 3 Junie 1911 werd, in tegenwoordigheid van de Minister van Onderwijs, deze inrichting, de Archives de la Parole, geopend; bij die gelegenheid zijn redevoeringen uitgesprokenGa naar voetnoot1) door de Minister, door de vice-recteur Liard en door Prof. Ferdinand Brunot. Wij vernemen daaruit het volgende. Reeds vele jaren geleden had de Universiteit van Parijs het plan gevormd om een Foneties Instituut op te richten, en vooral het denkbeeld van een ‘Museum van het gesproken woord’ had overal grote belangstelling gewekt. Maar de middelen ontbraken, totdat Emile Pathé, wiens naam aan het grote publiek vooral bekend is door zijn kinematografen, aanbood op zijn kosten in de Sorbonne een laboratorium te stichten waarin het levende woord zou | |
[pagina 144]
| |
kunnen worden geënregistreerd, en gedurende tien jaren het materiaal en het personeel te leveren dat daarvoor nodig zou zijn. Een Kommissie uit de Raad van de Universiteit, bestaande uit taal- en natuurkundigen, werd benoemd om over dit aanbod verslag uit te brengen; zij bestudeerde de instrumenten die de firma Pathé ter beschikking zou kunnen stellen, bezocht de fabrieken, woonde proefnemingen bij, en bevond dat zowel de resultaten als de gebezigde hulpmiddelen alle waarborgen gaven voor wetenschappelik onderzoek. Zij adviseerde dus tot aanneming van het edelmoedige aanbod en tot onmiddellike oprichting van de Archives de la Parole, die de basis zouden kunnen vormen van het toekomstige Foneties Instituut. De Raad der Universiteit belastte Prof. Brunot met de leiding, en drie maanden later had de plechtige opening plaats. De Minister trad binnen onder de tonen van de Marseillaise, uitgevoerd door een gramofoon, en de redevoeringen werden door gramofonen opgenomen en, tot groot vermaak van het publiek, dadelik gereproduceerd.
Elke Dinsdagmorgen kan men Prof. Brunot en zijn vrouw, zijn trouwe en bevallige medewerkster, in de Archives aantreffen. In de eerste zaal ziet men reeds dadelik een rijke verzameling gramofonen van allerlei vorm en afmeting staan. Bij alle ontbreken de metalen horens (de pavillons) waaraan wij gewoon zijn; in de Pathégrafen wordt de klank geleid door een houten gehoorgang die in het kastje zelf waarop het instrument rust is verborgen, zodat men slechts de deurtjes daarvan heeft te openen. Een eksemplaar van grote afmetingen trekt onze aandacht; er bevinden zich daar, op éénzelfde houten kast, twee gramofonen die met elkaar in verband staan, zó dat als de één is afgelopen de andere onmiddellik invalt; men kan dus stukken van onbeperkte duur doen voortbrengen door telkens het niet-werkende instrument op te winden. Door deze zo eenvoudige kombinatie is het mogelik geweest dat een gehele opera is opgevoerd waarbij de gramofoon de rol van het orkest vervulde. Op 25 April 1912 is in het ‘Théâtre du Vaudeville’ de Trouvère op deze manier gespeeld, en ik kan de lezers de verzekering geven dat de illusie niet zelden volkomen was. | |
[pagina 145]
| |
Het onzichtbare ‘orkest’, in het souffleurshokje verborgen, verving de stem der zangers, die slechts de mond behoefden te plaatsen in de voor de woorden nodige vorm en daarbij te acteren zoals zij zouden gedaan hebben als zij werkelik hadden gezongen. Welk een ontzaglike studie dit echter vereist behoef ik niet te zeggen; de zeer enkele maal dat de mondvorm niet overeenkwam met het door de gramofoon voortgebrachte woord, toonde hoe delikaat die samenwerking is. Zal de illusie van de heer Pathé verwezenlikt worden, dat men op deze wijze ontkomen zal aan de moeielikheid om in één persoon te verenigen twee zulke geheel verschillende dingen: een schone stem en acteurstalent? Doch zien wij verder. Op één der gramofonen staat een miniatuur-lessenaartje, waarlangs een papieren rol wordt afgedraaid, door een mechaniek dat in verbinding staat met de veer die de ebonieten plaat aan het draaien brengt. Op die rol staan woorden gedrukt, dezelfde die door de plaat worden voortgebracht, en, daar het tempo van het afdraaien van de rol en van het ronddraaien van de plaat hetzelfde is, zal op het moment dat de klank wordt voortgebracht het geschreven beeld onder onze ogen komen. Zo leert de scholier tegelijk de klank en het schriftbeeld van vreemde woorden kennen. Het fonetiese instituut van de Universiteit Groningen bezit enige van die rollen; vooral de Engelse en de Duitse les hebben zeer de aandacht getrokken van de leraren en leraressen aan wie ik ze heb vertoond, en het lijkt mij niet twijfelachtig dat inrichtingen van meer uitgebreid lager en van middelbaar onderwijs goed zouden doen kennis te nemen van deze weinig kostbare uitvinding. Een deur gaat open en de hartelike stem van de hoogleraar nodigt ons uit binnen te komen in de eigenlike werkplaats. Een soort draaibank, waarboven een metalen koker hangt; in die draaibank een cilinder van was die door een uurwerk aan het draaien wordt gebracht en waarop insnijdingen worden gemaakt door een saffieren stiftje dat zich aan het einde van de koker bevindt en de bewegingen medemaakt van de geluidsgolven die door de spreker in de koker worden gezonden. Naast de draaibank een mechanicus van de firma Pathé die telkens met een fijn borsteltje de wasschilfers afveegt, een gevolg van de insnijdingen van | |
[pagina 146]
| |
de stift en waarmede, als bij een schrijnwerker, de grond bezaaid is. Wat er daarna met de beschreven (of moet ik zeggen ‘besproken’?) wasrol geschiedt, hoe deze wordt omgezet in een gladde ebonieten plaat, daarvan zien wij hier niets; dat alles geschiedt in de fabriek en wordt streng geheim gehouden. Voor die metalen koker nu defileren personen van alle stand en van het meest uiteenlopende beroep: acteurs en actrices, buitenlandse geleerden die proeven van hun moedertaal geven, afgevaardigden, redenaars, dichters. De door hen gevulde platen worden zorgvuldig van etiketten voorzien en gekatalogiseerd, en zij vormen het ‘archief van het gesproken woord’. Dat het niet gemakkelik is de personen die men wil laten spreken vóór de koker te krijgen, is te begrijpen; de buitenlanders moet men gedurende hun vaak kort verblijf zien op te sporen, op tooneelspelers moet men vóór twaalf uur niet rekenen, hetgeen de direkteur al zeer ongelegen komt, die daardoor wordt gedwongen een deel van zijn namiddag aan ander werk te onttrekken. Gelukkig dat hij zowel als zijn vrouw over een ongemene werkkracht beschikken.
En nu, waartoe moet deze verzameling gramofoonplaten dienen? Zij heeft, indien ik mij niet bedrieg, een dubbel nut, voor het onderwijs en voor de wetenschap. Het is geen toeval dat het gevoelen der leemte waarin dit laboratorium voorziet samenvalt met een veranderde opvatting in het taalonderwijs. Wij hebben eindelik genoeg gekregen van de scholastiese grammatika, van de taalstudie uit boeken, waaraan het te wijten is dat nu nog het grote publiek zulke zonderlinge taalbegrippen heeft. Wij geven ons tans rekenschap dat de geschreven, of liever nog de gedrukte woorden alleen dan als leermiddelen van taal mogen worden gebruikt, als het onmogelik is de gesproken, de levende spraak te leren kennen; zo zal men alleen dan portretten gebruiken om fysionomieën te bestuderen, als men de personen zelf niet vóór zich kan krijgen. Een vreemde taal kunnen wij niet altijd leren spreken, en de kennis der geschreven taal alleen kan nuttig zijn; maar wij gevoelen dat er iets ontbreekt wanneer wij niet weten hoe | |
[pagina 147]
| |
zij klinkt. En daartoe is een beschrijving der klanken niet voldoende; het meest karakteristieke ener taal, haar rythmus, is alleen door het gehoor op te vangen en evenzo dat eigenaardige dat men haar ‘accent’ noemt. Bijeen te hebben taalproeven van zoveel mogelik alle talen der wereld, en liefst niet, voor elk land, van één persoon maar van meerdere, ziedaar het nu nog verwijderde doel waarnaar Prof. Brunot streeft. Naarmate in het buitenland dergelijke inrichtingen als de Archives zullen worden gevestigd, zal men op steeds ruimere schaal uitwisselingen van platen kunnen organiseren, waardoor het werk van beide kanten vergemakkelikt zal worden. En zo zullen scholen, in de toekomst, de gramofoonplaten als onmisbaar hulpmiddel bij het onderwijs van vreemde talen gaan gebruiken; immers, elke plaat kan gemakkelik vermenigvuldigd worden. Men ziet het, wij staan hier aan het begin van een werk, dat zeer heilzame gevolgen in brede kring zal hebben. Want gaat eens na hoe uitnemend dit stelsel van gramofonen het gebrek zal kunnen verhelpen, dat bij het taalonderricht zo sterk gevoeld wordt, nl. de niet altijd even korrekte uitspraak van de meester. Zonder twijfel, onze aanstaande leraren doen hun uiterste best om de vreemde levende taal te beheersen en zij beoefenen haar niet alleen omdat zij weten dat de eksamenkommissies dat verlangen, maar omdat zij zelf overtuigd zijn dat het een hoofdvereiste is voor goed onderwijs. Doch velen die op het eksamen tamelik goed spraken, verzuimen of missen de gelegenheid om in kontakt te blijven met het vreemde land; en vaak is het mij reeds gebeurd dat ik, hen na jaren weder ontmoetende, moest konstateren dat zij enorm veel hadden verloren. Wat zouden zij ervan genieten om elke dag, zo vaak het hun maar belieft, de vreemde taal door een man of vrouw van het land zelf te horen spreken. En met welk een vreugde zouden zij dit middel aangrijpen om moeielike klanken aan hun leerlingen te onderwijzen; de fonograaf is nooit moede, men kan haar hetzelfde woord, dezelfde zin ontelbare malen doen herhalen. Ook de voordrachtskunst zou er door gebaat zijn. Het spreekt vanzelf dat met angstvallige zorg de modellen zouden moeten worden uitgezocht; onder de in de handel verkrijgbare | |
[pagina 148]
| |
platen zijn er die voor ons doel volstrekt niet zouden deugen; wat zal een leerling aanvangen met een scène uit Phèdre voorgedragen door Sarah Bernhardt? Het gevaar zou bestaan dat hij haar ‘tics’ en ‘trucs’ ging navolgen. Maar ik heb bij Prof. Brunot een vers van Jean Aicard gehoord, door de dichter zelf gesproken, en een fragment van een kollege van Aulard, eveneens met de stem van de hoogleraar zelf, ik heb er geluisterd naar stukken opgevangen uit de mond van mannen van het middelbaar en lager onderwijs. Hoe normaler het gesprokene is, des te beter. Welnu, de firma Pathé heeft reeds gehele leergangen saamgesteld, voor het onderwijs bestemd. En ik wil niet nalaten hier eraan te herinneren dat onze betreurde Van Hamel niet alleen had ingezien dat het met het taalonderwijs deze weg op moest, maar dat hij reeds de hand aan het werk had geslagen. Zo heeft hij vaak zijn leerlingen vóór hun vertrek naar Parijs en na hun terugkomst in de fonograaf - toenmaals had men nog geen gramofonen - laten spreken, om henzelf de verbetering van hun uitspraak te doen konstateren. Maar het grote plan, om met een fonograaf het land door te reizen en overal de dialekten op te nemen, heeft hij niet kunnen volvoeren. Prof Brunot heeft dat wèl kunnen doen, en hiermede kom ik tot wat ik het wetenschappelike nut van de gramofoon heb genoemd. In een voordracht, voor leden en genodigden van de ‘Société des Amis de l'Université’, op 16 Januarie j.l., heeft hij ons verteld van een automobieltocht, door hem en andere fonetici en mechanici in het vorige jaar gemaakt in Zuid-België en N.O. Frankrijk. En nadat een sciopticon op het witte doek de bevallige streken en dorpjes had laten zien welke hij was doorgetrokken - de vallei van de Semoy, Vezin, Montmédy, enz. - deed de gramofoon ons liedjes horen, door oudere en jongere landslieden gezongen, en eenvoudige verhaaltjes die wij, zó verschillend van het Frans zijn die dialekten, zeker niet zouden hebben begrepen, als de man bij de lantaarn ze niet op het doek had geprojekteerd in foneties schrift, met daarnaast de vertaling. Tot nu toe heeft men bij de dialektstudie ijverig gebruik gemaakt van dat fonetiese schrift, als zijnde het enige middel om de gehoorde klanken weer te geven. Het middel is zeer | |
[pagina 149]
| |
onvolmaakt; niemand is in staat om, alleen met behulp van zulk een tekst, het levende dialekt te reproduceren. Sedert enige jaren bezit Frankrijk een Atlas linguistique, waarvan de kaarten elk aan een bepaalde klank, woord of zin zijn gewijd die dan, op de verschillende geografiese punten van Frankrijk, zijn gedrukt, in foneties schrift, zó als ze op die punten worden uitgesproken. Dit reuzenwerk, ondernomen door twee bekende dialektvorsers, Gilliéron en Edmont, bewijst uitnemende diensten, maar, behalve de noodzakelik slechts bij benadering juiste scriptie, heeft het andere bezwaren die het gebruik van de gramofoon gewenst maken. Het bevat slechts een betrekkelik gering aantal woorden, zodat het de woordenschat der dialekten niet kan doen kennen; de heer Brunot heeft op die korte reis van enkele dagen een rijke buit patoiswoorden verzameld. Ook de wijze waarop de klanken zijn opgevangen ten behoeve van de Atlas linguistique laat te wensen over; de bewerkers hebben zelf, met de tas op de rug, Frankrijk doorlopen, en de lieden van de streek ondervraagd; hoewel hun gehoor natuurlik zeer geoefend was, is er daardoor een persoonlik element bijgekomen dat gevaarlik kon worden voor het juiste weergeven der klanken. De grote moeielikheid, ook bij het opnemen der dialekten door middel van de gramofoon, blijft het kiezen der personen: zeer zeldzaam zijn zij die de gewesttaal zuiver spreken, en naarmate de werking der scholen, der koeranten toeneemt, naarmate ook het aantal der dorpelingen die enige tijd in de steden hebben gewoond en daarna in hun eigen streek zijn teruggekeerd, zich uitbreidt, zullen zij zeldzamer worden. Men dient ook nauwkeurig te letten op de afkomst van de proefpersonen, en het schijnt dat hiermede niet altijd genoeg rekening is gehouden. Ons werd het voorbeeld genoemd van een postbode die men had laten spreken, hoewel men had kunnen weten dat hij niet in het dorp was geboren; hij bezigde een soort gedialektiseerd Frans dat wel echt aanhoorde, maar het niet was. Tegenwoordig zijn het eigenlik alleen oude mannen en vrouwen die voldoende waarborgen voor de zuiverheid van het dialekt geven; met een verontrustende snelheid dringt het Centraalfrans zich op de plaats der oude lokale talen. | |
[pagina 150]
| |
En is men erin geslaagd een geschikte persoon te vinden, dan is nog niet alles gewonnen. Er is veel takt nodig om hen er toe te krijgen vóór de trompet te gaan staan en hun liedje te zingen of hun verhaaltje op te zeggen. Want zij schamen zich niet zelden voor hun dialekt in tegenwoordigheid van vreemden. Of wel zij vrezen dat men geheimzinnige bedoelingen met hen heeft; alle dialektvorsers zijn op hun beurt al eens voor spionnen gehouden, en Edmont en Gilliéron hebben zich daardoor meer dan eens in een zeer hachelike positie bevonden. Eindelik, het is niet gemakkelik in de gramofoon te spreken, en over veel tijd beschikken de opnemers niet, daar zij zoveel mogelik inscripties willen nemen op verschillende plaatsen. Men begrijpt dat het voor hen hard werk is, en de heer Brunot heeft ons zeer aanschouwelik verteld van séances in dorpsherbergen die soms tot twaalf uur 's nachts duurden, in tegenwoordigheid van de halve bevolking, in een atmosfeer die de arbeid niet aangenamer maakte. En na de séance moest dan nog het plan van de volgende dag worden bepaald. De toepassing van de gramofoon op dialektstudies is slechts een begin. De tijd is niet ver dat ontdekkingsreizigers in de binnenlanden van Afrika en Azië hem niet zullen willen missen, en de studie der talen van onze Oost zal dank zij zijn hulp ontzaglik kunnen worden uitgebreid. In de kollektie van de Archives de la Parole bevinden zich tans reeds Chinese volksliederen, zangdansen uit Engels-Indië, en zij zal het middelpunt worden waar de resultaten van het taalonderzoek der reizigers zullen worden saamgebracht. Van hoeveel waarde op den duur die verzameling zal worden, wie die het niet inziet? De geleerden van de toekomst zullen bij de studie van uitgestorven of veranderde talen niet meer hun persoonlike taalgewoonten in de plaats van de vroegere behoeven te stellen en toestanden als die welke wij beleven, dat bijv. het oude Latijn wordt uitgesproken als Frans of Duits of Nederlands, naar gelang van de nationaliteit van hem die het beoefent, zijn dan gelukkig onbestaanbaar. Welk een openbaring zou het zijn een zin van Cicero, door hemzelf gezegd, te kunnen opvangen; hoeveel diskussies over het wezen van het Latijnse accent zouden dan afgesneden | |
[pagina 151]
| |
kunnen worden. Weten wij zelfs eigenlik wel hoe een vers van Racine door hem zelf zou zijn gesproken? En hoe ontzaglik veel vraagtekens staan er nog in onze handboeken van de Oudfranse taal, die dan met één veeg zouden worden uitgewist. De gramofoon is nog niet wat hij wezen moet en wat hij zal worden, te oordelen naar de vooruitgang der laatste jaren. Het hinderlike neusgeluid is reeds verminderd, maar de s is nog te gelispeld; de ch is al veel verbeterd, doch de zwarigheid om het tempo der reproduktie volkomen gelijk te maken aan dat van de opneming is nog altijd zeer reëel. Het grote bezwaar is evenwel dit: om in de gramofoon te spreken, moet men vlak vóór de spreektrompet gaan staan; men moet dus een bepaalde houding aannemen, men moet er in spreken ‘om erin te spreken’, en vandaar dat de taal die wordt opgevangen nog niet volkomen natuurlik is. Tot op zekere hoogte, maar in veel mindere mate, is het tot nu toe met de gramofoon gesteld als met de fonetiese instrumenten van Rousselot, waarbij de patiënt - want zo mag men hem noemen - een gutta-percha olijfvormige knop in de neus, een gutta-percha plaatje tegen de Adamsappel en een gutta-percha bol in de mond of een vork tussen de lippen krijgt, en aan wie dan wordt aanbevolen natuurlik te spreken. Ik overdrijf. Ook Rousselot, en zijn uitnemende medewerker Hubert Pernot, hoogleraar aan de Sorbonne, hebben mooie resultaten gekregen; de heer Pernot heeft, met hulp van een cylinder van Rousselot, van het dialekt van Chios grafiese tracé's verkregen die hem in staat hebben gesteld vele klanken nauwkeurig te beschrijven. Ik wil dan ook alleen maar zeggen dat die instrumenten, evenals de gramofoon, nog slechts beperkte gebruikswaarde hebben. Maar als men eenmaal zo ver is, dan zal niet alleen de stenografie overbodig zijn, dan zal men ook de wanhopige pogingen om klanken weer te geven door lettertekens - hetgeen even zonderling is als wanneer men bijvoorbeeld smaakgewaarwordingen door cijfers ging uitdrukken - bij wetenschappelike onderzoekingen achterwege kunnen laten, en dan zal men iemands woorden kunnen opvangen zonder dat hij het zelf weet; men zal dan dus alle fijne schakerinkunnen waarnemen, die ons tans ontgaan en die toch aan | |
[pagina 152]
| |
ieders taal het cachet geven; de werking van de gemoedsaandoening op het woord zal ons dan duideliker worden, en wij zullen in de ebonieten plaat een objekt van studie hebben van onvergelijkelike waarde: het onbewuste in de taalvorming zal worden ontsluierd. ‘Nous ouvrons avec joie notre vieille Sorbonne à la nouvelle imprimerie. La cire en avait disparu avec les tablettes, elle y rentre avec les cylindres; ce n'est plus la main qui y enfoncera des caractères, c'est au souffle léger de la bouche qu'elle ouvre directement sa molle profondeur.’ Zo sprak Prof. Brunot, en wij delen in de ‘vreugde’ van de eerwaardige Sorbonne.
J.J. Salverda de Grave. |
|