| |
| |
| |
Een monument voor Wilken.
De Verspreide Geschriften van Prof. Dr. G.A. Wilken, verzameld door Mr. F.D.E. van Ossenbruggen. - G.C.T. van Dorp en Co. Semarang, Soerabaja en 's-Gravenhage, 1912; vier deelen.
Grooter eer kan aan de nagedachtenis van een jong gestorven geleerde nauwelijks te beurt vallen dan dat zich ruim 21 jaren na zijn dood de dringende behoefte doet gevoelen aan een herdruk zijner talrijke, in allerlei binnenen buitenlandsche tijdschriften verspreide wetenschappelijke opstellen. In Wilkens geval wordt die eer nog verhoogd door de omstandigheid, dat de bij uitnemendheid bevoegde man, die deze heruitgave met evenveel piëteit als bescheidenheid bezorgd heeft, gerekend wordt te behooren tot het gilde, over welks miskenning van zijn levenswerk Wilken zich tijdens zijn leven vaak bitter bedroefd toonde. ‘De vrucht van de beoefening der ethnologie voor de vergelijkende rechtswetenschap’ was het onderwerp, dat Wilken in zijne inaugureele rede als opvolger van Veth meesterlijk behandelde met het doel om het buiten ons land sinds lang erkende verband tusschen volkenkunde en rechtswetenschap ook aan de Nederlandsche professoren en studenten duidelijk te maken. De meeste juristen onder ons zagen die vrucht voor het eerst uit de verte, toen de boven de middelmaat der hooggeleerden niet weinig uitstekende Wilken haar van den katheder in het Groot-Auditorium der Leidsche Universiteit voor hunne oogen omhooghield. Zij leek hun raar van uiterlijk, misschien ook moeielijk te schillen voor wie slechts aan het peulenschillen gewoon was. Zij lieten ze liggen, en,
| |
| |
wat erger was voor den zoo teergevoeligen Wilken, ze gingen er wel eens met opgetrokken neuzen en opgehaalde schouders langsheen. Het gelukte Wilkens vrienden niet, hem een pantser van onverschilligheid voor die onbevoegde schijncritiek te doen aantrekken; hij was een apostel der nieuwe wetenschap en zag philisterlijke indolentie voor moedwillige onbekeerlijkheid aan.
Ook nu nog, bijna 28 jaren nadat hij die prachtige aanvaardingsrede uitsprak, zou Wilken, indien hij in ons midden terugkeerde, in de inrichting onzer faculteiten van rechtsgeleerdheid weinig kunnen bespeuren van de waardeering, waarop de door hem in 1885 voor het eerst aan curatoren, professoren en studenten vertoonde ‘vrucht’ aanspraak heeft. Maar bij nadere kennismaking zou hem toch blijken, dat in die faculteiten sommigen aan den smaak van het door hem ingevoerde product gewend zijn geraakt, ja enkelen er hoog mee wegloopen. Bijzondere vreugde zou het hem gegeven hebben, indien hij het had mogen beleven, dat zijn vak aan de Amsterdamsche Universiteit met eere vertegenwoordigd wordt juist door een jurist, dien hij nog onder zijne leerlingen heeft geteld, en dat een ander jurist, die het betreurt, Wilken niet persoonlijk gekend te hebben, onder den invloed zijner geschriften is gevormd tot een hoogst verdienstelijk beoefenaar der ethnologie zoowel als der vergelijkende rechtswetenschap en nu maanden van zwaren, liefdevollen arbeid heeft gewijd aan deze uitgave van Wilkens ruim 2000 bladzijden beslaande opstellen op het gebied dier beide wetenschappen.
Het eerste deel heeft tegenover zijn titelblad eene keurige reproductie van het beste mij bekende portret van Wilken, met zijn flinke handteekening eronder, en begint, na eenige inleidende woorden van Mr. Van Ossenbruggen, met het beknopte levensbericht, dat Mr. Der Kinderen in de Bijdragen van het Indisch Instituut kort na Wilkens verscheiden uitgaf, besloten met eene lijst van Wilkens werken. Mr. Van Ossenbruggen heeft hieraan zelf nog eene meer volledige, naar tijdsorde gerangschikte bibliographie toegevoegd. Dan volgt de ethnographische schets betreffende de bevolking van het eiland Boeroe, verwerking der resultaten van des schrijvers eigen waarneming als jong bestuursambtenaar; de
| |
| |
overige zeven verhandelingen, die in dit deel werden opgenomen, benevens de veertien opstellen, die het tweede deel vormen, vallen alle in een of ander opzicht binnen het gebied der vergelijkende rechtswetenschap. Deel III en meer dan de helft van Deel IV bevatten ethnologische bijdragen, die elk een of ander punt van de animistische wereldbeschouwing in het licht stellen, vooral zooals die zich bij de volken van den Indischen Archipel uit. Verderop komen in Deel IV studiën voor over allerlei ethnographische onderwerpen en over geographische pathologie benevens eenige korte boekbeoordeelingen.
Wie slechts de uitvoerige inhoudsopgaven doorleest, welke Mr. Van Ossenbruggen aan ieder deel laat voorafgaan, moet reeds verstomd staan over de werkkracht van hem, die, ofschoon zwak van lichaam en voor geestelijk leed overgevoelig, in een tijdvak van achttien jaren, waarvan nog eenige tot zijn diensttijd als bestuursambtenaar in Indië behoorden, zooveel wist te ontwoekeren aan een nog bijna onontgonnen veld. Tevens zal hij zich met Mr. Van Ossenbruggen erover verbazen, dat kort geleden te Leiden eene juridische dissertatie over den ‘Oorsprong van het huwelijk’ verscheen, waarin Wilkens naam niet genoemd werd, en zich eraan ergeren, dat een Utrechtsch hoogleeraar onlangs een werk in twee lijvige deelen aan de sociologie der natuurvolken wijdde, waarin weliswaar terloops een paar verhandelingen van onzen eersten ethnoloog geciteerd worden - het meest nog de na zijn dood, zeker tegen zijne bedoeling, uitgegeven handleiding, die niet als een boek van Wilken mag gelden, - maar waarin over tal van onderwerpen, die door onzen Nederlandschen geleerde vooral naar gegevens uit Nederlandsch gebied uiterst grondig behandeld waren, louter naar vreemde autoriteiten wordt verwezen. Voortaan zal men zich ter verontschuldiging van zulke miskenning der vaderlandsche wetenschap althans niet meer kunnen beroepen op de moeite, die het kost, deze voortreffelijke studiën te vinden.
Wanneer ik zooeven sprak van de grootere en de kleinere helft van Deel IV, dan telde ik de laatste 330 bladzijden niet mee, want die zijn geheel ingenomen door hetgeen Mr. Van Ossenbruggen bijdroeg om het gebruik van Wilkens werken zoo gemakkelijk en zoo vruchtbaar mogelijk te
| |
| |
maken. Eerst eene lijst van de vindplaatsen der verschillende opstellen naar de volgorde, waarin deze verzameling ze bevat; dan eene, geordend naar de tijdschriften, waarin zij verschenen zijn. Dan twee bronnenregisters: een, waarin de door Wilken geciteerde werken alfabetisch met opgave van de plaatsen der citaten te vinden zijn, en een, waarin men op dezelfde wijze ingelicht wordt over de door den bewerker in zijne aan den tekst der verhandelingen toegevoegde noten aangehaalde auteurs. Op zeer bescheiden wijze laat Mr. Van Ossenbruggen zich in zijne inleiding over die aanteekeningen van zijne eigen hand uit. Zij willen, zegt hij, slechts tusschen de verschillende opstellen onderling, en tusschen deze eener-, en de voornaamste resultaten van later onderzoek andererzijds, eenig verband brengen, ten einde den beginner den weg te wijzen. Inderdaad zullen alle gebruikers dezer verzameling den bewerker dankbaar zijn, omdat hij uit den rijken schat zijner litteratuurkennis onderaan de bladzijden zooveel heeft medegedeeld, dat dienen kan ter oriënteering in de geschiedenis der door Wilken behandelde problemen na diens heengaan. Maar nu eindelijk het ‘Zakelijk Register’, 270 bladzijden groot! Een alfabetisch geordend résumé van al hetgeen de verzamelde opstellen bevatten, zóó degelijk als alleen een waardig leerling van Wilken het kon samenstellen, getuigende in ieder artikel van diep doordringen in de onderwerpen en in zijn geheel van eene liefde voor den grooten voorganger, die den overleden leermeester en den posthumen leerling in gelijke mate eert. Mij, die gedurende negen van de beste jaren van Wilkens wetenschappelijke werkzaamheid genoten heb van dagelijksch intiem verkeer met dezen genialen man, heeft het doorbladeren van dit met zeldzame piëteit bewerkte zakenregister zeer ontroerd. Wat zou Wilken genoten hebben bij de ervaring van zoo warme sympathie!
De volgorde, waarin de studiën zijn opgenomen, is, zooals uit ons overzicht bleek, in de eerste plaats zakelijk, naar den aard der onderwerpen, maar verder is bij de rangschikking ook met den tijd van uitgave rekening gehouden. Tegenover de eerste bladzijde van ieder opstel vindt men opgegeven, waar, wanneer en hoe het oorspronkelijk verschenen is. De pagineering is zoo ingericht, dat men altijd weet op welke pagina van de oorspronkelijke uitgave, bij
| |
| |
tijdschriftartikelen ook van den overdruk, men zich bevindt, terwijl de doorloopende paginatuur der vier deelen aan den voet der bladzijden staat. Met angstvallige zorg is Wilkens werk gegeven zooals hij het ons achterliet; van kleine onvermijdelijke wijzigingen in den vorm is nauwkeurig rekenschap afgelegd.
De druk is duidelijk en ook overigens is het kleed, waarin de uitgevers dit van inhoud kostelijke boek gestoken hebben, niet onwaardig; jammer is het echter, dat de gebonden exemplaren groen-op-sneê zijn, en dat deze kleur aangebracht is met een verfstof, die zich aan de vingers der lezers mededeelt, denkelijk totdat de sneê haar oorspronkelijke kleur min of meer zal hebben herkregen. Dit gebrek mag ons niet verhinderen, oprechte hulde te brengen aan den ondernemingsgeest, die de firma Van Dorp deed besluiten tot de uitgave op eigen risico van eene Nederlandsche verzameling wetenschappelijke studiën van ongeveer 2500 bladzijden, en wel studiën, die lang tevoren reeds in druk verschenen waren. Blijkbaar hebben de wakkere uitgevers, in weerwil van de weinig bemoedigende voorbeelden van den Leidschen jurist en van den Utrechtschen hoogleeraar, die hierboven ter sprake kwamen, gemeend te mogen hopen, dat het tegenwoordige geslacht den eersten Nederlandschen vergegelijkenden ethnoloog en rechtshistoricus beter zou weten te waardeeren dan zijne tijdgenooten. Moge die verwachting in een flinken afzet verwezenlijking vinden, en vooral, moge het werk van Wilkens rijke leven, door zijn kundigen vereerder verzameld en omlijst, in ons land opnieuw krachtig bijbragen tot de beoefening der ethnologie en tot algemeener waardeering harer ‘vrucht voor de vergelijkende rechtswetenschap.’
Namen als die van Mr. Steinmetz en Mr. van Ossenbruggen schijnen te waarborgen, dat die veelbelovende, door Wilken ten onzent ingevoerde vruchtencultuur, waarvoor ons land met zijne koloniën een bij uitstek aangewezen bodem levert, niet door verwaarloozing te niet zal gaan. Van Ossenbruggen, die reeds door menige studie getoond heeft, veel te kunnen, heeft zich ditmaal achter het door hem voor den grootmeester opgerichte massieve monument verscholen met eene bescheidenheid, die grafredenaars en
| |
| |
biografen ten voorbeeld kan strekken. Wij hopen de grenzen der bescheidenheid niet te overschrijden wanneer wij hem, nu hij na een verlofjaar van zwaren, zelfopofferenden arbeid tot zijn Indischen werkkring is teruggekeerd, instantelijk verzoeken, daarginds een deel van zijn tijd te blijven besteden aan de voortzetting van Wilkens arbeid, zoo mogelijk vooral met Nederlandsch-Indisch materiaal.
C. Snouck Hurgronje. |
|