De Gids. Jaargang 75
(1911)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 532]
| |
Aanteekeningen en opmerkingen.Esperanto.- Mijn aankondiging in De Gids van October van het boekje van den heer Mensonides heeft mij een zeker aantal brieven van Esperantisten, eenige propagandageschriften en zelfs een brochure van den heer J.P.L. Niesten: De redacteur van ‘De Gids’ als beoordeelaar van Esperanto, bezorgd, bestemd om mij een beter inzicht te geven in de beteekenis van deze ‘Wereldtaal’. Uit een en ander heb ik geleerd, dat de voorstanders van Esperanto buitengemeen ijverig zijn, en zelfs naijverig op anderen die hetzelfde doel trachten te bereiken door het Ido, een hulptaal, die, zou ik meenen, evenveel recht van bestaan heeft als haar oudere zuster. Voorts heb ik ervaren, dat, al vindt men voorstanders van de nieuwe taal onder mannen van allerlei geloof en van allerlei politieke richting, zij vooral onder de katholieken vurige aanhangers telt. ‘Wij katholieken’, schrijft de arts Smulders in zijn brochure: Aan Esperanto de toekomst!! (die uitroepingsteekens zijn teekenend), ‘zijn een internationaal volk... Doch aan onze volkomen eenheid wordt afbreuk gedaan doordat de katholieken der verschillende landen wildvreemd tegenover elkaar staan.... Thans, dank Esperanto, is deze groote hinderpaal opgeruimd’. De Paus heeft dan ook aan de nieuwe taal zijn steun geschonken door de uitspraak: ‘L'Espéranto a un grand avenir devant lui!’ Bijzonder getroffen heeft mij regel 9 van het Fundamento, dat zijn de zestien regels waaruit de spraakkunst bestaat, luidende: ‘Elk woord wordt gelezen zooals het staat geschreven’. Wanneer men bedenkt - wat toch wel niemand | |
[pagina 533]
| |
zal tegenspreken - dat dezelfde letters en letterverbindingen door de verschillende volken verschillend worden gelezen en uitgesproken, - de g en de u door Hollanders anders dan door Duitschers of Franschen en door deze laatsten de g voor een e weer anders dan door de Duitschers; de c, in ci en ce, anders door de Italianen dan door de Franschen, enz. enz. -, dan kan het niet anders of dit verschil moet ook bij de uitspraak van Esperanto aan den dag treden. Ik lees dan ook in de brochure van den heer Niesten: ‘Dat de uitspraak verschillend is, wordt niet ontkend’, maar, laat de schrijver er op volgen: ‘De verstaanbaarheid lijdt er niet onder.’ Ik wil dit aannemen, waar de behandelde onderwerpen uiterst eenvoudig zijn en het gesprek of de vraag loopt over zaken van elementairen aard - zoo weet ook de reiziger zich verstaanbaar te maken en zich eten en drinken te verschaffen in een land waarvan hij de taal niet of zeer gebrekkig spreekt -, maar in een gesprek over niet alledaagsche dingen, in een debat van eenige beteekenis kunnen moeielijkheden niet uitblijven. Ofschoon... men hoort van de Esperantisten de meest ongeloofelijke dingen. Wie meenen mocht dat een tot het allernoodzakelijkste herleide kunsttaal niet geschikt kan zijn om alle gevoelstoestanden, ook de meest ingewikkelde, alle zielsuitingen, ook de meest dichterlijke, volledig weer te geven, die verneme dat hij het totaal mis heeft, want dat zelfs Hamlet in Esperanto vertaald kan worden. (Smulders p. 51). Er is zelfs kans dat Shakespeare's meesterwerk in zulk een vertaling nog zal winnen, doordat in Esperanto alles zooveel eenvoudiger en duidelijker wordt. Esperanto toch bezit, volgens den heer Smulders, ‘een internationalen stijl, den meest logischen en natuurlijken.’ Eigenlijk kunnen alle andere talen, oude zoowel als nieuwe, hare matten wel oprollen. (Hoe zou men dat in Esperanto zeggen?) Heeft niet een onzer hoogleerarenGa naar voetnoot1) Esperanto gesteld tegenover het dwaas moeielijke Duitsch, het in de spelling zoo wispelturige Engelsch, het Fransch en Italiaansch met hun ballast van vervoegingen, het ergerlijk ingewikkelde Latijn en het in deze nog weer belachelijker Oud-Grieksch | |
[pagina 534]
| |
met zijn vormen- en uitzonderingen-rijkdom? En zullen verstandige menschen eigenlijk niet het verstandigst doen met al die wispelturige en ingewikkelde talen overboord te gooien en voor de uiting van wat hun geest bezighoudt en hun hart ontroert, zich te houden aan het een en eenig Esperanto? Dit schijnt inderdaad wel het ideaal te zijn, waarnaar de Esperantisten streven. In de tegen mij gerichte brochure lees ik: ‘Wij leven thans in een overgangstijdperk en daarom is het aanleeren van vreemde talen nog noodig voor ieder beschaafd mensch... Wanneer Esperanto op alle scholen in alle landen zal worden onderwezen, en dus door iedereen gekend wordt, zal het aanleeren der vreemde talen waarschijnlijk nog alleen geschieden door een klein getal personen b.v. door hen die de letterkunde willen bestudeeren of met behulp der authentieke bronnen nasporingen willen doen op historisch of ander gebied’. En verder: ‘Zoodra Esperanto de algemeene verkeerstaal zal zijn geworden, kan het gros der studeerende jeugd volstaan met het aanleeren dier twee talen’, nl. zijn moedertaal en Esperanto. Prettig vooruitzicht! Shakespeare, Goethe, Molière zullen enkel nog dienen om bestudeerd te worden. Van het lezen van meesterwerken in het oorspronkelijk om het artistiek genot dat zij schenken, zal in dien heilstaat geen sprake meer zijn. Wie de komst van dien staat wil verhaasten, studeere dus vlijtig Esperanto! J.N.v.H. |
|