De Gids. Jaargang 75
(1911)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
Nederland en de derde vredesconferentie.De zaak der derde vredesconferentie is geschikt om bij eenig nadenken ernstige zorg te baren. Het is wezenlijk niet zoo heel eenvoudig in welke richting zij zal moeten worden gestuurd, om niet in ontgoocheling te eindigen. Het gevaar ligt in de grootheid en tegelijk onbestemdheid der verwachtingen die worden opgewekt, hoe langer hoe meer ook door verantwoordelijke personen, zonder dat tegelijk van een helder besef der moeilijkheden blijkt, en van den wil om die met den grootst mogelijken ernst en tegelijk met de grootst mogelijke nuchterheid te lijf te gaan. Het probleem goed te stellen, is thans de eerste eisch; de tweede, de theoretische oplossing te zoeken; de derde, te overwegen welk gedeelte der theorie reeds thans in daden kan worden belichaamd. Wordt aan deze eischen niet voldaan, dan vrees ik dat wij bezig zijn, aan den Scheveningschen weg een toren van Babel te bouwen. | |
I.Eerst dan het probleem. Te dezen aanzien mocht men toch hopen, dat de ‘ontwapening’ nu eindelijk zou hebben afgedaan? De wereld wapent zich aldoor, de grootste ontwapenaars-in-woorden voorop, en zij kunnen niet anders. De ‘résolution’ van | |
[pagina 157]
| |
1907 ter aanbeveling van de beperking der militaire lasten zou, in 1915 herhaald, erger dan eene bêtise zijn geworden: een farizeesche grijns. Is het onmogelijk en onmannelijk ontwapeningsideaal dan nog niet doodgeslagen door Roosevelt: ‘In communities where there is violence, an honest man must protect himself; and until other means of securing his safety are devised, it is both foolish and wicked to persuade him to surrender his arms while the men who are dangerous to the community retain theirs’? - Door Bourgeois: ‘Le désarmement, à nos yeux, est une conséquence et n'est pas une préparation. C'est la sécurité du droit qui doit d'abord être organisée’? Die ‘sécurité du droit’ nu, scharnier van alles, bestaat niet. Wat erger is: elk nieuw ruim-arbitrageverdrag vermeerdert de kans, dat die ontstentenis eerlang pijnlijk zal worden gevoeld. Het kan niet de goede weg zijn, aldus de bevoegdheid der internationale justitie aanhoudend te vergrooten, en het probleem der sanctie angstvallig te ontwijken. Er mengt zich in het werk der wereldorganisatie een reclamegeest, die, als hij niet tijdig beteugeld wordt, schromelijke gevolgen kan hebben. Honderd maal erger dan de bloedigste oorlog over zaken die nog niet tot de competentie der internationale rechtbank gebracht of nog nimmer bij wereldtractaat geregeld zijn, zal de onuitvoerbaarheid ook van het eenvoudigste vonnis dier rechtbank of van de bescheidenste dier tractaat-regels wezen. Of het oude wat langzamer of wat sneller afsterft, is van minder belang, dan of het nieuwe al dan niet in de kiem wordt vervalscht en bedorven. Het generaliteitsgezag dat bezig is zich boven de staten te vormen, zal het nooit kunnen stellen zonder rechtshandhaving en rechtsvoltrekking. Die hiervoor de oogen sluit, bereidt eene catastrophe voor. De gansche ontwikkeling heeft in de geschiedenis van de vestiging en bevestiging der souvereiniteit van den enkelen staat haar voorbeeld. Dat de definitie van de souvereiniteit der staten misschien gewijzigd zal moeten worden, is geen grooter onheil, dan dat vroeger de formules der stads- en standshoogheid van haar inhoud zijn beroofd. Het zijn de toekomstige vonnissen van het arbitragehof niet alleen, of zelfs niet voornamelijk, waarmede de wereld- | |
[pagina 158]
| |
gemeenschap droevige ervaringen kan beleven. (Natuurlijk bleven die uit zoolang voor het hof uitsluitend zaken werden gebracht met de welwillende bedoeling de machine aan den gang te brengen, of in ieder geval, zaken die er alleen kwamen krachtens bijzondere voorafspraak van partijen. Maar als straks de algemeene arbitrageverdragen talrijk zullen zijn geworden?) Er is, zeiden wij, veel meer. Mist niet het gansche uitgewerkte oorlogs- en onzijdigheidsrecht van vorige conferenties zijn merg, zoolang het blijft zonder mogelijkheid van rechtsdwang? Is de heerschappij van het recht dan ergens ter wereld op den duur mogelijk gebleken zonder zekerheid dat, als het moet, de sterke hand kan ingrijpen? Van betuigingen van edelen wil, van het opstellen van normen die men zelf zich voorneemt te eerbiedigen en waarvan men de eerbiediging door anderen beleefdelijk verwacht, hebben wij voorshands genoeg. Stapelt men er nog meer op den hoop, dan kan deze spoedig kantelen. Dit alles komt voort uit miskenning van den gruwelijken ernst, van de enorm verre strekking, van de reusachtige moeilijkheden van het ding waarom het gaat. De wereld is voor een rechtsdwang tegen staten niet rijp, zegt men in zijn binnenkamer. Is men, dit meenende, dan wel verantwoord, indien men voortgaat in de conferentiezaal wereldrecht te scheppen van zoodanige pretentie als is geschied? De wereld is voor een fijn bewerktuigden, tot in het uiterste gedetailleerden politiedwang tegen de staten zelf voorzeker niet rijp, maar voor het eerste, noodzakelijk begin daarvan is zij overrijp. Het werkelijke probleem is thans, hoe dien eersten grondslag eener rechtsvoltrekking te leggen, zonder welken de aanwezigheid van wereldwetten van anderen aard (en van de verwachtingen die zij opwekken) thans een gevaar is en morgen eene schande wordt. | |
II.Hoe onvolkomen de te scheppen rechtsdwang tegen staten moge zijn, hij zal van hooger orde wezen dan de eigenrichting, die oorlog heet. Den oorlog af te willen schaffen bij een ‘Waffen-nieder’-decreet is een dwaasheid; een misdadige dwaasheid, zoozeer | |
[pagina 159]
| |
vergrijpt zij zich aan den ernst der dingen. Hij-alleen is een gevaarlijke vijand van den oorlog, die hem de concurrentie aandoet van een beteren vorm van rechtsverkrijging. De superioriteit van den nieuwen vorm boven den ouden zal in een verhoogde mate van rechtszekerheid moeten bestaan. Verhoogde mate van rechtszekerheid is ondenkbaar zoo niet vooraf de volmaakte veiligheid der klacht verzekerd zij. De veiligheid der klacht zal evenwel slechts op papier verzekerd zijn, zoo niet de klager wete dat, in een aan rechtspraak onderhevig geval, de rechter niet slechts de volle bevoegdheid heeft om de zaak te berechten, maar ook de macht kan oproepen 't zij om den onwilligen gedaagde voor zijn stoel te brengen, 't zij om den veroordeelde te dwingen tot naleving van het vonnis. Hiermede is, met ijzeren noodzakelijkheid, de internationale politiemacht gegeven. Deze nader te komen, is de zaak, en bescheiden schreden in de richting naar het centrale doel zijn vereerenswaardiger, dan zwerftochten van uren daarbezijden. Als voorloopig nu maar eens niets anders gewonnen werd, dan de erkenning dat wie thans, in het debat over wereldorganisatie, over iets anders praat dan dit, moet geacht worden buiten de orde te zijn. Dus geen Bennet-resoluties, met ‘limiting the armaments by international agreement’ voorop en een ‘international force for the preservation of - niet meer of minder dan - universal peace’ eerst in den staartGa naar voetnoot1); - en nu President Taft zich naar aanleiding van die resolutie tot sommige of tot vele staten om medewerking gewend heeftGa naar voetnoot2), indien ook ons zoodanig verzoek mocht hebben bereikt, van Nederlandsche zijde een ondubbelzinnig antwoord. Heeft Sir Edward Grey zich tot de verzekering bepaald, ‘that His Majesty's Government would lend their support to any well-considered and practical scheme which might be brought forward by the United States Government’Ga naar voetnoot3), hier heete het dat geen | |
[pagina 160]
| |
plan als ‘well-considered’ gelden kan, dat zich de nationale ontwapening anders voorstelt dan als het eindelijk gevolg van het slagen der internationale bewapening. | |
III.Wat is er op het oogenblik voor het groote doel te doen, en wat daarvan kan Nederland doen? In het algemeen schijnt mij op het oogenblik voor het groote doel minder te doen dan te laten; - en daar wij ons tot dusver aan onbezonnen doen niet te buiten zijn gegaan, behoeft dit negatieve gedeelte der taak ons niet zwaar te vallen. Na te laten zijn alle reclamevoorstellen. Reclamevoorstel is al, wat niet willens en wetens op het centrale doel afgaat. Te doen is het volgende. Men geve door een bescheiden maar besliste daad te kennen, dat wat tot dusver op vredesgebied voor het neusje van de zalm werd gehouden, de algemeene arbitrage-tractaten (Nederland-Denemarken, Nederland-Italië), het neusje van de zalm niet is. Dat zij aanvulling behoeven met de clausule, dat de contracteerende partijen voor het geval van niet-naleving als wettig erkennen een executie, op last en gezag der internationale rechtbank, van het door die rechtbank tegen hen gewezen vonnis. Een dergelijke daad alleen kan bevrijdend werken, omdat zij alleen van den aanvang af tot scheiding dwingt tusschen gemeend en ongemeend. Liever een uiterst klein succes in de richting die de toekomst heeft, dan victories waarop geen morgen kan dagen. Waarom kan het Nederland niet zijn dat deze zaak ter sprake brengt, allereerst bij de staten met wíe het een tractaat van verplichte arbitrage gesloten heeft: Denemarken en Italië? Waarom daar, bij geheel of gedeeltelijk welslagen, geen overleg omtrent de ter derde vredesconferentie aan te nemen houding aan vastgeknoopt? Waarom het richting gevende stuk van Prof. van Vollenhoven in de Gids van November 1910 niet inderdaad als wegwijzer voor de Nederlandsche diplomatie te dezen gebruikt? Als de kleine staten hun belang kennen, zorgen zij in 1915 gereed te staan met een gering aantal de wereldpolitie | |
[pagina 161]
| |
bereidende voorstellen, die zij vooraf van den grondslag der submissie-clausule in hun eigen onderlinge tractaten hebben te voorzien. Die voorstellen behoeven niet wereldschokkend te zijn, maar moeten logisch voortvloeien uit het beginsel dat wie het doel wil, eerst de middelen heeft te zoeken, en dat de ernst van den wil aan den ernst van dit zoeken alleen wordt gekend. Ik vernam dat een geestig man naar aanleiding van het genoemde Gidsartikel van een kinderkruistocht heeft gesproken. Maar geestige menschen hebben niet altijd gelijk. De kinderkruistocht betrad paden die al meer dan een eeuw lang door de groote menschen waren platgeloopen. Het pad dat leidt tot een internationale politieactie is nog ongebaand. De schrijver van dat artikel raadt niet tot herhaling, door zwakker toegerusten, van pogingen die den sterkeren tien- of twintigmaal zijn mislukt. Hij raadt wel, als ik hem goed begrepen heb, tot waakzaamheid, dat de sterke niet zijn gang ga zonder ons en ons gelijken. Want komen doet de wereldorganisatie; het is maar de vraag, onder welke auspiciën. Zal het zijn ‘some combination between those great nations which sincerely desire peace’?Ga naar voetnoot1) Gaf de Amerikaansche minister van marine daarop een weerklank, toen hij het onlangs noodzakelijk noemde ‘for at least five or six of the nations to maintain navies which will be able to enforce the decrees of the international court against any single nation that might object to its decisions’?Ga naar voetnoot2) Nòg is de stem, door de Vereenigde Staten in 1915 hierover uit te brengen, niet bepaald; nòg dongen, in de borstzelf van den afgevaardigde, die door Mr. Bennet, naamgever der al te vermaarde resolutie, als ‘the recognized leader here in peace movements’ begroet werd, geheel-strijdige opvattingen om den voorrangGa naar voetnoot3); nòg verklaart President Taft, | |
[pagina 162]
| |
dat hij de benoeming der leden van de bij die resolutie verlangde ‘Universal Peace Commission’ opzettelijk heeft uitgesteld: ‘I have invited and am awaiting the expressions of foreign governments as to their willingness to cooperate with us in the appointment of similar commissions or representatives who would meet with our commissioners and by joint action seek to make their work effective’.Ga naar voetnoot1) Is de vraag ook tot de kleinere mogendheden gericht, dan kan onzerzijds voor het minst geantwoord worden dat aan de in de maak zijnde Nederlandsche commissie voor de derde conferentieGa naar voetnoot2) ook de overweging van dit vraagstuk zal worden opgedragen. Is zij - gelijk een recent regeerings-antwoord in den Zweedschen rijksdag doet vermoedenGa naar voetnoot3) - niet tot alle kleine staten gericht, dan blijkt eerst recht, hoe noodig het is, dat deze op eigen initiatief bedacht worden. Lieten wij, bij het creëeren van een sterken arm, uit overmaat van schroom, de groote mogendheden niet alleen ‘chez nous’, maar ook ‘sans nous’ beslissen, te laat mocht blijken, dat het ‘sur nous’ was geweest. Indien dus onze wilsuitdrukking is gevraagd, wat antwoorden wij? De kleinmoedigheid zal, in het openbaar, antwoorden met de een of andere edelklinkende algemeenheid, en, binnenshuis, dit antwoord aldus motiveeren, dat immers inderdaad de sterken der aarde het wel en wee der zaak in handen hebben. Die kleinmoedigheid moge hunkeren naar het, op zichzelf, niet eerbiedwaardig ideaal van Vrede (l'ordre régnait à Varsovie), zij heeft geen waarachtig geloof in de toekomst van het Recht. De groote mogendheden, dat zijn niet enkel | |
[pagina 163]
| |
groote schepen en groote kanonnen, het zijn ook groote complexen van menschen van heden, met de gevoelens, begeerlijkheden, den twijfel en de verwachting van heden, met wat het heden gevaarlijkst en met wat het hoopvolst in zich sluit. Samen met hen zijn wij de justiciabelen niet alleen, maar ook de rechters en rechtsvoltrekkers der toekomst, als wij willen. De wereld zal ons kleinen gebruiken als zij ons noodig heeft. Zij zàl ons noodig hebben, als wij toonen in geschiktheid voor de toekomstfunctiën voor niemand onder te doen. De grooten loopen eerlang vast met hunne rodomontades. Er komt, eer men 't vermoedt wellicht, op ‘vredes’gebied vraag naar de echte waar. Is het boven onze kracht, intijds voor een klein maar puik assortiment te zorgen?
H.T. Colenbrander. |
|