| |
| |
| |
Bibliographie.
De idealisten of het beloofde land. Tooneelspel in vier tafreelen door Frederik van Eeden. Amsterdam, W. Versluys. 1909.
Frederik van Eeden heeft weer van zich doen hooren. Hij heeft Het beloofde land, dat te Amsterdam voor het eerst den 9en Februari 1908 vertoond werd, thans onder den dubbelen titel: De idealisten of het beloofde land in druk gegeven, voorzien van een voorwoord, waaraan hij, zooals dat bij tooneelschrijvers die geen onbetwist succes hadden gebruikelijk is, tegen de kritiek te velde trekt.
Men herinnert zich dat Van Eeden in het voorwoord van de vijfde reeks van zijn Studies in Mei 1908 uit Guernsey ons land een ‘Atjuu, vaarwel!’ toeriep, zijn landgenooten meedeelde dat zij hem een dienst zouden doen hem uit hunne literatuur-geschiedenissen te schrappen, en hun verzekerde dat hij wat zij verder ook over hem schrijven mochten niet zou lezen, omdat geen buitenlandsch blad het zou overnemen. Men zou dus hebben verwacht, dat hij òf niet meer het woord tot ons zou richten, òf dat, indien hij zich daartoe al liet verleiden, dat woord gedagteekend zou zijn uit een of ander ver verwijderd buitenlandsch oord, misschien wel uit een ander werelddeel. En wat staat er onder dit voorwoord?... Bussum! Nuchterder kan het wel niet.
Intusschen, indien hieruit al blijkt dat er in des heeren Van Eeden's plannen sedert anderhalf jaar een totale verandering is gekomen, niet veranderd is 's mans gezindheid ten opzichte van zijn geboorteland. ‘Waarlijk’, zoo schrijft hij thans, ‘in de voorrede van den vijfden bundel studies staat geen woord te veel. Het is niet alles in de bedompte sfeer van een vijandig vaderland te moeten leven.’
| |
| |
Thans zijn zij die zich over Het beloofde land na de vertooning uitlieten, de schuldigen. Op wat die menschen over het stuk schreven ligt ‘het vooroordeel, de moedwillige blindheid, de wangunst, de haat’ dik op. Hetgeen Van Eeden den recensenten vooral kwalijk neemt is dat zij het deden voorkomen alsof de schrijver zichzelf en zijn werk, de menschen met wie hij op Walden en daarbuiten in aanraking is gekomen, en wat hij daar waarnam en ondervond, op het tooneel bracht. Hij noemt die voorstelling ‘domme onhebbelijkheid’.
Vóór de vertooning van Het beloofde land had een communiqué in de dagbladen ons verteld, dat wij te zien zouden krijgen ‘een uitbeelding van sommige waarheden die den schrijver in zijn onderzoekingen (waren) duidelijk geworden.’ Kort te voren had de schrijver in De Gids verhaald van de ervaringen op sociologisch gebied door hem opgedaan, van de ondervonden teleurstellingen, en hoe hij de dupe geworden was van de fictie, waarvan hij steeds was uitgegaan, dat het voor elkeen altijd goed is zoo logisch en zoo zedelijk mogelijk te handelen...
En nu wij de verkeerde praktijken, de bittere teleurstellingen van den idealist en zijn volgelingen, als waarschuwend voorbeeld, in een tooneelspel, in kluchtigen, spottenden, satirieken vorm, te zien kregen, nu zoude de heer Van Eeden ons willen wijsmaken dat wat daar vertoond werd niet de spotvorm was van hetgeen hij zelf doorleefde, zelf ervoer?! Of is dit wèl zoo, maar mochten wij het niet zeggen?
Is het waarlijk nog de moeite waard, over deze dingen veel papier zwart te maken? Deze voorrede had gerust ongeschreven kunnen blijven, tenzij het den schrijver een behoefte was om nog eens te zeggen hoezeer hij zijn land en zijn landgenooten minacht. Maar heusch, dat weten wij nu wel.
De lezing van Het beloofde land heeft mij geen anderen indruk gegeven dan de vertooning, waarover ik in De Gids van Maart 1908 schreef. Alleen heb ik thans meer de vlotte versificatie kunnen bewonderen van de verzen, welke Van Eeden zijn loslippige personen in den mond legt.
v.H.
| |
| |
| |
M.J. Koenen. Verklarend Handwoordenboek der Nederlandsche taal (tevens Woordentolk), vooral ten dienste van het onderwijs. 8e Druk. Groningen, J.B. Wolters.
In het voorbericht voor den eersten druk van dit werk leest men, zonder nadere verklaring, de mededeeling dat ‘met voordacht’ zijn weggelaten ‘die woorden en uitdrukkingen, welke in de beschaafde spreek- en schrijftaal zelden of nooit gebruikt worden.’ Bladert men echter in dit woordenboek, dan vindt men er de woorden ‘schoelje’, ‘sloerie’, ‘zuiplap’, ‘zwijnjak’ en dergelijke, die toch niet bepaald gezegd kunnen worden tot de beschaafde taal te behooren. Blijkbaar heeft de samensteller in zijn voorbericht op andere weglatingen gedoeld. Is hij niet bang voor het ruwe woord, uit verkeerd geplaatste preutschheid - wij weten er geen andere verklaring voor - schuwt hij elk woord, ook het meest gebruikelijke en het minst ruwe, dat ook maar in de verte eenige oneerbare gedachte kan wekken, ja zelfs het woord voor de natuurlijkste levensfunctie durft hij niet neerschrijven, al komen deze woorden ook in elk ander, op de scholen algemeen gebruikt woordenboek (bijv. in dat van De Vries & Te Winkel) voor.
Intusschen zal het ontbreken van dergelijke woorden in dit ‘Woordenboek der Nederlandsche taal’ minder hinderen dan dat van verschillende aan vreemde talen ontleende woorden en uitdrukkingen. Als ‘woordentolk’ laat het boek o.a. in den steek bij het zoeken naar ‘dandineeren’, ‘passus’, ‘gedesequilibreerd’, ‘chanceus’. Een onvolledige verklaring vond ik bij ‘tegemoetkoming’, waarachter alleen te lezen staat: ‘gedeeltelijke vergoeding voor gemaakte kosten of geleden schade’; van de overdrachtelijke beteekenis wordt niet gerept. Achter ‘cynicus’ lees ik enkel: ‘hondsch wijsgeer, volgeling van Antisthenes’; wat in de gewone schrijf- en spreektaal onder een cynicus verstaan wordt, komt de gebruiker van dezen woordentolk niet te weten.
Deze leemten, waarop ik wel wijzen moest, omdat zij mij troffen bij het bladeren in en het raadplegen van dit woordenboek, verhinderen natuurlijk niet dat, door een overvloed van termen die in de gewone woordenboeken niet voorkomen, vooral door de verklaring van wetenschappelijke en technische uitdrukkingen en de vermelding van een groot aantal woorden tot den Roomschen godsdienst en eeredienst behoorende, Koenen's doorwrochte arbeid in dezen achtsten, aanzienlijk uitgebreiden druk wederom menigeen van groot nut zal zijn.
v.H.
| |
| |
| |
Speenhoff's Liedjes. Rotterdam, W.L. & J. Brusse.
Eigenaardig, de twee populairste schrijvers van tegenwoordig zijn uit Rotterdam: Heijermans en Speenhoff. De eenige auteurs, die geld verdienen, komen uit deze geldstad. Beiden bedienen zich van de planken. Als jongens hebben zij met de Haspelsen en Van Zuijlen gedweept en om geen andere kunst gevraagd. Er was hier geen andere kunst. De kunstenaars waren geenszins talrijk. Toch was hier ook iets van een bohème, reactie op al de stoffelijk-gezinde geestkracht. Haar heeft de knaap Speenhoff gezien en, ouder, bohémien zich gevoeld.
De oorsprong van zijn zingen is zuiver. Aan publiek heeft hij niet gedacht. Hij zong voor zichzelf en voor kameraden, werkelijk in den maneschijn. Toen hebben vrienden hem aan de cabarets artistiques en het Ueberbrett'l herinnerd en aangemoedigd: waarom jij niet? En het eerste vers van de bundels:
Ik voel me niets op mijn gemak,
Want ik ben in mijn beste pak...
is voor dien eersten Tivoli-namiddag geschreven.
Nu kent men Speenhoff in heel het land en vooral: hóeveel zingt men hem na! Een exemplaar van het vijf-en-tachtigste duizendtal der bundels ligt vóór mij: de vijf bundels ingebonden, met prentjes van den ‘dichter-zanger-teekenaar’ en met portretten.
Confraters in groote landen hebben het slechts bij uitzondering stoffelijk beter dan Speenhoff. Nochtans zou, in zoo'n grooter land, de carrière van den dichter-zanger wellicht anders zijn. Er zou meer concurrentie wezen en Speenhoff òf verdrongen worden òf door verandering zich verlevendigen. Dat hij dit nu niet doet, is jammer. Zijn Vrije Tooneel beteekent niets. Tusschen zijn liedjes en wat daar verder te zien en te hooren wordt gegeven, is meer verschil dan verband. Zelfs tot het vertoonen van de Einakters, die hijzelf geschreven heeft, wordt geen ernstige poging gedaan. Speenhoff blijft de liedjeszanger, die hij was, en moet telkens nieuwe liedjes maken. ‘De liefde is de grootste straf’ komt, met luttele wijziging, in twee van de vijf bundels voor: dit kan niet anders dan een vergissing zijn, doch er is véél herhaling in anderen zin en er is veel akelig maakwerk.
Daarentegen wordt het goede van Speenhoff's werk niet genoeg voor ernst genomen. Het is uitstekende volkspoëzie. Een vertelling als 't Broekie van Jantje ontroert even zeker en even zuiver, als weemoed van welken dichter ook. En dikwerf spot Speenhoff, leukweg, zóó fijn, als de beste humoristen.
| |
| |
De kastengeest, welke in onze samenleving zoo vaak de uiting van natuurlijk gevoel belemmert, doet het licht ook de waardeering voor een dichter, die zijn boterham verdient met avond aan avond zich te laten toejuichen in een tingeltangel. Hierom is het een prettig eerbetoon, voor den dichter Speenhoff even den hoed af te nemen.
J.d.M.
| |
| |
REGISTER
DER IN DEZEN JAARGANG BEHANDELDE WERKEN.
Alberdingk Thijm (J.A.), Werken, verzameld door J.F.M. Sterck, deel IX. Dl. II. Blz. 358 |
Ameide (Th. van), Lof der wijsheid Dl. II. Blz. 526 |
Anema (Seerp), Van Hollands kusten Dl. II. Blz. 527 |
Audretsch (Lucy d'), Passiebloemen Dl. IV. Blz. 175 |
Bastiaanse (Frans), Gedichten Dl. III. Blz. 150 |
Boekzaal. 3e jrg. No. 1 en 2 Dl. II. Blz. 166 |
Boissevain (Charles), Tropisch Nederland Dl. III. Blz. 278 |
- (Dr. J.W.), Bhagawad Gîtâ, uit het Sanskrit vertaald. 2de druk Dl. III. Blz. 283 |
Booth (William Stone), Some acrostic signatures of Francis Bacon Dl. IV. Blz. 311 |
Bordewijk Jr. (Johannes), Zieleklanken Dl. III. Blz. 153 |
Boutens (P.C.), Goethe's Iphegeneia in Tauris. In Nederlandsche verzen overgebracht Dl. I. Blz. 421 |
-, Beatrijs Dl. I. Blz. 567 |
Bouwkunst, 1ste jaargang Dl. III. Blz. 355 |
Brom (Eduard), Verzen Dl. III. Blz. 154 |
Bruggencate (K. ten), De eindexamens onzer hoogere burgerscholen Dl. IV. Blz. 170 |
Bulletin No. 41-58 van de Maatschappij tot bevordering van het natuurkundig ouderzoek der Nederl. Koloniën Dl. I. Blz. 310 |
Buyst (Leonard), Lyrische zangen Dl. II. Blz. 534 |
Celliers (Jan T.E.), De vlakte en andere gedigte Dl. I. Blz. 623 |
Clereq (René de), Gedichten Dl. II. Blz. 534 |
Cohen Stuart (J.H.), Klein-Azië en de Bagdad-spoorweg Dl. II. Blz. 167 |
Congres (Eerste internationaal) voor moreele opvoeding. Inleidingen Dl. III. Blz. 472 |
Cornélissen (C.), Théorie du salaire et du travail salarié Dl. IV. Blz. 269 |
Crommelynck (F.), Le sculpteur de masques Dl. II. Blz. 506 |
| |
| |
Dante Alighieri, De Goddelijke comedie, vertaald door J.K. Rensburg III. Het Paradijs Dl. III. Blz. 127 |
Dehérain (Henri), Le Cap de Bonne Espérance an XVIIe sièele Dl. IV. Blz. 176 |
Deventer (M.L. van), zie op Jonge. |
Deyssel (L. van), Verbeeldingen Dl. I. Blz. 206 |
Duvernois (Henri), Crapotte Dl. II. Blz. 356 |
Dyserinck (Dr. Joh.), P.N. Muller Dl. IV. Blz. 172 |
Eckeren (Gerard van), Ida Westerman Dl. I. Blz. 212 |
Eeden (Frederik van), IJsbrand Dl. I. Blz. 217 |
-, Dante en Beatrice Dl. I. Blz. 388 |
-, De idealisten of het beloofde land Dl. IV. Blz. 559 |
Enschedé (J.W.), Nederlandsche musicalia, 1908 Dl. II. Blz. 167 |
Essen (Hendrik von), Verzen Dl. II. Blz. 532 |
Estaunié (Edouard), La vie secrète Dl. I. Blz. 372 |
Eyck (P.N. van), De getooide doolhof Dl. III. Blz. 157 |
Feith (Jan), Ons eigen land. 2e druk Dl. III. Blz. 506 |
Gelderen (I. van), Duitsch woordenboek. 2 dln. Dl. I. Blz. 626 |
Gerhard (A.H.), Vroomheid Dl. II. Blz. 554 |
- (J.W.), Over scholen en onderwijs in Nederland en Duitschland Dl. IV. Blz. 381 |
Gezelle (Guido), Gedichten. Bloemlezing, samengesteld door Dr. J. Aleida Nijland Dl. I. Blz. 214 |
Goethe, zie op Boutens. |
Grünenwald Kzn. (Georg), Van het wondere ambt Dl. IV. Blz. 175 |
Gunning Wz. (Dr. J.H.), Verzamelde paedagogische opstellen Dl. III. Blz. 260 |
Gutteling (Alex), Een jeugd van liefde Dl. II. Blz. 516 |
Haan (Jacob Israël de), Pathologieën Dl. I. Blz. 211 |
Hamel (A.G. van), Het letterkundig leven van Frankrijk. Vierde serie Dl. I. Blz. 147 |
Hanotaux (Gabriël), l'Energie française Dl. IV. Blz. 259 |
Haspels (G.F.), Onder den Brandaris Dl. I. Blz. 627 |
Hawthorne (Nathaniël), The Blithedale romance Dl. IV. Blz. 20 |
Heimans (E.), Dr. H.W. Heinsius en Jac. P. Thijsse. Geïllustreerde Flora van Nederland. 2de druk Dl. III. Blz. 171 |
Heinsius (Dr. H.W.), zie op Heimans. |
Heuvel (H.W.), Volksgeloof en volksleven Dl. III. Blz. 356 |
Heye (Dr. J.P.), Bloemlezing uit de Volksdichten. Verzameld en ingeleid door R. van der Veen en K. Vos Dl. I. Blz. 622 |
Hoogelande (E.C. van), Verzonken geluiden Dl. I. Blz. 213 |
Islees (Theod.), Recitatieven Dl. II. Blz. 532 |
Ingenbleek (Jules), Impôts directs et indirects sur le revenu Dl. III. Blz. 510 |
Jonge (Jhr. Mr. J.K.J. de) en M.L. van Deventer, De opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië. Supplement op het dertiend en laatste deel, door Dr. L.W.G. de Roo. 2 dln Dl. III. Blz. 173 |
Kalff (Margaretha), Uit den strijd om het recht Dl. I. Blz. 216 |
| |
| |
Kamp (J.), Proeve van inleiding tot de Nederlandsche letterkunde I Dl. IV. Blz. 176 |
Kann (J.H.), Erets Israël. Het Joodsche land Dl. I. Blz. 97 |
Kautsky (Karl), Der Ursprung des Christentums Dl. III. Blz. 240 |
Kessler (M.A.), De africhting van den politiehond, den ambulance- en den oorlogshond Dl. I. Blz. 423 |
Kloot Meyburg (Herman van der), Tachtig schetsen van boerenhuizen in Nederland Dl. I. Blz. 216 |
Koenen (M.J.), Verklarend Handwoordenboek der Nederlandsche taal. 8e druk Dl. IV. Blz. 561 |
Koster (Edw. B.), Odusseus' dood Dl. I. Blz. 380 |
Kuyper (Dr. A.), Om de oude Wereldzee. I/II Dl. IV. Blz. 260 |
- in de caricatuur Dl. II. Blz. 556 |
Lanson (Gustave), l'Art de la prose. 5e Edition Dl. II. Blz. 122 |
Lennep (Jhr. Dr. M.F. van), Het leven van Mr. Jacob van Lennep. 2 dln Dl. IV. Blz. 522 |
Lorentz (Mr. H.A.), Eenige maanden onder de Papoea's Dl. I. Blz. 310 |
Lorenz (Dr. Emil), Die Kastellanin von Vergi in der Literatur Dl. III. Blz. 117 |
Martin (Hans), Bekentenissen Dl. II. Blz. 532 |
Meester (Johan de), Aristocraten Dl. I. Blz. 209 |
Metz-Koning (Marie), Fatsoenlijke familie Dl. I. Blz. 629 |
Mey (Gustaaf de), Herfstbloemen Dl. III. Blz. 154 |
Mille (Pierre), l'Enfant et la reine morte Dl. II. Blz. 163 |
Moerkerken (P.H. van), en R. Noordhoff, Platenatlas Dl. I. Blz. 629 |
- Jr. (P.H. van), XXX Verzen Dl. I. Blz. 570 |
Moresco (A.), Journalistieke manoeuvres met den zedenspiegel Dl. II. Blz. 493 |
Muller (Dr. H.C.), Verspreide gedichten Dl. I. Blz. 378 |
- Fz. (Mr. S.). De reis van Jan Cornelisz. naar de IJszee en de Amerikaansche kust Dl. III. Blz. 544 |
Murat (Joachim), Lettres et documents pour servir à l'histoire de, publiées par S.A. le prince Murat. II, III. Dl. II. blz. 168, Dl. IV. Blz. 383 |
Noordhoff (R.), zie op Moerkerken. |
Nova Guinea. III. G.A.J. van der Sande, Ethnography and anthropology Dl. I. Blz. 310 |
Nijlen (Jan van), Verzen Dl. II. Blz. 534 |
Oever (Karel van den), Het drievuldig beeld Dl. II. Blz. 534 |
Paap (W.A.), De doodsklok van het Damrak Dl. I. Blz. 424 |
Pauwels (François), Gedichten, Dl. II. Blz. 532 |
Penning Jr. (W.L.), Sintjanslot Dl. I. Blz. 386 |
Plasschaert (Alb.), XIXde Eeuwsche Hollandsche schilderkunst Dl. III. Blz. 496 |
Poelhekke (M.A.P.C.), Taalbloei Dl. II. Blz. 359 |
Poelman (H.A.), Geschiedenis van den handel van Noord-Nederland gedurende het Merovingische en Karolingische tijdperk Dl. III. Blz. 206 |
Prinsen J.Lz. (Dr. J.), Multatuli en de romantiek Dl. III. Blz. 352 |
Quesne-Van Gogh (E.H. du), Gedichten Dl. III. Blz. 154 |
| |
| |
Reesse (J.J.), De Suikerhandel van Amsterdam van het begin der 17de eeuw tot 1813 Dl. I. Blz. 422 |
Renard (Jules), Nos frères farouches. Ragotte Dl. I. Blz. 370 |
Rensburg (J.K.), zie op Dante. |
Rensselaer-Bowier (Van) manuscripts, translated and edited by A.J.F. van Laer Dl. I. Blz. 97 |
Reyneke van Stuwe (Jeanne), De arme vrouw Dl. IV. Blz. 173 |
Richepin (Jean), Discours de réception Dl. II. Blz. 122 |
Rilke (Rainer Maria), Neue Gedichte Dl. III. Blz. 516 |
Ritschl (Giza), Liederen Dl. I. Blz. 575 |
Rodenbach (Albrecht), Gedichten Dl. IV. Blz. 497 |
Roo (Dr. L.W.G. de), zie op Jonge. |
Rosny aîné (J.H.), Marthe Baraquin Dl. II. Blz. 164 |
Sabbe (Maurits), Een Mei van vroomheid Dl. IV. Blz. 173 |
Sande (G.A.J. van der), zie op Nova Guinea. |
Schaaf (Nine van der), Amanië en Brodo Dl. I. Blz. 628 |
Schendel (Arthur van), De schoone jacht Dl. I. Blz. 208 |
Scheurleer (D.F.), Het muziekleven in Nederland in de tweede helft der 18de eeuw, in verband met Mozart's verblijf aldaar Dl. III. Blz. 528 |
Schuyler van Rensselaer (Mrs.), History of the city of New York in the Seventeenth century. 2 vols Dl. IV. Blz. 112 |
Séverin (Ferdinand), Poèmes Dl. II. Blz. 502 |
Simons (L.), Over boeken, schrijvers, lezers Dl. III Blz. 556 |
Söderhjelm (T. en W.), De Italiaansche Renaissance. Uit het Zweedsch door D. Logeman-Van der Willigen Dl. IV. Blz. 366 |
Speenhoff's Liedjes Dl. IV. Blz. 562 |
Stapfer (Paul), Récréations grammaticales et littéraires Dl. II. Blz. 122 |
Sterck (J.F.M.), zie op Alberdingk Thijm. |
Struyf (Ivo), Uit den kunstschat der Bakongo's Dl. I. Blz. 130 |
Suchtelen (Nico van), Quia absurdum Dl. IV. Blz. 20 |
Suphan (Bernard) und Julius Wahle, Die erste Weimarer Gedichtsammlung Dl. I. Blz. 625 |
Tak (P.L.), Herdrukken uit De Kroniek. Deel III, Blz. 106 Dl. IV. Blz. 135 |
Teirlinck (Herman), Mijnheer Serjanszoon, orator didacticus Dl. I. Blz. 208 |
Thalasso (Adolphe), Le théâtre libre Dl. III. Blz. 329 |
Thijsse (Jac. P.), zie op Heimans. |
Totius, Bij die monument Dl. I. Blz. 623 |
Uyldert (Maurits), Naar het leven Dl. II. Blz. 524 |
Veen (R. van der), zie op Heye. |
Vere Stacpoole (H. de), The pools of silence Dl. III. Blz. 357 |
Verschoren (Frans), Uit het Nethedal Dl. I. Blz. 214 |
Verwey (Albert), Het blank Heelal Dl. I. Blz. 397 |
- (Margaretha), Het kralenrijgen Dl. I. Blz. 215 |
Volker, Verzen, liedren en sonnetten Dl. II. Blz. 529 |
-, Rijmlooze verzen Dl. II. Blz. 531 |
Vooys (Dr. C.G.N. de), Historische schets van de Nederlandsche letterkunde Dl. II. Blz. 359 |
Vos (K.), zie op Heye. |
| |
| |
Wahle (Julius), zie op Suphan. |
Walch (Jan), Een jaar van liefde Dl. I. Blz. 571 |
Wallis (A.S.C.), Zielestrijd Dl. II. Blz. 356 |
Wieselgren (Oscar), Bidrag till Kännedowen om 1600-tals dramat i Sverige Dl. IV. Blz. 530 |
Wilbur (Sibyl), The life of Mary Baker Eddy Dl. III. Blz. 499 |
Wilde (Oscar), Een Florentijnsche tragedie Dl. I. Blz. 426 |
Woesteyne (Karel van de) Verzen Dl. II. Blz. 534 |
Zuidwest-Nieuw-Guinea expeditie (De) 1904/5 van het Aardrijkskundig Genootschap Dl. I. Blz. 310 |
Zuylen (Belle van), (Madame de Charrière), Lettres à Constant d'Hermenches Dl. III. Blz. 226 |
|
|