De Gids. Jaargang 73
(1909)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 236]
| |
Over Taine.Ik had nimmer het voorrecht, Taine persoonlijk te ontmoeten. Bij zijn leven hoorde ik steeds over hem spreken met eerbied en bewondering: als over iemand die niet enkel in zijn boeken, maar ook in zijn dagelijksch bestaan een wijsgeer was, ondanks een zwakke gezondheid voortdurend arbeidde aan zijn groot boek over den Revolutietijd, die daarbij weinig aanraking zocht met de levendige Parijsche wereld, maar zoodra hij in de wintermaanden zijn oogst van documenten had bijeengebracht in de archieven en bibliotheken, naar Savoye vertrok om daar op zijn buiten het gevondene uit te werken. Zóó was de indruk dien men reeds in 1876 en eerstvolgende jaren van Taine kreeg: die van een wijsgeerig kamergeleerde, tevens beminnaar der natuur. De man, die in vroeger jaren door zijn schitterende philosophische paradoxen de Fransche intellectueele wereld in rep en roer had gebracht en nevens zijn vriend Renan werd voorgesteld als een soort Antichrist, tegen wiens leerstellingen een Bisschop als Dupanloup de huisvaders meende te moeten waarschuwen - die Taine behoorde reeds toen tot het verledene. Men wist integendeel, sedert het verschijnen der eerste deelen van de Origines de la France contemporaine, dat Taine tot de behoudende partij behoorde; maar daar hij zich geheel buiten praktische politiek hield, deed dit feit geen afbreuk aan de algemeene achting die hij genoot. Sedert werd dit anders: thans, zooveel jaren na zijn dood, wordt hij heftig aangevallen, zijn karakter even weinig gespaard als zijn werk; zelfs zijn goede trouw wordt in twijfel getrokken. Het is waar, dat tegenover de aanvallers verdedigers | |
[pagina 237]
| |
staan en meer onpartijdige beoordeelaars; maar de aanvallers hebben toch de overhand.Ga naar voetnoot1) Zeker heeft men hier te doen met een gevolg der radicale strooming, die sedert eenige jaren in Frankrijk zoo sterk is en den door en door behoudenden Taine niet gunstig kon zijn; er komt iets anders bij. Taine is het slachtoffer eener school die hij zelf heeft gesticht. In de litteratuur als in de politiek hebben mannen van naam gewoonlijk navolgers die aan de reputatie van den meester slechte diensten bewijzen. Zóó ging het Renan; maar terwijl de ‘Renanist’ er zich meest toe bepaalt, ridicuul te zijn, in zijn pose van geblaseerd scepticus, is de ‘Tainist’ in vele gevallen onverdragelijk, met zijn eeuwige jammerklachten en zijn neiging, aan de Revolutie van 1789 de schuld te geven van alles wat hem in het tegenwoordige Frankrijk niet bevalt. Gaat alles in Frankrijk niet naar wensch, dan is het zeker dat vage jeremiaden daarin geen verandering zullen brengen.Ga naar voetnoot2) Verklaring verdient evenwel het feit dat de Origines zoo speciaal worden aangevallen: want het is tegen die Origines de la France contemporaine dat de kritiek in de eerste plaats | |
[pagina 238]
| |
gericht is. Nu doe ik opmerken, dat dit werk steeds tegenspraak heeft uitgelokt en dat van de zijde van schrijvers die volstrekt geen heftige demokraten waren of roode Republikeinen en met Taine zelfs vroeger persoonlijk bevriend waren, zooals Edmond Schérer.Ga naar voetnoot1) De kritiek moge in den laatsten tijd bizonder heftig en jegens den schrijver onbillijk geworden zijn, zij was er altijd. Daarvoor moet een reden zijn. Ik geloof dat die reden te zoeken is in de omstandigheden waaronder het boek ontstond, in de stemming van den schrijver, toen hij het uitwerkte. Met behulp van Taine's zoo belangrijke CorrespondentieGa naar voetnoot2) wensch ik dit in het licht te stellen. Zooals men weet, ontstond Taine's werk na den oorlog van 1870. Maar - zooals bij een wijsgeerig hoofd als Taine natuurlijk was - hij had reeds vroeger, zonder van het tijdvak speciale studie te hebben gemaakt, nagedacht over de Revolutie en de revolutionairen: in de voorrede van zijn juist vóór den oorlog van 1870 verschenen Intelligence noemt hij de psychologie du Jacobin als een waardig onderwerp van studie. Ook had hij gepeinsd over de problemen, politieke, maatschappelijke, godsdienstige, van het moderne Frankrijk; in deel II der Correspondance vindt men het plan van een boek over die vraagstukken: Taine had het geheel objectief ontworpen, als een soort handboek, dat geraadpleegd zou kunnen worden door personen van de meest verschillende partijen; het was als een schets van de derde afdeeling der Origines de la France contemporaine, die onafgewerkt bleef: le Régime moderne. Het schijnt dat Taine, gedurende de weken die lagen tusschen de voltooiing van l'Intelligence en de oorlogsverklaring aan Pruisen, voornemens was òf een werk over Duitschland te schrijven, òf een werk over de Revolutie. Het eerste plan gaf hij op, na den oorlog, daar hij begreep, dat hij, in zijn toenmalige stemming, niet objectief over Duitschland kon oordeelen. Hij nam dus de Origines ter hand en werkte reeds in 1871 een plan uit (afgedrukt achter deel III der Correspondance). | |
[pagina 239]
| |
Het boek, zooals Taine er gedurende twintig jaren aan arbeidde, draagt de blijken van dien oorsprong. Taine schijnt de innerlijke zwakheid van het régime van Napoleon III volstrekt niet te hebben ingezien, evenmin als de steeds erger flaters die dat régime beging in de buitenlandsche politiek; hij had geen voorstelling, zou men zeggen, van de zotten en zottinnen die op de Tuilerieën heerschten over den geest en den wil van een vroeg verouderden, als wezenloozen Keizer. Nog in 1868 voorzag hij geen ramp. In een brief van 22 Mei van dat jaar geeft hij verslag van een gesprek, dat hij had met Renan en George Sand, ten huize van Prins Napoleon. Renan liet zich pessimistisch uit over Frankrijks politieken toestand; G. Sand repliceerde: ‘Vous savez trop bien le passé; pour croire, espérer, agir, il faut voir surtout l'avenir.’ - Dit is fraai gezegdGa naar voetnoot1); maar is het niet opmerkelijk, dat Taine Renan's sombere inzichten slechts in het voorbijgaan vermeldt, zonder er over na te denken? Toen de katastrophe kwam, werd hij ontzettend getroffen, als verpletterd. Streng deterministisch aangelegd als hij was, zocht hij den oorsprong der rampen die het land hadden getroffen in de Revolutie die hij ging bestudeeren en stelde hij de Assemblée Constituante aansprakelijk voor de onbekwaamheid der generaals en diplomaten van Napoleon III. Het is een stemming die in Frankrijk, in de eerste jaren na 1871, niet zeldzaam was en niet ten onrechte werd gezegd, dat de historische arbeid van Taine voor de legitimistischorleanistische coalitie die den 24 Mei 1873 Thiers omverwierp, deed wat de geschiedbeschouwing van Augustin Thierry had gedaan voor het bourgeois-régime van 1830.Ga naar voetnoot2) Deze stemming van bitterheid en teleurstelling onder welke Taine zijn arbeid begon drukte tot op het eind èn op den | |
[pagina 240]
| |
schrijver, èn op het boek. Daarbij komt dat Taine, zich in zijn onderwerp verdiepend, en in de Archives Nationales een massa papieren vindend die nog niet geëxploiteerd waren, zijn primitief plan uit het oog verloor, zeer tot nadeel van het geheel. Zijn voornemen was aanvankelijk, niet een geschiedenis der Revolutie te schrijven, maar een studie over die Revolutie, over hetgeen er aan voorafging en er op volgde, over de toestanden die er uit voortkwamen, met een uitblik op Frankrijks toekomst. Het is te betreuren, dat hij niet getrouw bleef aan dat primitieve plan, zooals men het kan opmaken uit de aanteekingen geplaatst achter deel III der Correspondance. Het Régime moderne zou door hem in dat geval geheel anders zijn behandeld dan ten slotte in de derde, onvoltooid gebleven afdeeling der Origines het geval was: even als in de eerste afdeeling, l'Ancien Régime (de eenige die ietwat bleef binnen de grenzen van het primitief bestek), zou de litteratuur er een groote plaats hebben ingenomen; zooals in het Ancien Régime Taine de ‘philosophes’ beoordeelde die de Revolutie hadden voorbereid, zou hij het in dat derde deel de letterkunde hebben gedaan van de nieuwe maatschappij die uit de Revolutie was voortgekomen: een vernietigende beoordeeling der Romantiek lag in zijn plan. Het is eeuwig jammer dat wij die bladzijden, tintelend van leven, niet in uitgewerkten vorm bezitten; zij staan oneindig hooger, èn om het talent van den schrijver èn om zijn juist omschreven wijsgeerig standpunt, dan het lijvige pamflet van 540 bladzijden dat de heer P. Lasserre onlangs in het licht zond onder den titel le Romantisme français, en dat meer opzien maakte dan het verdiende. Voor dergelijke generalisaties was Taine, die zoo bewonderenswaardig de gaaf had de dingen bij massa's, en bloc te zien, de ware man. Daarentegen was hij, ondanks zijn ijver, niet de ware man voor archiefstudie: hij was er niet voor opgeleid en beging natuurlijk vergissingen die hem nu bitter verweten worden. Terwijl hij hoopen documenten onderst boven keerde, om feiten aan het licht te brengen van minder belang, volgde hij voor gewichtige punten gedrukte werken van schrijvers als E. Biré, die hij voor nauwkeurig aanzag en die het niet waren. En dan vraagt de lezer, zooals Gaston Paris aan Taine zelven schreef: was een man als Taine noodig | |
[pagina 241]
| |
om al die kleine feiten aan het licht te brengen? (Corresp. IV, 117). Had de schrijver zich aan zijn primitief plan gehouden, dan zou hij binnen eenige jaren zijn boek hebben kunnen voltooien en dan zijn teruggekeerd tot zijn wijsgeerigzielkundige studiën en waarschijnlijk la Volonté hebben uitgewerkt, pendant van l'Intelligence, die wij nu missen moeten.Ga naar voetnoot1). Dan bestond er een voortdurende incompatibilité d'humeur tusschen den schrijver en de menschen van het tijdvak dat hij behandelt. De mannen der Revolutie - ik spreek nu van de overtuigde partijhoofden, niet van de canailles en fortuinzoekers die, als altijd, zich bij de beweging aansloten - geloofden in de toekomst; hun ergste gewelddadigheden wortelden in een kolossaal optimisme; zij behoorden tot die soort fanatici van welke Prévost-Paradol zeide ‘qu'ils veulent pousser l'humanité de force dans l'Eden qu'ils ont rêvé’Ga naar voetnoot2).. Taine was pessimist. Hij was het misschien van aanleg, maar in ieder geval dreven de omstandigheden hem dien weg op. Juist toen hij kon meenen dat hij, na schitterend volbrachte studiën, rijp was voor de maatschappij, brak de reactie los die volgde op de omwenteling van 1848. Taine kwam voort uit de Ecole Normale Supérieure, die men beschuldigde van ongeloof, atheïsme, socialisme en nog eenige halsmisdaden bovendien. De meest schitterende vertegenwoordiger zijner generatie, alles behalve in staat zijn meeningen onder stoelen of banken te steken, kreeg hij weldra, op het Ministerie van Onderwijs, de reputatie van un esprit ingouvernable (Corresp. I, 333). Na te zijn afgewezen bij zijn examen voor de agrégation de philosophie, werd hij, aangesteld als leeraar bij gymnasiën in de provincie, eerst te Nevers, daarna te Poitiers, voortdurend als suspect beschouwd en be- | |
[pagina 242]
| |
handeld. Zijn dissertatie voor het doctoraat in de letteren, die de eerste schets van l'Intelligence bevatte, werd door de Parijsche Faculteit als kettersch geweigerd. Intusschen zag hij van zijn werkkring bij het middelbaar onderwijs af, keerde naar Parijs terug en begon er zijn studiën, wijsgeerige en historische, opnieuw, levend van de opbrengst van lessen en, later, van zijn letterarbeid en van een kleine rente, die hem uit de nalatenschap van zijn vader was overgebleven. Hij had moeilijkheden met de Académie Française wegens zijn bekroonde studie over Livius, moeilijkheden met uitgevers en redacteurs van tijdschriften, die aarzelden stukken te plaatsen van iemand, die in officieele kringen zoo slecht stond aangeschreven; zijn spinozistisch gekleurd determinisme werd voor onzedelijk uitgekreten. Hij ondervond bijna wat hij in één zijner eerste geschriften, de Philosophes Français, zoo aardig zeide, dat iemand die de reputatie heeft van un homme dangereux eigenlijk is un homme en danger. Daarbij kwam dat zijn gezondheid niet sterk was: een geheel jaar werd zijn studie over de Engelsche litteratuurgeschiedenis, die hij in dien tijd begon, onderbroken, tengevolge van een uitputting van krachten, die hem geheel belette te werken. Is het wonder dat men in de brieven van dien tijd uitingen vindt van bitterheid en moedeloosheid? Onder den indruk van den staatsgreep van 2 December schrijft hij: ‘De la sottise, de la violence, de l'ignorance, de la poltronnerie, voilà les principaux ingrédients que le bon Dieu a mêlés ensemble pour en faire le genre humain’. (9 December 1851; Corr. I, 167). Prachtig is zijn kreet van verontwaardiging, in een brief aan zijn zuster Virginie, nadat zijn wijsgeerige dissertatie door de Faculté des Lettres is afgewezen: ‘Toutes choses ont un faux visage; en vivant, j'apprends à vivre; on crie tout haut qu'il faut être honnête homme: en pratique, on en plaisante, et l'honnête homme est celui qui met bien sa cravate et friponne en secret. On demande tout haut des ideés, des découvertes; la vérité est qu'on veut des banalités, des vieilleries, des copistes’. (20 Juli 1852, Corr. I, 290). - Dan weder heet het, humoristischer, in een brief aan zijn ouden schoolkameraad E. de Suckau (Januari 1855, Corr. II, 95): ‘Je me répète tous les matins la phrase suivante: une morue contient quatre millions d'oeufs, deux | |
[pagina 243]
| |
cents arrivent à l'état d'adultes. Il est naturel qui je sois dans les 3.999.800 autres. Cette phrase une fois bien appliquée et infusée dans une décoction de Spinoza, on devient une bête raisonnable et convenable, en paletot, lunettes et cravate noire, faisant régulièrement son service à la façon des chevaux de moulin, estimée dans le monde, utile à l'ordre social et parfaitement digne d'être portefaix ou ministre.’ Is het wonder dat deze stemmingGa naar voetnoot1) hem bijbleef toen hij bekend en beroemd was geworden? In zijn boeken, daar waar hij in zijn eigen naam spreekt, onderdrukt hij haar zooveel mogelijk: zijn helder wijsgeerig hoofd zag zeer goed in dat dit pessimisme in strijd was met zijn systematisch determinisme; maar het komt voor den dag in de Notes sur Paris, waar hij het woord geeft aan dien M. Graindorge, wien hij blijkbaar veel heeft gegeven van zichzelven. En nu komt het mij voor dat deze stemming, waarin de gebeurtenissen van 1870 hem moesten versterken, niet de geschikte was om de menschen van 1789 en vervolgens onbevangen te beoordeelen. Maar er komt nog iets bij. Ik geloof dat zelfs al had Taine in zijn jeugd minder bitterheid ondervonden, zelfs al was de oorlog van 1870 niet uitgebroken, zijn talent in het verloop der jaren dat evenwicht zou hebben verloren, dat de werken van zijn beste periode kenmerkt. Les gouvernements tombent toujours du côté par où ils penchent: dit gezegde, aan Guizot toegeschreven, is ook toepasselijk op het genie van kunstenaars en schrijvers. Taine was een machtig realist, de grootste misschien van zijn realistischen tijd. Zijn meesterwerken vallen in de periode van zijn leven toen zijn gaaf, feiten bijeen te brengen en te groepeeren, in evenwicht was met zijn andere gaaf, de dingen levendig, artistiek te voelen en plastisch weêr te geven. Hoe ver hij het daarin had gebracht bleek mij eens door het contrast, bij de lezing, in Lecky's History of England in the eighteenth century, van de hoofdstukken die de sociale en godsdienstige toestanden schilderen. De woordenrijke, wat langzame, grijze uiteenzetting | |
[pagina 244]
| |
van den Engelschen geschiedschrijver volgend, kreeg ik den indruk dat ik dat alles reeds vroeger, in veel treffender vorm had gelezen; plotseling schoot het mij te binnen: het was in Taine's Histoire de la littérature anglaise. Taine had, in een kort overzicht van de Engelsche achttiende eeuw, in één forschen greep samengevat wat Lecky omslachtig uiteenzet: de corruptie der hoogere standen, de beestachtigheid en dronkenschap der lagere, de pogingen der godsdienstige secten, bepaaldelijk van het Methodisme, om in dit alles verbetering te brengen; maar Taine resumeert zóó, met zulk een kracht van voorstelling en uitdrukking, dat het tafereel onvergetelijk blijft en zijn tien of vijftien bladzijden op den lezer een veel blijvender indruk maken dan het halve boekdeel van den Engelschman. Ook in de correspondentie en in de daarbij gevoegde schetsen en aanteekeningen uit Taine's nalatenschap, vindt men, vooral in de drie eerste deelen, die superioriteit terug: opmerkingen die doordringen tot in het hart van het onderwerpGa naar voetnoot1), prachtige natuurschilderingen, - zijn eerste kennismaking met het bosch van Fontainebleau ontrukt hem een kreet van bewondering - portretten van beroemde tijdgenooten, - Berlioz, Delacroix, Sainte-Beuve, Flaubert enz. - die den lezer sprekend voor oogen staan. Maar dit evenwicht tusschen artistiek gevoel, gaaf van generalisatie en realistische liefde voor feiten, kon niet eeuwig duren. Het was te vreezen dat het realisme langzamerhand het overwicht zou verkrijgen en de andere gaven van den schrijver neutraliseeren. Dit is inderdaad gebeurd. Reeds in de voorrede van l'Intelligence - een boek dat, wat helderheid van uiteenzetting en wat compositie betreft, Taine's meesterwerk is - wordt men verontrust door de leer dat voortaan voor de wetenschap der zielkunde alleen heil te wachten is van ‘feiten.’ In de Origines de la France contemporaine komt deze leer slechts al te veel tot haar recht: in l'Ancien Régime vindt men nog treffende generalisaties, maar la Révolution bestaat voor het grootste gedeelte uit droge opsommingen van feiten, door résumés aan elkander verbonden. | |
[pagina 245]
| |
Iemands stijl en wijze van voorstellen hangt samen met zijn innigste wezen, dit was een hoofdbeginsel van Taine's eigen litterarische kritiek. Dit uiterste realisme in stijl en uiteenzetting moest zich weerspiegelen in de denkbeeldenzelven van den schrijver. De realist loopt, waar het de beoordeeling der menschelijke zaken geldt, voortdurend gevaar. een omgekeerde idealist te worden. Zich uitsluitend bezig houdend met de menschheid zooals zij is, houdt hij niet genoeg rekening met het voortdurende streven naar lotsverbetering, het eeuwige ‘meliorisme’ dat het beste gedeelte der menschheid bezielt. Mij komt het voor dat dit gebrek niet vreemd is aan Taine's beoordeeling der groote Revolutie. Hij ziet niet in, wil niet inzien, dat een volk, op een gegeven oogenblik, zijn politieke en maatschappelijke instellingen zóó duldeloos kan vinden, dat het die eenvoudig stukslaat, zonder te weten waardoor ze te vervangen; dat die plotseling zich in daden uitende afkeer van het bestaande óók een natuurlijk verschijnsel, een uiting der realiteit is, evenals het natuurlijk is dat, gedurende de algemeene verwarring die op deze vernietiging volgt, groote dwaasheden worden gezegd en gedaan en zelfs afschuwelijke misdaden gepleegd. En het is met de bijzonderheden als met het geheel. Zoo wil Taine een absolute scheiding zien gemaakt tusschen de landsverdediging van 1793 en 1794 en het binnenlandsch bestuur: de natie, zegt hij, heeft zich gered ‘malgré ses gouvernants.’ Deze voorstelling is onhoudbaar: het zegevierend terugslaan van de legers en vloten der Coalitie onderstelt niet alleen geestdrift bij de natie, dapperheid bij de soldaten, maar een goede centrale leiding te Parijs, een menschkundige keus der kommandeerende generaals, kortom de gebeurtenissen worden geheel onbegrijpelijk indien de Jacobijnsche partij enkel bestond uit de schelmen of krankzinnigen, die Taine ons uitsluitend laat zien. Zoo wordt, door overmaat van realisme, Taine irreëel.Ga naar voetnoot1) Interessant is te zien, in de twee laatste deelen der Correspondentie, hoe die hartstocht voor realiteit hem ten laatste | |
[pagina 246]
| |
overmeestert en op allerlei gebied onbillijk maakt. Zóó in de in veel opzichten geniale beoordeeling der Romantiek, boven vermeld. Victor Hugo moet het daar bovenal ontgelden.Ga naar voetnoot1) In zijn latere periode vindt Taine bij hem de Republiek, het Socialisme, ‘le rêve humanitaire de l'abonné du Siècle’. Ik moet verklaren dat ik het hier opneem, niet alleen voor V. Hugo, maar ook voor den geabonneerde van den Siècle De ouderwetsche lezer van den Siècle (het blad was, gedurende de eerste jaren van het Tweede Keizerrijk, de eenige republikeinsche krant die te Parijs door de regeering geduld werd), die in de wereld minder onderdrukking wilde en minder onrecht, die zich warm maakte voor de onafhankelijkheid van Polen en de eenheid van Italië, was nog zulk een slecht specimen niet der menschelijke natuur; ik heb hem liever dan sommige Parijsche bourgeois van heden, die Antisemieten zijn en Nationalisten en Grégori toejuichen. Maar alles wat uit de verte op subjectivisme en lyriek gelijkt, was den Taine der latere jaren een gruwel. Van de anecdoten die de heer Chevrillon in het boven geciteerd artikel over zijn oom verhaalt, dunkt deze mij de meest typische. De heer Chevrillon, die in Engeland had gestudeerd en er een groot bewonderaar was geworden van Shelley, wilde als dissertatie voor het doctoraat in de letteren een boek schrijven over den dichter van Prometheus Unbound. Taine ried hem dit af, en deed hem tot onderwerp kiezen Sydney Smith, den liberalen clergyman, schrijver der Brieven van Peter Plymley. Deze voorkeur, gegeven aan Sydney Smith boven Shelley, teekent een geheele geestesrichting. Evenzoo geeft, in een overigens interessanten brief, Taine aan zijn dochter een uitbrander, omdat zij de lyrische poëzie van Elizabeth Browning leest (Corr. IV 327). Elizabeth Browning, Swinburne, Rossetti, enz., zijn des malades. Nu heeft Taine ongetwijfeld gelijk dat voor iemand die de Engelsche litteratuur begint te bestudeeren, Milton en Cowper, juist om het schijnbaar-ouderwetsche, betere lectuur zijn dan de ‘hoogmooie’ producten der nieuwste letterkunde; maar | |
[pagina 247]
| |
een zóóver gedreven afkeer van het subjectieve is óók niet geheel gezond. Men zou zeggen dat, ten laatste, bij Taine vooropgezette meeningen beletten de dingen te zien zooals zij zijn. Dat iemand met zijn denkbeelden over een minimum van staatsinmenging en met zijn ruimen blik op de dingen, geen vriend kon zijn van een banaal antiklerikalisme, is natuurlijk; dit blijkt uit menige uiting zijner jongere jaren. Maar dit belette hem toen niet, in te zien dat een heerschappij der geestelijkheid, zooals die in Frankrijk onder het Tweede Keizerrijk bestond, ten laatste een reactie ten gevolge moest hebben. In de na zijn dood uitgegeven Carnets de voyage, die treffende schets van het in schijn door prefecten, in waarheid door generaals en bisschoppen geregeerde Frankrijk van Napoleon III, laat hij zich hierover zonder omwegen uit. Hij begreep zeer goed dat het de vrees voor het socialisme was, die de bourgeoisie er toe noopte, de priesters te beschouwen als een soort geestelijke gendarmes; maar hij voorspelt dat het zóó niet duren kan; hij voorziet een herhaling der Revolutie van 1830Ga naar voetnoot1), en te Toulouse, waar de macht en de rijkdom der geestelijkheid hem bizonder treffen, schrijft hij: ‘Les gens d'Eglise s'enrichiront pendant cinquante ans de paix; et quand les révolutions viendront, on leur prendra leurs biens. Mais ces purgations périodiques violentes sont toujours malsaines’. (Carnets, p. 188). Maar wanneer, twintig jaar later, onder Gambetta en Jules Ferry, de antiklerikale beweging werkelijk begint, dan heft hij de handen ten hemel, en schijnt wat gebeurt, onbegrijpelijk te vinden. (Corresp., 25 Juni 1885, IV, 204). Het laatste deel der Briefwisseling maakt een zwaarmoedigen indruk. De vroeger zoo dappere Taine is bang voor alles: hij vindt alles verontrustend, vreest voortdurend een nieuwe Commune. Soms zou men zeggen dat hij, op het laatst van zijn leven, geen geheel vrije geest meer was; zoo zegt hij in één zijner laatste brieven: ‘la vérité scientifique n'est suppor- | |
[pagina 248]
| |
table que pour quelques-uns; il vaudrait mieux qu'on ne pût l'écrire qu'en latin’ (25 Augustus 1892; Corr. IV, 340). Het is waar dat dit werd geschreven naar aanleiding van een bizonder geval; maar uit de mededeelingen van A. Chevrillon weten wij dat Taine in gesprekken op dit denkbeeld terugkwam. Deze vreesachtigheid vormt een merkwaardige tegenstelling met de opgewektheid tot het einde toe, van Taine's ouden vriend Renan: men leze de laatste bladzijden van de Histoire du peuple d'Israël, geschreven eenige maanden vóór Renan's overlijden: hij plaatst boven het slothoofdstuk van zijn boek de oude formule der middeleeuwsche afschrijvers: Finito libro, sit laus et gloria Christo. Taine, daarentegen, ziet met droefheid terug op zijn groot werk, dat hij niet mocht voltooien; hij schrijft aan Gaston Paris, 23 Juli 1892: ‘Probablement j'ai eu tort, il y a vingt ans, d'entreprendre cette série de recherches; elles assombrissent ma vieillesse et je sens de plus en plus qu'au point de vue pratique elles ne serviront à rien.’ (Corr. IV, 338). Aan den anderen kant kan men zeggen dat Taine, toen hij zich uitputte op het probleem van de Revolutie en van Frankrijks toekomst, slechts gehoorzaamde aan een innerlijke wet van zijn natuur. Zijn groote gaaf was, dunkt mij, dat hij steeds problemen zag, niet enkel in de wijsbegeerte, maar in de geschiedenis, in de kritiek, overal.Ga naar voetnoot1) Te weinig vakgeleerden doen het. Zij zijn tevreden wanneer zij de feiten opteekenen und gehörig classificiren. Taine niet alzoo. Hij moge vóór zich hebben een Grieksch standbeeld of een schilderij van Delacroix, een wereldsche komedie van Congreve of een mystiek hoofdstuk van Bunyan, een wijsgeerige uiteenzetting van Royer-Collard of een luchtige novelle in de Vie Parisienne van zijn vriend Marcelin, - steeds vraagt hij zich af: hoe is dit ontstaan, onder welke invloeden werd het wat het is, waarom is het zóó en niet anders? Vandaar dat van zijn boeken, nog afgezien van den meesterlijken stijl, een opwekkende, vormende kracht uitgaat. Zijn Intelligence, zijn | |
[pagina 249]
| |
Histoire de la littérature anglaise, zijn Essais de critique et d'histoire zullen, stel ik mij voor, gelezen worden zoolang de Fransche taal wordt verstaan door menschen die nadenken over de vraagstukken van het leven en de geschiedenis. Waar het Taine geldt, moet het laatste woord steeds een uiting van bewondering zijn.
G. Busken Huet. Parijs. |
|