Bibliographie.
Uit het leven van Mark Twain. Autobiografie vertaald door J. de Hoop Scheffer. Haarlem, Vincent Loosjes, 1907.
Wij hebben genoten bij 't lezen van deze autobiografie. De heer J. de Hoop Scheffer heeft de verschillende hoofdstukken of fragmenten, zooals ze in de ‘North American Review’ zijn verschenen, samengevoegd en vertaald, en geeft ze thans in een Hollandsch boek aan het publiek. Mijn hemel, wat is dat alles frisch en oorspronkelijk! Het is natuurlijk geen gewone autobiografie, waarin een auteur van de alledaagsche soort (zie pag. 190) in geregelde orde vertelt, wat hij gedaan en ondervonden heeft in de eerste veertig jaren van zijn leven, ‘want dàn heeft hij alles beleefd wat waard kan zijn opgeteekend te worden’: - hij heeft zichzelf ook niet tot een held gemaakt, door de gebeurtenissen van zijn leven van kleur te veranderen, ‘ze binnenste buiten te keeren en tot feiten te maken om danig trotsch op te zijn’: - niets van dit alles: hij verhaalt slechts alledaagsche voorvallen, waarbij hij aldoor het verleden tegenover het heden plaatst, en dat alles schijnbaar zoo ordeloos mogelijk, zonder stelsel of vasten gang, al naarmate geheugen en toeval 't ingaf. Het wordt zoodoende een aanéénrijging van kleine tafereeltjes, op Mark Twain's bekende manier geschetst, vluchtige teekeningen, die los en toch stevig op haar pooten staan, en altijd den komieken zet of draai van den guitigen auteur verraden. Die schetsen vormen een bonte reeks. Het zijn kijkjes en ‘kiekjes’ eerste klasse. Scherp en raak: vooral vlug. Als we ze even gezien hebben, staat de voorstelling voor-goed ons levendig voor den geest. We kennen nù neef Sellers of eigenlijk James Lampton: - wij meesmuilen om Mark Twain's onthaal bij den uitgever, tot wien hij voor 't eerst aanklopt: - wij genieten van de anecdoten van ‘de beer’ uit zijn kinderjaren: - wij lachen hartelijk om zijn ‘séances’ als aankomende jongen bij den magnetiseur: - wij maken ons vroolijk om zijn duel: - wij vinden treffend de
uitbeelding van zijn broêr Orion en de daaraan vastgeknoopte schildering dergroote boerderij van zijn oom Quarles: - wij begrijpen zijn diner bij Keizer Wilhelm II te Berlijn: - wij schudden het hoofd om zijn hebbelijkheid van te vloeken: - wij bewonderen hem op het biljart: - wij voelen veel voor zijn liefde voor de katten, die hem zijn aardigste vertelling aan de hand doen. Kortom wij leven met hem mede, en voortdurend speelt de glimlach om onze lippen. Hij is zoo mannelijk, zoo weinig tobberig, zit - zelfs waar hij een autobiografie schrijft - zoo min mogelijk aan zichzelf te denken,