De Gids. Jaargang 71
(1907)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
Dramatisch overzicht.Jules Claretie. Le mariage d'Agnès. Histoire d'amour et de théâtre. Paris, Eugène Fasquelle. 1907.‘L'année terrible’, het oorlogsjaar, het jaar van het beleg van Parijs, is ook voor de beroemde kunstinstelling, die den naam draagt van ‘La Comédie française’, een jaar van beproeving geweest. Drie dagen na de oorlogsverklaring, den 18en Juli 1870, voerde men Le lion amoureux van Ponsard op. Midden onder de voorstelling roept een stem: ‘La Marseillaise!’ Het orkest, dat er toen nog was - na 1870 werd het opgeheven -, speelt het lied, het parterre zingt de woorden en weldra zingt de heele zaal mee. Den 20en wordt hetzelfde stuk opgevoerd en vraagt het publiek weer om de Marseillaise. Maar nu treedt Mlle Agar naar voren en, half zingend, half declameerend, met de diepe en indrukwekkende stem, die de ouderen onder ons zich nog herinneren zullen uit den tijd van haar eerste optreden in ons land, draagt zij de vaderlandsche Ode voor, terwijl het publiek telkens het refrein herhaalt. Dat gaat zoo avond aan avond, tot aan de sluiting van den schouwburg. Want al hield de Comédie française het zoolang mogelijk vol, ook toen in Augustus de eerste berichten van de nederlagen Parijs bereikten en de ontvangsten tot even 200, eens zelfs tot 168 frank gedaald waren, den 5en September, den dag van den definitieven val van het Keizerrijk en van de proclamatie van de Republiek, was het uit. Den 6en en 7en wordt er niet meer gespeeld; den 8en September wordt de schouwburg op hoog bevel gesloten. | |
[pagina 154]
| |
In die tijden vervulde Edouard Thierry de betrekking van administrateur général. Francisque Sarcey noemt hem ‘le modèle du parfait directeur’. Hij was de man van het juiste midden: het classieke repertoire hield hij hoog, maar ook aan de nieuweren gaf hij een ruime plaats. Onder Thierry heeft het théâtre van de Musset, dank zij ook vertolkers als Delaunay en Mlle Favart, triomfen gevierd. De eerste stukken van Emile Augier, waarin Got schitterde, de comédies van Feuillet, Henriette Maréchal van de Goncourts, La Papillonne van Sardou werden onder zijn bestuur opgevoerd, en zelfs had hij den moed om, den 20en Juni van het tentoonstellingsjaar 1867, Hernani van Victor Hugo, het werk van den balling, van den dichter der Chatiments, op het tooneel te brengen. De Keizerlijke regeering liet hem begaan en een groot succes, dat bij de eerste voorstelling de proporties van een reuzendemonstratie aannam, was zijn loon. Door diezelfde eigenschappen: moed en vastheid van karakter, waaraan hij een groote gematigdheid in zijn wijze van optreden voegde, onderscheidde Edouard Thierry zich in de dagen van beproeving, die de Comédie française na den 8en September had te doorworstelen, en indien de instelling met haar groote lasten na die maanden- en maandenlange gedwongen sluiting niet is ten ondergegaan, indien hare sociétaires en pensionnaires haar trouw zijn gebleven, dan is het dank zij de geestkracht en de toewijding door haren administrateur général in die dagen ontwikkeld. Beter dan uit alles wat anderen ons verzekeren, leeren wij Thierry als nauwgezet en gewetensvol bestuurslid kennen uit het dagboek, dat hij van 15 Juli 1870 tot 31 Mei 1871 gehouden heeft en waarin al de groote en kleine gebeurtenissen staan opgeteekend, welke in die bange dagen de geschiedenis uitmaken van het Théâtre français gedurende het beleg van Parijs door de Duitschers en onder de Commune. La Comédie française pendant les deux sièges (1870/1871). Journal de l'administrateur généralGa naar voetnoot1) heet het merkwaardige boek, tot welks publicatie Thierry niet dan op den herhaalden aandrang van zijn uitgevers zijne toestemming heeft gegeven. Het is geen geschreven boek, maar enkel het afschrift van twee agenda's, waarin hij dag voor dag opteekende wat hij wilde ont- | |
[pagina 155]
| |
houden. Maar deze aanteekeningen, waarin alleen de feiten spreken zonder dat een auteur ze geschikt of aangekleed heeft, vormen in haar soberheid een aangrijpend beeld van dit bange tijdperk. Reeds in Augustus 1870 had de toenmalige archivaris van de Comédie française, Léon Guillard, het denkbeeld geopperd om, ten einde den schouwburg en de kostbaarheden die zich er in bevonden tegen alle gebeurlijkheden te beschermen, er een ambulance in te vestigen. Toen nu de tijdsomstandigheden de gedwongen sluiting waarschijnlijk maakten, namen de dames Madeleine Brohan, Favart, Jouaissain en andere vrouwelijke artisten het denkbeeld weer op en verklaarden zij zich bereid de ambulance te helpen stichten en onder haar patronaat te nemen. Na bekomen toestemming van hooger hand werden de groote foyer en de ‘galerie des bustes’ er voor ingericht. Het dagboek van Thierry is nu gevuld, behalve met berichten en geruchten van het oorlogstooneel, met alles wat op de inrichting van de ambulance betrekking heeft. Van alle kanten komt hulp opdagen in den vorm van materiaal, van geld en van persoonlijk dienstbetoon. Den 14en September worden de eerste twee gewonden, weldra gevolgd door twintig anderen, in de ambulance opgenomen. Intusschen blijft het huis van Molière niet geheel aan zijn bestemming onttrokken. Wel wordt de bedenking geopperd of het pas geeft, in den toestand waarin het land verkeert, terwijl de vijand voor Parijs ligt, tooneelvoorstellingen te geven, maar daar wordt tegen aangevoerd dat verstrooiingen als deze geschikt zijn om de geesten op te beuren, dat men hierdoor tal van personen die ten gevolge van de sluiting der schouwburgen broodeloos zijn geworden, beambten, costumiers, figuranten - om van de tooneelspelers niet te spreken - aan den kost helpt en in het leven houdt. Het ingesloten Parijs verveelde zich en snakte naar zijn schouwburgen. En zoo ontsloot dan ook het Théâtre français zijn deuren weer, zij 't ook aanvankelijk voor vertooningen ten bate van dit of dat: van de gewonden, van de weezen, voor den aankoop van kanonnen. Ernest Legouvé opende de ‘matinées littéraires’, den 25en October 1870, met een voordracht over l'alimentation morale pendant le siège, die grooten indruk maakte. Verder speelde men dien middag fragmenten uit Horace van Corneille en uit le Misanthrope, een ‘à-propos patriotique Pour les blessés van Eugène Manuel, terwijl Coquelin | |
[pagina 156]
| |
Les cuirassiers de Reichshofen van Bergerat reciteerde. Later werden nog herhaaldelijk voorstellingen gegeven. Sarcey, in zijn aangrijpende herinneringen aan het beleg van ParijsGa naar voetnoot1), teekent den aanblik dien de zaal bij zulk een gelegenheid opleverde aldus: “Éclairage sombre, public de gardes nationauxGa naar voetnoot2) et de femmes en robes montantes; sur la scène, point de décors; les acteurs presque tous en toilette de ville; et à travers des fragments de pièces du répertoire classique, quelques odes de circonstance, improvisées par de jeunes poètes... Dans la grande avant-scène, autrefois loge impériale, les blessés convalescents assistaient au spectacle et tous les yeux se tournaient vers eux avec attendrissement. Il y avait des visages pâlis par la fièvre, des bras en écharpe, des têtes entourées de linge, et, parfois, quelque noir enfant du désert, dont les yeux étincelaient dans l'ombre, comme ceux d'un lion, son compatriote. Et cependant, à quelques pas de là, de pauvres diables souffraient et mouraient sur le lit de douleur de l'ambulance...” Sarcey haalt bij deze gelegenheid Théophile Gautier aan, waar deze in den Moniteur vertelt van zijn bezoek aan de gewonden in het Théâtre-Français op den avond van zulk een tooneelvoorstelling. ‘En passant par le couloir, qui mène de la scène à la salle’ - zegt Gautier - ‘nous rencontrâmes deux religieuses, deux soeurs hospitalières, dont l'une demandait à l'autre: Où donc est la soeur Madeleine? - Au Théâtre du Palais-Royal, répondit la soeur interrogée, du ton le plus naturel du monde. Au moment même où passaient les soeurs, débouchait du foyer des acteurs Basile, avec sa longue robe noire, son rabat blanc, et ce bizarre chapeau que les prêtres espagnols portent encore. Ils s'effaça contre le mur, saluant de la façon la plus respectueuse. On jouait un acte du Mariage de Figaro... Quelle série étrange d'évènements vertigineux n'a-t-il pas fallu pour | |
[pagina 157]
| |
faire se coudoyer le Basile de Beaumarchais et de vraies religieuses dans un couloir de la Comédie Francaise!’ Terwijl het werk van deze liefdezusters gesteund wordt door de vrouwelijke leden van de Comédie, wanneer zij niet ‘de service’ zijn bij voorstellingen of repetitiën, doen verschillende van de mannelijke artisten hun plicht als ‘garde national,’ als ‘mobile’, of in een of ander vrijkorps. Tot hen behoorde ook de ‘pensionnaire’ Jules Didier Seveste. Seveste was in 1863, zeventien jaar oud, als eerste prijs van het conservatoire aan het Théâtre français verbonden en had er in November van dat jaar gedebuteerd in de rol van Petit-Jean uit Les plaideurs. Hij was een tooneelspeler van talent, die in de rollen van het repertoire, vooral in Molière en Beaumarchais, zeer gewaardeerd werd. Toen de oorlog begon, was Seveste garde national, maar in November ging hij over tot het vrijkorps van de ‘carabiniers parisiens’. Den 19en Januari werd hij in het gevecht bij Buzenval gewond en in de ambulance van het Théâtre français gebracht, waar hem het been boven de knie moest worden afgezet. Elf dagen lag hij daar, dobberend tusschen leven en dood; - den 30en Januari stierf hij. De aanteekeningen van Thierry tusschen 19 en 30 Januari spreken telkens over Seveste en zijn toestand. Den 18en had de administrateur général nog een brief van hem ontvangen waarin hij zijn leedwezen uitspreekt, den 15en - Molière-dag - voor de eerste maal niet tegenwoordig te hebben kunnen zijn bij de ‘Cérémonie’, het défilé in de Malade imaginaire, waaraan alle artisten plegen deel te nemen. Den 19en meldt de acteur Lafontaine dat hij drie gewonden brengt: een van hen blijkt Seveste te zijn, wien een kogel de dij doorboord heeft. ‘Le pauvre garçon’, schrijft Thierry, ‘pousse des cris terribles. Il a, dit-il, la jambe brisée en quatre morceaux et chaque mouvement de ces morceaux le fait horriblement souffrir. C'est égal; il est dans son théâtre; il est au milieu des siens; il se croit sauvé! Au milieu de tout cela la représentation continue, et les gémissements qui montent avec la civière s'entendent vaguement dans la salle terrifiée’. Niettegenstaande dit onheil, dat in en om den schouwburg een diepen indruk maakt, blijft men ook de volgende dagen doorspelen. Men kan, zoolang de uitbetaling van de aanzienlijke staatssubsidie, welke de comédie geniet, geschorst blijft, de inkom- | |
[pagina 158]
| |
sten van deze voorstellingen eenvoudig niet missen. ‘Si nous ne jouons pas’, schrijft Thierry, ‘qui donnera du pain à la famille de Seveste?’ De gewonde zelf houdt zich moedig. Hij stemt er in toe dat men hem het been afzet: ‘Après tout, M. Thierry fera bien de moi un régisseur’, zegt hij, en als de amputatie heeft plaats gehad: ‘Ik zal in alle geval een goede La Flêche kunnen zijn’. (La Flêche is, in l'Avare, de kreupele knecht van Cléante.) Den 22en brengt Seveste's zuster hem het kruis van het Legioen van Eer, dat hem voor zijn moedig gedrag is toegekend, en wanneer men het aan een der stijlen van zijn bed heeft opgehangen, zegt hij: ‘C'est bien beau, mais cela coûte cher’. Vermoedde hij toen wellicht reeds dat hij het met zijn leven zou moeten betalen? Acht dagen later sterft de vijf en twintigjarige kunstenaar, de moedige patriot, zijn moeder, een weduwe, en zijn zuster, wier beider steun hij was, troosteloos achterlatende. Den 1en Februari wordt hij begraven. ‘Le convoi s'est mis en marche sans un prêtre pour faire la conduite, faute d'une voiture qu'on n'a pas pu trouver’, schrijft Thierry. Op het kerkhof werd door den administrateur général een grafrede gehouden, waarin hij de volgende treffende bijzonderheid releveerde. De laatste rol die Seveste vervulde was in Une fête de Néron van Alexandre Soumet, die van Montanus, aan wien Nero, die zich op hem te wreken heeft, de keus laat, zich de aderen te openen in een bad of te vechten tegen een gladiator. Montanus kiest het gevecht. En Nero, hoewel zijn moed bewonderend, zegt als een die nog niet van allen wraaklust afstand heeft gedaan: ‘Combien sa mère va trembler!’ Thierry, dit herinnerende, laat er op volgen; ‘Heel het waardig en roemrijk einde van Seveste ligt in die woorden’.
Dat is de aangrijpende geschiedenis die den tegenwoordigen administrateur général van de Comédie française, Jules Claretie, aanleiding heeft gegeven tot het schrijven van den roman, Le mariage d'Agnès. Het is mijn schuld niet wanneer ik den roman, hoe roerend ook als ‘histoire d'amour’, minder treffend vind dan de geschiedenis. Wat er van ‘histoire de théâtre’ in voorkomt, bestaat uit weinig anders dan hetgeen in Thierry's aanteekeningen en Sarcey's ‘Impressions et Souvenirs’ te vinden is en waarvan ik hierboven het een | |
[pagina 159]
| |
en ander mededeelde. Zoo vindt men er het verhaal van de ontmoeting, waarvan Théophile Gautier ooggetuige was, aldus in vermeld: ‘Les cornettes blanches et les chevelures blondes se penchaient sur les mêmes blessés et l'acteur qui venait de jouer Basile dans le Barbier de Séville ôtait son grand chapeau en forme de gouttière pour saluer la soeur de Saint-Vincent de Paul qui passait’. Dat de schrijver tot kader voor zijn ‘histoire d'amour’ den oorlog van '70, het belegerde Parijs, koos en als hoofdpersonen Parijsche tooneelkunstenaars liet optreden, was zeker zijn recht. Ook is het begrijpelijk, dat de tragische dood van een veelbelovend tooneelspeler als Seveste hem op het denkbeeld van zijn roman heeft gebracht. Maar Claretie staat als literair kunstenaar niet hoog genoeg om ‘Dichtung’ en ‘Wahrheit’ tot een hoogere eenheid samen te voegen. De historische personen, die hij in zijn roman laat optreden, de in 1870 levende acteurs en actrices van het Théâtre français, die hij sprekende invoert, laat hij te dicht op ons staan. Daarbij begaat hij de onhandigheid, de gefingeerde hoofdpersonen van zijn roman, Simone Aubry en André Morère, al te sprekend te doen gelijken op twee, die in den tijd waarin deze geschiedenis speelt, deel uitmaakten van de Comédie française. In de blonde, nog zeer jonge Simone, leerlinge van Regnier, die bij het concours du Conservatoire een eersten prijs behaalt in de rol van Agnès uit L'ecole des femmes, door haar blondheid, haar gratie en haar ingenuiteit aller harten stormenderhand inneemt, en wier naam als die van ‘l'Agnès idéale’ weldra op aller lippen is, moet ieder, die maar eenigszins op de hoogte is, die andere blonde, ideale Agnès, eveneens leerlinge van Regnier, herkennen die Suzanne Reichemberg heette. André Morère, de zoon eener weduwe, de jonge veelbelovende tooneelspeler die, blakend van geestdrift, het gevecht zoekt en den 19en Januari 1871 bij Buzenval een kogelwond bekomt, waaraan hij na weinige dagen sterft, doet terstond aan Didier Seveste denken, die, onder dezelfde omstandigheden, op dienzelfden datum gewond werd en aan zijn wonden stierf. Maar nu heeft Claretie, om toch maar goed te doen uitkomen, dat hij bij het teekenen van de beide hoofdpersonen van zijn roman noch aan Mlle Reichemberg, de werkelijke ‘Agnès idéale’, | |
[pagina 160]
| |
noch aan Seveste gedacht heeft, er dìt op verzonnen. Wanneer Simone in het Théâtre français voor het eerst de rol van Agnès zal spelen, vernemen wij dat men haar dit verzocht heeft ter vervanging van Mlle Reichemberg, die niet wel is. Later laat Claretie iemand tot Simone zeggen: ‘La comédie avait déjà, hier, Mlle Reichemberg. Elle aura demain Mlle Aubry’. Er is vroeger al een paar maal sprake geweest van den acteur Seveste, maar wanneer nu André Morère in de ambulance gebracht is, deelt men hem mee, dat hij er tegelijk met Seveste is gekomen, die een kogel in het been heeft gekregen te Montretout.Ga naar voetnoot1) Dit zijn onnoodige, haast kinderachtige trucjes. Als idylle te midden van den onafgebroken voortdurenden krijg wel wat eentonig, wordt deze ‘histoire d'amour et de théâtre’ met zijn tragisch einde - den dood van André en zijn, niet officieel, huwelijk in extremis met Simone - verlevendigd en afgewisseld door het optreden van twee personen, van welke de een een oude bekende van ons is. Brichanteau, dien Claretie ons elf jaar geledenGa naar voetnoot2) voorstelde als den ouden cabotin, die het op het Conservatoire en in het leven nooit verder heeft kunnen brengen dan tot een derde accessit, is toen de oorlog was uitgebroken uit de provincie, waar de schouwburgen gesloten zijn, naar Parijs gekomen, ‘uit plicht en uit noodzakelijkheid’, en telkens vinden wij hem weer, steeds ‘acteur’, met zijn onverzadelijke ijdelheid, zijn groote woorden en zijn groote gebaren, maar ook met zijn groot goed hart. De tweede figuur is de Vicomte Julien de Janillac. De Janillac is een rijk boulevardier, die zijn leven en zijn lichaam slijt in de cabinets particuliers van Brébant, in de kleine schouwburgen en op de wedrennen, wiens avonturen de Chronique vertelt en wiens ‘bons mots’ de Figaro wereldkundig maakt. Maar als Parijs wordt belegerd en de nood aan den man komt, voelt hij zijn beter Ik ontwaken en ‘l'homme de toutes les premières’, die enkel voor zijn plezier leeft, vindt er nu zijn plezier in, om als korporaal bij de garde mobile mee te helpen aan de verdediging van Parijs. Hoe hij, gewond, in de ambulance van het Théâtre français wordt opgenomen, daar door Simone | |
[pagina 161]
| |
opgepast wordt en hoe er, onder dit dagelijksch samenzijn, tusschen hem en zijne ‘petite soeur grise’ een affectie ontstaat, die de idylle André-Simone een oogenblik dreigt te verstoren, - de beschrijving hiervan behoort tot de gelukkigste gedeelten van Claretie's roman. ‘Ceux qui ont traversé la Tempête y retrouveront les éclairs, l'écho des jours d'orage. Ceux qui n'étaient pas nés apprendront là comment Paris vécut durant les heures terribles’, schrijft Claretie in de opdracht van zijn boek aan Adolphe Brisson, - en men kan het hem toegeven. Maar ik geloof dat men dit alles nòg levendiger zal gevoelen, dat men nòg dieper getroffen zal worden, wanneer men de onopgesmukte dagboek-aanteekeningen, de herinneringen aan die dagen leest, waaraan de ‘Dichtung’ geen deel heeft.
J.N. van Hall. |
|