De Gids. Jaargang 71
(1907)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Nora.Ga naar voetnoot1)Nora is met Steunpilaren der Maatschappij van de niethistorische Ibsensche tooneelspelen in mijn waardeering het minst-mooie. Dat ze evenwel juist beide, in ons land althans, voor opvoering het geschiktst worden geacht, zou ik wel kunnen verklaren, maar doet thans minder ter zake. Want niet hoe de opvatting is van Nora in de regie van onze Hollandsche tooneelgezelschappen van dit oogenblik, noch hoe Nora er in de verbeelding van ons Hollandsch schouwburgenpubliek uitziet, maar wat dit tooneelspel zelf werkelijk is, zou ik thans gaarne bespreken. Nora vind ik daarom minder mooi, omdat blijkbaar Nora min of meer expresselijk gebouwd is op een theorie, die bovendien Ibsen zoo erg veel niet schelen kon. Ik heb eigenlijk maar heen te wijzen naar de geschiedenis van het dubbele slot, een verandering (van Ibsen zelf) die juist voor de beteekenis van die theorie vernietigend is, om iedere tegenwerping machteloos te maken, dat Ibsen wèl erg serieus was met die theorie. Maar voor wie de geest van Ibsen's overig werk kan verstaan, is iedere verdere argumentatie | |
[pagina 68]
| |
volstrekt overbodig, en ik zal mij dan ook veroorloven over Nora te schrijven, als bestond er geen vrouwenkwestie hoegenaamd. Het feminisme, dat zich in dit werk schijnbaar zoo erg manifesteert, is niets, valt geheel weg bij de beteekenis, die Nora heeft als psychologische studie van menschelijke karakters, hevig en echt. Vooraf nog een kleine opmerking, die het zijn nut kan hebben te maken. Indien, wáár ook, en wánnéér, van Ibsen gesproken wordt, dan volgt als uit één adem het woord ‘mystiek’. Daargelaten nog, dat dit woord nooit gebezigd moest worden, zonder er op hetzelfde oogenblik een levenden inhoud aan te geven, heeft het zijn bijzonder gevaar het met betrekking tot Ibsen's werk uit te spreken. Met uitzondering misschien van zijn allerlaatste tooneelspelen geldt juist voor Ibsen, dat de quintessens van zijn werk is een buitengewone krachtige realiteit, een psychische realiteit, zeker, maar toch realiteit en geen mysterie. Het woord mystiek uitgesproken aan het begin van een opvoering van Nora, van Bouwmeester Solnesz, of van Spoken, brengt op de gezichten van het publiek die volstrekt overbodige en daarbij hopeloos dwaze affectatieexpressie van begrip-voor-het-onbegrijpelijke. Bij Nora is er alle reden dit nog eens uitdrukkelijk te zeggen, daar er hier, in de herhaling van het woord vidunderlige (het wonderbare), schijnbaar door den dichter zelf de bedoeling van het mysterie is gelegd. Dat dit wonderbare in de verste verte niet heenwijst naar een geheimzinnigheid, die met het bovennatuurlijke iets te maken heeft, maar opgevat moet worden in denzelfden zin als men bijv. in echte ontroering spreekt van een ‘wonder’-mooi meisje (zoo hier een wonder-mooie-daad-uitliefde), wilde ik wel zoo nadrukkelijk zeggen, dat het gelden kon, mogelijk, als een correctie-voor-goed van die menigvuldige, dwaze opvatting, die het juiste begrip en de goede stemming bij Ibsensche opvoeringen verstoren. Als ik maar durfde, gaf ik den raad, nooit eenige mystiek te aanvaarden, waarvan de wezenlijke grond niet een diepe, echte menschelijkheid is. Maar dit in 't voorbijgaan.
Indien men aan de vrouwen-figuren van Ibsen denkt, is men geneigd in de eerste plaats vrouwen als Hedda Gabler, Frau vom Meer, Rebecca West uit Rosmersholm, of Frau | |
[pagina 69]
| |
Inger auf Óstrot in gedachten te zien. Krachtige vrouwen, hartstochtelijke vrouwen, intelligenties en eerzuchtigen, en allen hebben ze meer 'slevens ervaring, en de kennis van het leven, dan 's levens illuzie. De typische vrouw-van-Ibsen is de vrouw boven de dertig jaar. Dit is in overeenstemming met wat Ibsen zelf is, de poëet van het pessimisme, maar niet van het melancholische pessimisme, maar het bezadigde, het overtuigde, het ervaringrijke pessimisme. Die indruk, dat Ibsen zóó is en dat de Ibsensche vrouw zóó is, is in die mate sterk, dat hij bijna belet, dat andere indrukken, van tegenovergestelden zin, opkomen. En toch, indien men inzonderheid Bouwmeester Solnesz (Hilde Wangel) of Nora verstaan wil, moet men gehéél afstand doen van eenmaal opgevatte meeningen in bovenvermelden zin, en zich overgeven aan voorstellingen van jeugd, van kinderlijke, naïeve, haast kinderachtige jeugd, maar mooi, ‘wonder’-mooi in de eerste opkomst van een zich krachtig ontwikkelende, bergen-verzettende ideëele energie. Het is of Ibsen de illuzie, het ideaal dat hij voor zich zelf en zijn eigen leven niet heeft gewild, dat hij in zich zelf immer met een grijnslach heeft gedood, éénmaal leven heeft willen geven in de creatie van een jong meisje, dat zijn zou idealistisch èn sterk. Dit is Hilde Wangel in Bouwmeester Solnesz. Nora is veel, veel minder. Maar toch kunt gij Nora niet verstaan, indien gij haar niet ziet in de eerste plaats als jong, als buitengewoon jong, en dan bovendien ziet haar jeugd als een kracht, als iets moois èn sterks van ziel.
Nu ik zoover gekomen ben, verheug ik me, dat ik er in slagen zal over Nora nog iets te zeggen, dat klinken zal als een ontdekking. Na al wat er jaren lang over dit chapiter is geschreven, is dit zelfvertrouwen wellicht een weinig vermetel, en de mogelijkheid is niet gering, dat van mijn bovenvermelde opvatting van het karakter van Nora gezegd zal worden, dat ze zoo oud en bekend is als de weg van Kralingen. Maar toch, indien men mij volgen wil, hoop ik in een correcte en niet expres-ingewikkelde aansluiting aan den tekst van het stuk, van Nora's karakter den bijzonderen psychischen eigenaard te laten zien, die, - heelemaal gezwegen van | |
[pagina 70]
| |
de opvatting van mej. Rika Hopper - mij toch ook nog in geen enkele litteraire bespreking is bekend geworden.
Een stuk van Ibsen bestaat niet buiten zijn karakters, en die karakters bestaan niet buiten de scherp-fijne omlijning van Ibsen's taal. Het Noorsch van Ibsen heeft, - dit ook in tegenstelling met de gangbare opinie - voor mij een concrete, scherpe realiteitsklank. Ietwat burgerlijk, kleinsteedsch in zijn conversatie-exclamaties van betuigingen van instemming, deelneming, bewondering en wat dies meer zij, maar, dat daargelaten, is het noorsch van Ibsen overigens van een harde werkelijkheidschoonheid, die mij, ja, die mij zeer doet verlangen naar een noorsche opvoering van een stuk van hem.
In de ontwikkeling van den voor Nora zoo noodlottigen toestand, die op een katastrofe dreigt uit te loopen (het door haar valsch onderteekende leeningscontract, met de dreigende ontdekking daarvan aan haar man) wordt als het ware gespeeld, in den aanvang en dan daarna nog eenige malen, met de gedachte aan een oplossing van al die moeilijkheden door zonde; door de zonde van een ongeoorloofde verhouding met een vriend des huizes, van echtbreuk, en daardoor geld, en daardoor afbetaling van de geleende som en terugverkrijging van het valsche contract. In de ontwikkeling van de dramatische motieven is het eerste opkomen van die zondegedachte een praeludium. Het dramatische motief is de groote scene van het tweede bedrijf tusschen Nora en Dr. Rank (die in dit minst mooie treurspel van Ibsen voor mij behoort tot het mooiste wat hij ooit schreef), de praeludeering is in de angstige, maar dan nog geheel ongegronde kwade vermoedens van zulk een ongeoorloofde verhouding, vermoedens uitgesproken door Nora's oudere vriendin, Fru Linde. Voor een getrouw beeld van het moeder-meisje Nora is dit motief-van-de-zonde, en de wijze, waarop het in het stuk is ingeweven, van het grootste belang. Van veel minder belang, of liever voor den eindindruk, zoowel van het stuk als van Nora in het bijzonder, van absoluut geen belang zijn al die kleine détails - door mej. Rika Hopper met zooveel voorliefde gespeeld - van de bitterkoekjes, van het kerstboompje, van de drie kindertjes, van | |
[pagina 71]
| |
het verstoppertje spelen, van de cadeautjes, van de tarantellajapon. Indien de actrice, die deze rol spelen moet, er niet in slaagt de hierboven genoemde dingen te spelen zonder relief, zonder expresheid, maar in een absolute onbevangenheid van jeugd, niet dus als damesachtige lievigheidjes, dan is reeds daarmee alleen de indruk, zooals hij zijn moet, verknoeid. In dien verkeerden zin gespeeld, brengt de actrice in het karakter van Nora al die elementen, die, zoo ze er wezenlijk waren, Nora's verzet aan het einde onbegrijpelijk zouden hebben gemaakt. Want dan zou Nora wezenlijk zijn, waarvoor haar man ze houdt, terwijl het dramatische conflict juist gegeven is in Nora zooals-ze-is, en Nora zooals de voorstelling van haar man haar maakt. Alleen als die kleine dingen gezien kunnen worden als de egoiste, maar toch lichte kantjes van een zonnig meisjeszieltje, dat evenwel tot groote dingen in staat is, dan, maar dan ook alleen blijft de weg vrij voor een juiste opvatting van de werkelijke Nora.
* * *
Aufz. 1, Auftr. 3. Nora. Vater gab uns keinen Pfennig. Ich war's, die das Geld schaffte. Frau Linden. Du? Die ganze grosse Summe... Aber wo bekamst du's denn her?... Denn leihen konntest du's ja nicht. Nora. ...'s Ist ja nicht gesagt, dass ich das Geld geliehen habe. Ich kann's ja auf andre Weise bekommen haben. (Wirft sich im Sopha zurück.) Ich kann's ja von dem einen oder andren Anbeter erhalten haben. Frau Linden. Du bist eine Närrin... Frau Linden. Aber wie viel hast du von diesen Schulden abzahlen können? Nora. Ja, das kann ich so genau nicht sagen. Bei solchen Geschäften ist es schwer Ordnung zu halten. Manchmal wusst' ich mir keinen Rath. (Lächelt.) Dann sass ich hier und stellte mir vor, dass ein alter reicher Herr sich in mich verliebt - Frau Linden. Was! Welcher Herr? Nora. Ach Unsinn! Dass er nun todt wäre - - und als man sein Testament öffnete, stand da mit grossen Buchstaben: Meine sämmtlichen Gelder sollen der liebenswürdigen Frau Nora Helmer sofort baar ausgezahlt werden. Frau Linden. Aber liebe Nora - was ist das für ein Herr? | |
[pagina 72]
| |
Dit is de eerste maal, dat de gedachte aan de mogelijkheid van Nora's ontrouw over den toeschouwer komt. Frau Linden, die wel gegeven is als een vrouw met ervaring, maar niet als een kwaaddenkende pessimiste, spreekt dat vermoeden uit, omdat Nora's woorden haar wel voor geen andere uitlegging vatbaar lijken. Hierin ligt de eerste wezenlijke bijzonderheid in Nora's karakter, dat zij, moeder van drie kinderen, nog speelt met de gedachte van ontrouw, en er zoo naief-ernstig van fantazeeren kan, dat zij, die haar hoort, denken moèt aan valschheid. Ook neemt Nora zelf nog niet waar, dat zij dien indruk wekt bij haar vriendin. Want Nora is in een stemming, die haar deze prachtige woorden zeggen doet:
Aufz. 1, Auftr. 3. Frau Linden. Willst du es ihm nie sagen? Nora (nachdenklich, halb lächelnd), Ja - später vielleicht - nach vielen Jahren, wenn ich nicht mehr so hübsch bin wie jetzt. Du musst mich nicht auslachen! Ich meine natürlich: wenn Robert mich nicht mehr so gern leiden mag wie jetzt; wenn er kein Vergnügen mehr daran findet, dass ich vor ihm herum tanze und mich verkleide und declamiere. Dann könnt' es gut sein etwas in der Hinterhand zu haben.
Neen, dit is geen coquetterie; maar een buitengewoon aanhankelijke, kinderlijke genegenheid; zoo ontroerend als ook later haar geloof is in Helmer's groote zielskracht en moed, die niet bestaan.
Aufz. 2, Auftr. 3. Frau Linden. Liebe Nora, in manchen Dingen bist du noch wie ein Kind; ich bin etwas älter als du und hab' ein weinig mehr Erfahrung. Ich wil dir etwas sagen: du solltest der Sache mit diesem Doctor ein Ende zu machen suchen... Nora. Ich versteh' dich gar nicht. Frau Linden. Verstell dich doch nicht, Nora. Glaubst du, ich hätte nicht erraten, von wem du die achtzehnhundert Thaler geliehen hast? Nora. Bist du von Sinnen? Das glaubst du!... Nora. Nein wirklich, es wäre mir nie eingefallen, Doctor Rank zu bitten - übrigens weiss ich bestimmt, wenn ich ihn ersuchte - Frau Linden. Aber das thust du doch natürlich nicht! Nora. Behüte. Ich glaub' auch nicht, dass es nothwendig werden könnte. Aber davon bin ich fest überzeugt, wenn ich Doctor Rank sagte - | |
[pagina 73]
| |
Dit is de tweede maal, dat zich de gedachte opdringt aan een bepaalde verhouding waarin Nora staat tot Doctor Rank. Maar thans is in Nora's toestand dìt veranderd, dat ze werkelijk geldelijke hulp onmiddellijk noodig zal hebben. Zèlf heeft ze nu aan Doctor Rank gedacht; toch blijft haar nog één ander middel: indien zij haar man bewegen kan dat na te laten, wat de katastrofe onvermijdelijk brengen zal. Maar dat middel faalt, want Helmer doet het noodlottige. En dan:
Aufz. 2, Auftr. 7. Nora (verstört vor Angst, steht wie angewurzelt, flüstert). Das konnt' er thun! Ja, er that es. Er that es, trotz Allem und Allem! - Nein das in alle Ewigkeit nicht. Lieber alles Andere! Rettung! - Ein Ausweg - (Es klingelt in der Flur) Doctor Rank! Lieber allesGa naar voetnoot1) andre, was es auch sein mag.
Het is in deze gemoedsstemming dat het tooneel aanvangt tusschen Nora en Dr. Rank, dat mijn maatstaf is bij de beoordeeling van Nora's karakter. Eerst wil ik echter nog wijzen op de kracht van dit dramatische moment. De crisis is deze, dat Nora voor zich denkt, dat zij noodzakelijk kiezen moet tusschen den maatschappelijken ondergang van Helmer, of, op welke wijze dan ook, de terugverkrijging van het contract. De dramatische beteekenis van dit oogenblik is nog verhoogd, doordat van te voren tot tweemaal toe uitgesproken is, dat ook zelfmoord van Nora geen oplossing zou vermogen te brengen, daar Nora immers meent - en het slot van het laatst voorafgaande gesprek tusschen haar en Helmer geeft haar daartoe alle reden - dat Helmer ook na Nora's dood haar schande zal willen deelen, of liever geheel op zich nemen zal. Indien nu de keuze, die Nora doen moet, gaat tusschen twee dingen, waarvan het een nog vreeselijker is dan zelfmoord, dan zal het andere ook heel, heel erg moeten zijn om begrijpelijk te maken, dat, onder zulke omstandigheden, Nora aarzelt. En zoo Nora niets anders behoefde te doen dan een som gelds te vragen aan een vriend des huizes - wat onder haar verbeterde financieele omstandigheden immers slechts zijn zou leening op korten termijn - dan zoù dus dit psychische | |
[pagina 74]
| |
moment volkomen onbegrijpelijk en het tooneelmatige effect (de klank van de bel van Dr. Rank bijv.) een tweede-rangs effect zijn geworden. Dr. Rank vangt van zijn kant het gesprek aan met de mededeeling, dat hij - sterven moet aan een ziekte, waarvan hij zelf de diagnose stelt. Maar hij zegt het niet zoo in eens, en zijn woorden schijnen wat dubbelzinnig.
Aufz. 2, Auftr. 7. Nora. Das ist so wunderlich ausgedrückt. Sollte denn etwas bevorstehen -? Rank. Etwas, worauf ich schon lange gefasst gewesen. Aber ich glaubte nicht, dass es so schnell eintreten würde. Nora (seinen Arm ergreifend). Was ist's? ...Doctor, Sie müssen mir's sagen! Rank. Es geht bergab mit mir. Es ist nichts dagegen zu machen. Nora (erleichtert aufathmend). Sie sind es, der -?
Nora heeft dus een oogenblik gedacht, dat Rank zinspeelde op een ongeluk, dat Helmer dreigde. Doch -, hoe ook Nora's gemoedstoestand zijn moge, in dat ‘erleichtert aufathmend’ zonder meer, is tegenover iemand, die zijn eigen dood komt melden, een ongevoeligheid, die bij het brute af is. Maar Rank deert die ongevoeligheid niet. Hij gaat door in een toon van vertrouwelijken weemoed, en als hij wat te zeer aan zijn ellende toegeeft, dan:
Nora. Nein, heute sind Sie aber in der That abgeschmackt. Und ich, die so gern gesehn, dass Sie bei wirklich guter Laune gewesen - Rank. Mit dem Tode vor Augen?... Nora. (hällt sich die Ohren zu). Unsinn! Lustig, lustig.
Dit is al niet minder bruut. Maar bovendien, waarom wil Nora Rank vroolijk? Moet dan een stervende vroolijk zijn, om het leed van een ander te begrijpen, en zal die vroolijkheid hem bewegen te helpen. Maar het zal dra duidelijk worden in een exces van ploertigheid: | |
[pagina 75]
| |
Rank. Ja, die ganze Geschichte ist wahrlich nur zum Lachen. Mein armes unschuldiges Rückgrat muss für meines Vaters lustige Lieutenantstage büssen. Nora. Er war ja wol ein grosser Freund von Spargel und Gänseleberpastete. Nicht wahr?
Indien dit al geen aardigheid van verdacht allooi is, dan is ze toch, alweer tegenover iemand, die zijn dood voor zich ziet, nog al onkiesch. Maar het is een aardigheid van verdacht allooi. Want:
Nora. Und dann all der Portwein und Champagner. Es ist traurig, dass all diese leckern Sachen so auf die Glieder schlagen. Rank. Namentlich aber, dass sie auf ein so unglückseliges Glied schlagen, das nicht den geringsten Vortheil davon gehabt hat. Nora. Ach ja, das ist das Allertraurigste. Rank (sieht sie forschend an). Hm - Nora (etwas später). Warum lächelten Sie? Rank. Nein, Sie lachten ja. Nora. Nein Sie, Doctor.
Nora heeft hier dus niet meer of minder dan een schuine aardigheid gedebiteerd. Maar waarom dan toch, in godsnaam? En dat tegen iemand, die een-en-al ellende is, en bovendien vol van fijne en teere gemoedsdingen. Maar het zal nog duidelijker worden:
Nora. ...Doctor, setzen Sie sich hierher; ich will Ihnen etwas zeigen. Rank. Was denn? Nora. Sehn Sie her. Sehn Sie! Rank. Seidene Strümpfe. Nora. Fleischfarbene. Sind die nicht wunderschön? Ja, jetzt ist es hier so dunkel; aber morgen... Nein nein nein; sie bekommen nur das Fussblatt zu sehn. Nun ja, meinetwegen können Sie den obern Theil auch sehen. Rank. Hm - Nora. Warum machen Sie ein so kritisches Gesicht? Glauben Sie vielleicht, sie passten nicht. Rank. Darüber kann ich unmöglich eine begründete Ansicht haben. Nora (sieht ihn einen Augenblick an). Pfui, schämen Sie sich. (schlägt ihn mit den Strümpfen leicht aufs Ohr). Das haben Sie dafür. | |
[pagina 76]
| |
Zoodat Nora ook hier weer liederlijkheden heeft gezegd en er blijft nu eindelijk niets anders over dan aan te nemen, dat zij werkelijk haar lichaam verkoopen wil. Indien men zich nu den toestand één oogenblik indenkt, dan zou men er zich over moeten verwonderen, dat dit tooneel ook maar eenmaal zonder protest kan voorbij gaan. Want de vrouw, die om haar man te redden, haar lichaam verkoopt, kan meer dan te verdedigen zijn, maar een vrouw, die tot dien koop een stervende over wil halen, zonder zelfs het begrip van wat zij doet, is een monstrum horribile. Maar het stuk passeert iederen avond, en zelfs de indruk van iets bijzonders, iets buitengewoons wordt niet waargenomen. Ik wil hier toch nog even bij stil staan. Om begrijpelijke redenen heb ik aan de geciteerde dubbelzinnigheden geen andere benamingen gegeven, dan schuine aardigheid, en aardigheid van verdacht allooi. Nu zou het niet moeilijk zijn uit Ibsen's ander werk, bijv. uit Hedda Gabler, ik zou haast zeggen, eenige intellectueele schuine aardigheden aan te halen. Maar dit is misschien overbodig, indien men van het hier uit Nora geciteerde maar niet meene, dat het huiselijke, of aardige schuine moppen zijn. Indien men zich den toestand van dien doodzieken man, Dr. Rank, slechts indenkt, en ook dat Nora zelf tot een uiterste van vertwijfeling is geraakt, dan moet het onmogelijk zijn in deze stemming van het tooneel aan lichte coquetteriëen te gelooven. En hier kom ik eindelijk tot nog eene opmerking, die misschien beslissend zal zijn. Toen ik voor de eerste maal Poppenhuis gelezen had, heb ik naar een verklaring gezocht van die sombere figuur, Dr. Rank, in dit stuk. Ik kan hier moeilijk heel Poppenhuis citeeren, maar als men het nagaan wil, zal men bevinden, dat het conflict en het dramatische verloop precies eender gebleven zou zijn, indien Dr. Rank niet aan een doodelijke ruggemergstering geleden had. Als dat wezenlijk zoo is, en ik meen dàt het zoo is, dan zou dus een van de handelende personen verschijnen in een expres, ongemotiveerd en daarom drakerig-naar aspect, en dan zou daarmee in dit werk van Ibsen een fout zijn aangewezen, zooals ik althans bij hem nergens elders heb kunnen ontdekken. Maar wèl is het in Ibsen's geest, om dingen, die op het kantje af van het al | |
[pagina 77]
| |
te erge, van het bombastisch-dramatische zijn (ik herinner bijv aan het pistoolschot in Hedda Gabler, of aan de hersenziekte van Oswald Alving in Spoken), een bijzonderen psychischen inhoud te geven, die ze daarmee verheft tot de intellectueele hoogte, waarop gansch Ibsen's productie staat. En dezen bedoelden psychischen inhoud verkrijgt m.i. de ziekte van Dr. Rank in het tooneel, waarover dit artikel handelt, opgevat in den zin, dien ik voor den juisten houd. Nu het gesprek verder. Daar blijkt dan n.l. nog dat Nora wist, dat die dood-zieke man, die zijn eigen lot kent, van haar houdt, liefde voor haar voelt. Want als Rank gesproken heeft, als hij zijn liefde heeft bekend:
Aufz. 2, Auftr. 7. Nora. Helene, bringen Sie die Lampe. - Ach, lieber Doctor, das war wirklich schlecht von Ihnen.
Dat Nora om de lamp roept, alsof niet zij zelve het was die de intimiteit van het ‘donker’ schond, is een onkieschheid op zich zelve. Maar verder:
Rank. Dass ich Sie so innig geliebt, wie nur irgend Jemand? War das schlecht. Nora. Nein, aber dass Sie mir's sagen. Es war ja gar nicht nothwendig... Rank. Was meinen Sie damit? Wussten Sie denn -?
En ten slotte nog één ding. Op het oogenblik, dat Rank zijn liefde uitgesproken heeft, vestigt zich in Nora plotseling het besluit, nu nièt het geld van Rank te willen. Heeft nu dit misschien de beteekenis van een inkeer, van nu ten minste het gevoel, dat wat ze doet slecht is, te bruut tegenover dien man? Neen, dat beslist niet. Want zoo zij uit kieschheid nu zweeg, zou zij in het geheel niet, van het begin af niet gesproken hebben, daar zij immers van te voren wist dat Rank liefde voor haar voelde. Maar er is nog een zinnetje, dat duidelijk zien laat, waarom Nora nu niet langer zich aanbiedt, niet omdat ze zelve nu niet meer wil, maar omdat ze instinctief voelt, dat het na deze bekentenis Rank zelf te bar zijn zou. Zij wist dat Rank van haar hield, en toch kon zij zich aanbieden. Maar nu Rank gesproken heeft, | |
[pagina 78]
| |
en hij dus weet, dat zijn liefde haar bekend is, voelt zij, dat de illusie van Rank's ideëele liefde een aanbod van iets laags, een bekoring van enkel lichamelijke hartstocht niet meer toelaat. In dat zinnetje ligt de spijt van de zich aanbiedende, maar geweigerde vrouw, en niet eenig besef van schuld of inkeer tot betere gevoelens:
Aufz. 2, Auftr. 7. Nora. Jetzt können Sie nichts mehr für mich thun. - Und übrigens bedarf ich auch keiner fremden Hilfe. Sie sollen sehen, es sind Alles nur Einbildungen. Ja ja, Einbildungen, natürlich! (Setzt sich in den Schaukelstuhl, sieht ihn an, lächelt.) Ja, Sie sind wirklich ein netter Freund, Herr Doctor.Ga naar voetnoot1) Sagen Sie mal, schämen Sie sich nicht, nun die Lampe da steht?
Tot zoover. - Ja deze rol zou zich leenen tot een Muster van superlatieve perfiditeit. De consequentie van Nora's gedragingen in dit tooneel is niet weg te redeneeren, tenzij men zou willen zeggen dat Ibsen onzin schreef. Ik herhaal met nadruk, dat dat meisje hier dingen doet en zegt, die, zoo ze niet op een andere, grandiose manier kunnen verklaard worden, haar maken tot een ellendige, tot het type van een fatsoenlijke ‘publieke vrouw’. Men moet beginnen met dit niet weg te doezelen, maar het te aanvaarden, en dan daarna te zien, of er mèt dit een oplossing te vinden is. En ik mèèn, dat die oplossing te vinden is. Deze jonge vrouw heeft in haar karakter de allerschoonste gemoedsdingen van opoffering en liefde. Dit dus in de eerste plaats: haar grootheid van ziel moet in de uitbeelding van de rol zóó uitschijnen, dat ze op zou kunnen wegen tegen veel slechts, of liever dat ze de gedachte aan de mogelijkheid van het slechte in dit meisje niet kan op laten komen. Dan eerst is dat tooneel met Rank in een licht te plaatsen, dat anders ongeloofwaardig zou zijn. En dat licht is het licht van het egoïsme van kinderen. De zonnige kant van dit kinderlijke maar zielskrachtige gemoed, moet in die mate al het overige verlichten, dat dit tooneel met Rank haar vergeven wordt zooals we aan kinderen hun vaak bijzonder wreed, maar onbewust egoïsme vergeven. En eenmaal de rol zoo opgevat, zien we ook, dat ze aldus | |
[pagina 79]
| |
in Ibsens bedoeling moet hebben gelegen. En dat zien we in de wijze, waarop Rank zelf haar aanhoort. Want Rank komt niet eenmaal tot het besef van haar bedoelingen. En voor alles, wat hem even doet twijfelen, heeft hij een woord-van-verontschuldiging, zooals we het voor kinderen hebben. Zoo eenmaal, na de geciteerde aardigheid van verdacht allooi:
Rank: Sie sind doch ein grössrer Schalk als ich dachte.
Maar vooral aan het slot in de vergelijking die Nora geeft en die Rank voor zich glimlachend aanvaardt, de vergelijking van Nora's gevoel voor Rank met Nora's gevoel vroeger in het huis haars vaders voor de dienstmeidenkamers, en ten laatste hierin, dat Rank van al haar angsten niets anders begrepen heeft dan dat het meisjesangsten waren om een baljapon.
Aufz. 2, Auftr. 7. Nora:... 's ist nur - 's ist mein neues Costüm -... Rank: Aha, da haben wir also das grosse Geheimniss.
* * *
En in het daarop direct volgende tooneel van Nora met Günther wordt de jeugd van dit moeder-meisje (als Günther beschrijft wat de dood is, de zelfmoord in het water, onder het ijs en het aanspoelen van het lijk) nog eens met opzet - door Ibsen met opzet - in haar noodwendig egoïsme en in haar overgevoeligen, rijken bloei getoond.
A.W. Stellwagen Jr. |
|