| |
| |
| |
Buitenlandsche letterkunde.
I.
Léon Frapié. La proscrite. Paris, Calmann-Lévy (1906).
Een waarschuwing vooraf. Dit is geen roman om in onze Hollandsche leesgezelschappen te worden opgenomen. Niet omdat hij lichtzinnig of onzedelijk is - want het is een ernstig boek met een ernstige strekking -, maar omdat de schrijver, op eene naar onze Hollandsche opvattingen wat al te directe en te openhartige wijze, op den man af en de dingen bij hun naam noemende, er een zeer teer vraagstuk in behandelt: ‘la question de l'adolescence.’ Het is niet het eigenlijke onderwerp van la Proscrite, en had in dezen vorm ook desnoods er buiten kunnen blijven, maar het is er de inleiding van en Léon Frapié laat niet na, er telkens weer op te zinspelen.
La question de l'adolescence is de physieke crisis van den achttienjarige, in het bijzonder van den achttienjarigen Parijzenaar, beschouwd door het oog, beter misschien: door het temperament van een Franschman.
In het boek van Herman Robbers: De roman van Bernard Bandt komt een aangrijpend hoofdstuk voor, waarin de ernstige Bernard, die tegenover zichzelf een kuischheidsgelofte heeft afgelegd, door diepe schaamte geslagen en tot wanhoop gebracht wordt, wanneer hij die gelofte heeft verbroken. De Fransche jonge dokter in de rechten, Maxime Ducat, die een eenige jaren ouderen vriend, dokter Boulzaguet, tot raadsman heeft en met dezen deze kritieke zaken bespreekt, neemt het geval zoo tragisch niet op. Bij hem, na de daad, noch schaamte, noch spijt. ‘Non pas’ - zegt Frapié - | |
| |
‘qu'll refutât les données intraitables de la morale à l'égard de ses agissements, - il arrivait simplement que les formules n'avaient pas d'application à son cas.’ Maxime Ducat, die na ernstige rechts-studiën aan den ingang van zijn loopbaan staat, gevoelt zich voortaan lichamelijk en geestelijk vrijer, zijn levenskracht versterkt. Maar de kennismaking met Irma... Pluribus, zooals Multatuli een van haar slag betitelde, heeft voor Maxime nog andere gevolgen. De met gelijke tusschenpoozen geregelde samenkomsten in een zoogenaamd ‘pension de famille’ doen tusschen Maxime en het ‘scharreltje’ uit het quartier Belleville een betrekking ontstaan van welwillend vertrouwen en van, zooals Frapié het noemt, ‘sentimentalisme familial prolongé.’ In Irma's toewijding is, met het oog op den maatschappelijken rang van haar ‘vriend’, bovendien nog iets als onderdanigheid. Met volkomen openhartigheid, gevolg ook van een soort van moreele beseffeloosheid, heeft zij hem, ongevraagd, omtrent haar bestaan ingelicht, omtrent haar ‘vriend’ en titre en haar overige ‘vrienden’, mededeelingen waardoor Maxime zich aanvankelijk ontheven acht van elke verantwoordelijkheid: uit het oogpunt van de practische
moraal heeft hij zich tegenover Irma niets te verwijten. Toch voelt hij iets als een ontgoocheling, wanneer in een gesprek met zijn vriend, dokter Boulzaguet, deze hem nog wat nader heeft ingelicht omtrent het bestaan van de Irma's in het algemeen en van deze in het bijzonder. Het denkbeeld van hare gunsten met vele anderen te deelen was tot hem, die steeds op gezette tijden en op één vaste plaats met haar samen placht te komen, nooit diep doorgedrongen, maar nu Boulzaguet in zijn cynische onverschilligheid er zijn aandacht op gevestigd en Irma een ‘professionnelle’ genoemd heeft, laat het hem niet meer los.
Die Irma vertegenwoordigt voor Maxime zijn achttiende jaar, zijn onvergetelijke eerste emoties, en hij gevoelt tegenover haar een soort van ‘dépendance de chair’. Daar gaat hij over nadenken. Waarom - zoo vraagt hij - worden enkel die vrouwen veracht die haar lichaam veil hebben? Alsof niet het eenige wat werkelijk verachting verdient de lage ziel is! ‘L'âme ne se lave pas’...
Maxime Ducat maakt carrière. Eerst wordt hij secretaris van een afgevaardigde van invloed; daarna plaatst deze hem aan het hoofd van een nieuw groot dagblad. In die betrekkingen komt hij in aanraking met allen die iets te vragen hebben voor zich- | |
| |
zelven of voor hun mannen of hun minnaars. Want het zijn vooral de ‘solliciteuses’ die Maxime's tijd in beslag komen nemen; ‘solliciteuses’ wier sollicitatie echter vaak een verder doel heeft, en die voor zich gaarne een plaats in zijn leven, althans in zijn liefdeleven, zouden innemen.
Intusschen zijn de ontmoetingen met Irma schaarscher geworden. Op het laatst vindt hij haar niet meer op het door middel van de poste restante aangegeven uur op de bekende plaats, en het blijkt al spoedig dat de reden waarom zijn brieven onafgehaald zijn gebleven is, dat Irma, door een samenloop van omstandigheden, in handen is gevallen van een souteneur, die haar, toen zij niet naar zijn bevelen wilde handelen, een messteek in den buik heeft toegebracht, waardoor zij voor haar leven verminkt zal blijven.
Nu ligt zij in het gasthuis, waar Boulzaguet haar vindt, verouderd, vervallen door de physieke en moreele kwellingen, die zij heeft ondergaan. Het is niet in haar opgekomen, ‘monsieur Maxime’ om hulp te vragen en, in den toestand waarin zij zich bevindt, ‘des menaces à propos de Maxime ne l'auraient pas étonnée, elle n'était pas sûre que le fait de l'avoir connu fut pardonnable.’ Boulzaguet brengt haar, uit naam van Maxime, geld, waarvoor zij, na haar ontslag uit het gasthuis, zich in haar meubels zal kunnen zetten....
En onderwijl dat de secretaris van den invloedrijken afgevaardigde belegerd blijft door de mooie ‘solliciteuses’ uit de groote wereld, waarvan de meesten al niet preutscher en vrij wat perverser en meer berekenend zijn dan het ‘scharreltje’ van Belleville, verlaat de gedachte aan Irma hem niet. Hij blijft het diep gevoel behouden, dat hij tegenover haar, die hij in de crisis van zijn achttien jaren gevonden heeft, in schuld staat. Hij is - zooals Frapié het uitdrukt - als een man van ongerepte eerlijkheid die in gebreke is gebleven een betaling te doen, waarvan wet en gebruiken hem ontslaan - maar zijn geweten niet Hij komt in opstand wanneer hij de dames om hem heen met verachting over courtisanes hoort spreken, en niet minder verontwaardigd is hij, wanneer de directie van het groote modemagazijn la Féerie, waarbij zijn ouders betrokken zijn, om de concurrentie het hoofd te kunnen bieden, aan den eenen kant het sweating-systeem gaat toepassen, waardoor zij hare werksters de prostitutie in de armen drijft, en aan den anderen
| |
| |
kant, om reclame te maken, een campagne gaat voeren voor de publieke moraliteit en tegen de courtisanes, die de omgeving der groote magazijnen onveilig heeten te maken.
De directie van het groote dagblad le Rempart neemt Maxime Ducat geheel in beslag. Volgens contract is hij heer en meester van het blad, met uitzondering van de rubriek ‘Reclame’; en krachtens die dictatoriale macht weigert hij aan een lid van den senaat, vriend van den afgevaardigde Toudot, aan wien hij zijn hooge positie te danken heeft, een stuk op te nemen tegen de courtisanes, naar aanleiding van het geval dat een jong mensch van goeden huize zich geruïneerd en ten slotte zelfmoord gepleegd heeft voor een ‘femme galante’. En hij neemt zich voor, te avond of morgen in le Rempart een sensatiemakend artikel te schrijven in het belang van de ‘prolétaires de l'amour’. Irma was verloren: aan deze Sac-à-misère, zooals men haar in het gasthuis gedoopt heeft, viel niet meer te redden; maar het groote en nuttige werk is niet, een enkel mensch te redden, maar een geheele groep. Dat is de schuld die hij heeft af te doen....
Het oogenblik nadert, waarop de aandeelhouders van het groote modemagazijn la Féerie en de verdere belanghebbenden bij den bloei van deze inrichting hun slag willen slaan en, door middel van Ducat's dagblad, een campagne gaan voeren tegen ‘la libre circulation des courtisanes’. Een met zorg uitgekozen delegatie van heeren en dames, vrienden en vriendinnen van Ducat, komt den directeur haar plan voorleggen en een artikel tot verklaring en aanprijzing van dit plan ter opneming aanbieden. En terwijl de heeren hunne argumenten ontwikkelen, verdringen zich bij Ducat al de sinds lang gekoesterde gevoelens, bestormen hem de in de laatste maanden gerijpte denkbeelden, en in een schitterende improvisatie wijst hij het voorstel af. Wat tot nu toe gedaan is, hetzij door liefdadigheid (vereenigingen tot opheffing van gevallenen), hetzij door vervolging, verjaging, is ijdel gebleken, omdat het berust op deze onware onderstelling, dat de gelegenheid voor deugdzame vrouwen om haar brood te verdienen steeds maar kan worden uitgebreid, m.a.w. ‘que les courtisanes n'ont pas su ou pas voulu trouver du travail classé.’
De vrouwen, die gij wilt verjagen, zijn het die voor de anderen de plaatsen van echtgenooten, beambten, werksters open laten, - zoo
| |
| |
betoogt hij. Dat behoort erkend te worden en daarnaast deze waarheid, die alleen tot verbetering zal kunnen leiden: alle vrouwen zijn gelijk en gelijkwaardig als vrouwen. Niets kan die gelijkheid vernietigen. Zedelijke laagheid vindt men zeker bij veel courtisanes, maar naar gelang van het toeval, niet als noodwendig gevolg; en zij wordt niet menigvuldiger aangetroffen bij haar dan bij de zoogenaamde fatsoenlijke vrouwen. Tot de vrouwen, tot de edelste en de fierste, zegt hij: ‘Ayez avant tout la solidarité sexuelle.’ Met klimmende geestdrift gaat hij voort, voor zijn verbijsterde en met stomheid geslagen toehoorders de zaak te bepleiten van de millioenen ongelukkigen tot wier kampioen hij zich heeft opgeworpen. ‘Ce qui est abominable restera abominable. Mais ayant mis la vérité à la base, on détestera les causes de la misère au lieu de détester les misérables!...’
‘Nous ne trouverons pas admissible le louage du corps forcé pour la joie masculine, pas plus qu'admissible le louage meurtrier pour l'industrie. Et de même que l'on n'éprouve pas le besoin de partir en guerre contre les ouvrières faméliques, abîmées, tuberculeuses de telle usine, lesquelles vraiment aussi déshonorent la rue, de même on n'éprouvera pas le besoin de partir en guerre contre le scandale des courtisanes. De gelijkheid (la parité) van alle vrouwen, ziedaar, - zoo besluit hij - de hooghartige stelling, die mijn blad bereid is te verdedigen.
Onder het laatste gedeelte van Ducat's met den gloed eener onwrikbare overtuiging uitgesproken rede, was de Verleiding nader geslopen, en toen hij geeindigd had, was zij met een luchtig ‘C'est fini? On peut entrer?’ binnengekomen in de gedaante van de mooie Rolande du Trésor, een van Maxime's ‘solliciteuses’, die, hoezeer zij hem ook onder hare bekoring had weten te brengen, tot nog toe in haar... sollicitatie niet geslaagd was. Nu kwam zij, van een verre reis teruggekeerd, op het oogenblik dat hij sterker dan ooit meende te staan, hem plotseling overvallen. Zij had gehoord met hoeveel hart en met welk een welsprekendheid Maxime de gelijkheid van de vrouwen had verdedigd, en had hem als redenaar bewonderd, maar... ‘Halte-la! la liberté d'aimer devait rester de son côté à elle, privilégiée’. En nu... maar men moet in het 20ste hoofdstuk van la Proscrite lezen, hoe deze Delila door hare manoeuvres den sterken man overweldigt; hoe zij
| |
| |
hem, op het oogenblik dat de laatste copie voor de courant van den avond wordt teruggehaald, zijn visa doet zetten onder het zooeven geweigerde artikel, waarvoor de delegatie hem plaatsing was komen vragen; hoe zij daarna, gehaast, het gezelschap verlaat met de zekerheid dat ze hem weerloos gemaakt heeft en den man, die haar tot nu weerstond, binnen het uur aan haar voeten zal zien...Irma is onder de geweldigste martelpijnen in het gasthuis gestorven en Rolande triomfeert!
Men heeft de opmerking gemaakt, dat de held van dezen roman de ‘proscrite’ voornamelijk met theorieën en mooie woorden verdedigt. Maar deze critiek raakt meer den vorm dan het wezen van het boek. Een eigenlijke romanschrijver toch, die spannende gebeurtenissen of zelfs maar het boeiend verhaal van een volledig menschenleven te boek stelt, is Léon Frapié niet. Hij is, in de eerste plaats, wat Ernest-Charles hem noemt: ‘un notateur scrupuleux, infatigable, effroyablement pénétrant des petites et grandes misères de la vie parisienne, disons de la vie populaire du Paris contemporain’. Als zoodanig leerden wij hem kennen uit la Maternelle en uit verschillende vertellingen in den bundel l'Ecolière. Maar dat nauwgezet aanteekening houden van wat hij op zijn weg door de kleine en groote ellende van het hedendaagsche Parijsche volksleven ontmoet, sluit een groote gevoeligheid niet buiten. Met zijn schijnbaar koele redeneeringen en zijn eenvoudig relateeren van feiten is dit boek zeer ontroerend.
Men kan aanmerking maken op het al te gewilde, al te tendenzieuse van de tegenstelling: - aan den eenen kant de ‘burgerstand’, vertegenwoordigd door Maxime Ducat, zoon van een ‘fabricant de parures en perles, jais et imitations de pierreries’, en door de besturen van de groote modemagazijnen, le Palais Trinitaire en la Féerie, zich naar boven werkend, en aan den anderen kant het slachtoffer, het proletariaat, o.a. vertegenwoordigd door Irma ‘la proscrite’ -; men kan de stellingen door Maxime Ducat ontwikkeld bestrijden, ontkennen zal men niet dat de gevallen op zichzelf van een aangrijpende waarheid zijn.
En wat de waardeering van het boek als kunstwerk betreft, hier mag zeker gelden wat, volgens het overzicht van een voordracht van den heer R. Casimir over ‘Kunst en Moraal’, voor- | |
| |
komende in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 21 December jl., door dezen spreker ongeveer aldus werd uitgedrukt:
‘Elk kunstproduct is niet voor iedereen geschikt; zoo is het met kindereu, maar zoo is het ook met volwassen menschen. Wie waarlijk overtuigd is, dat een boek gewaarwordingen bij hem opwekt, die voor hem het genieten van de kunstwaarde onmogelijk maken, hij werpe het boek van zich. Niet “den Reinen ist Alles rein”, maar den sterke strekt alles tot grooter kracht.’
| |
II.
Eugène Montfort. La Turque. Roman parisien. Deuxième mille. Paris, Fasquelle. 1906.
Zit het onderwerp, dat Frapié behandelde, weer in de lucht? Men zal zeggen dat het in het land van La dame aux camélias nooit vàn de lucht is geweest. In elk geval gaf het ditmaal, haast tegelijkertijd als aan Léon Frapié, aan een anderen romanschrijver van talent, Eugène Montfort, de stof voor een niet min der aangrijpend, niet minder ernstig bedoeld, schoon in geheel anderen trant geschreven boek, la Turque. Ook alweer geen stichtelijke lectuur in den gewonen zin, maar voor wie weet te lezen, en zich niet te schielijk ergert aan scabreuse details, die deze schrijver voor de teekening van het beeld noodig achtte, een hoofdstuk sociale geschiedenis van pijnigende werkelijkheid, dat door zijn vaak zeer realistische en minutieuse schildering in de ziel grijpt.
De roman van Eugène Montfort is, in tegenstelling met dien van Frapié, niet betoogend; er wordt geen stelling in verdedigd, al is het uit alles duidelijk, dat het den schrijver met zijn onderwerp ernst, diepe ernst is. De rampzalige ziel, wier leven wij hier meeleven, is slachtoffer zooals er duizenden zijn; eene, wie het lot slechts een braven jongen uit haar stand in de armen had behoeven te voeren om haar tot een gelukkige huisvrouw te maken, en die nu, verleid en verlaten, van ongeluk in ongeluk naar beneden tuimelt tot in de onderste lagen van het Parijsche galante leven.
Zulk een geschiedenis is zoo dikwijls en zoo tot verzadigens toe verteld, dat men niet begrijpt hoe een romanschrijver met een
| |
| |
dergelijk gegeven nog roeren, laat staan een diepen indruk maken kan. Toch is zoo iets Eugène Montfort gelukt. Dit is geen uit-de-hand-beslagen schets, op effect of op de lagere hartstochten van den lezer berekend, maar een studie naar het onverbiddelijke leven, - een studie, waaraan, behalve de scherpe, conscientieuse opmerker die Montfort blijkt te zijn, een man met hart zijn beste krachten heeft besteed. Door eenvoudig de gebeurtenissen te vertellen, tot in de minste bijzonderheden, zonder daarbij den moralist of den wijsgeer uit te hangen, laat de schrijver al de miserie van dit leven gevoelen, heel de langzame verwording van deze toch in den grond zoo teere en voor zuivere liefde ontvankelijke ziel. Alleen op het eind, wanneer de diep gezonkene haar eerste en eenige liefde onverwachts terugziet en het haar is, alsof zij weer terug is gekeerd tot die heerlijke dagen van haar jonge leven, komt de schrijver even van achter de personages, die hij voor ons leven liet, te voorschijn. Het is waar hij schrijft: ‘On a son âme une fois pour toutes, et sous toutes les boues ou tous les triomphes, elle, au fond, demeure.’ In een soortgelijken gedachtengang schreef Léon Frapié. ‘L'abjection du corps, l'abjection de la nature n'existe pas... La seule abjection réelle et effective est morale: l'âme ne se lave pas’
J.N. van Hall. |
|