De Gids. Jaargang 71
(1907)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||
[Eerste deel]Tegenover het mysterie.
|
Personen: |
Dr. Theodoor Regers, specialiteit voor zenuwziekten. |
Christien, zijn vrouw. |
Mientje, hun kind. |
Jacques Ubbergen, arts. |
Martha, zijn vrouw en zuster van Christien. |
Van Driel. |
Juffrouw Hoefs. |
Betje, dienstbode bij Dr. Regers. |
Bedrijf I.
Toneel I.
(Bij het opgaan van het scherm zit Regers op de sofa te lezen. Hij is zeer verdiept in zijn boek; Christien komt na een poze van rechts binnen. Even voor haar binnenkomen begint een zware torenklok te luiden met langzame plechtige slagen, die uit verre verte aandreunen).
(aan het venster achter). Mooi toch, dat luiden van de grote torenklok. Zo plechtig! Elke Zondagmorgen moet ik 't denken. En 't is net, of ik er dadelik een heel ander mens door word. (Regers knikt en leest door; een ogenblik stilte). Theo.... heb jij dat ook....? (zij is Theo genaderd).
(opkijkend) Wat?
Wekt klokkengelui bij jou ook allerlei herinneringen op? En zo duidelik... zo verbazend duidelik. Soms is 't me, of 't verleden werkelik terug is gekeerd.... of ik er weer helemaal in ben. Ik zie de mensen van vroeger... van heel lang her.... Ik zie ze weer voor me alsof ze nog leefden.... en ook de kamers.... de straten.... hele landschappen. Dan voel ik ook weer net als toen. Het mooie weer.... de triestige regendagen... verlangens.... verdriet... verliefdheid.... Vreemd, hè? Willens en wetens is 't me niet mogelik die sensaties terug te roepen; maar als de grote torenklok luidt, leven ze van zelf weer in me op. Zelfs gevoelens uit m'n eerste kinderjaren komen soms terug. Wonderlik.... zo treurig en toch heerlik.... Heb jij dat ook?
Ach Stientje, ieder mens heeft van die denkbeelden-associaties; maar die hoeven je niet treurig te stemmen.
Hoeven.... neen; maar ze doen 't toch.... (zij mijmert even; het luiden houdt op; Regers klapt het boek dicht en legt het uit de hand). Heb je 't boek uit?
Nog niet geheel.
En....?
Ik moet erkennen, Stien.... je hebt gelijk. Dat boek is werkelik helder en wetenschappelik geschreven. Ik ben nog niet overtuigd.... dat gaat zo ineens niet, maar....
Maar je steekt met 't spiritisme niet langer de draak, hé?
Ja. In zo verre heeft dat boek me heus bekeerd en van een vooroordeel genezen.
(blij). A!
Vooral die aanhalingen van Crookes.... want zie je; als een geleerde van Crookes gehalte.... zo'n echt wetenschappelike denker.... die proeven.... deugdelike proeven heeft genomen.... als die zó durft schrijven.... ja.... dan kan hij 't zeker nog wel mis hebben.... geen mens is onfeilbaar; maar dan gaat 't in elk geval niet langer aan met de zaak te gekscheren.
Dat wou ik nu maar van je horen! O Theo, je weet niet hoe gelukkig je me maakt met die verklaring. (Zij slaat haar armen om zijn hals).
(glimlachend). Hecht je dan zo aan 't spiritisme?
Ja zeker, en wat heb ik er onder geleden, dat jij maar aldoor zo hatelik met 't spiritisme bleef spotten.
Moet je weer eens overdrijven? Mijn spot was toch heus onschuldig.
Maar juist van jou kan ik op dit punt geen spot velen. Ik vond 't zo.... hoe zal ik zeggen.... zo bekrompen van je, dat je de gek stak met een zaak, waarvan je niets afwist en die mij toch heilig was.
Heilig? Nu.... nu...
Ja Theo, heilig. Kijk, door jou had ik mijn geloof.... 't naïeve geloof van m'n kinderjaren verloren. Dat weet je.
Dat is te zeggen: ik weet, dat je dat geloof niet meer hebt; maar Stientje, is dat nu mijn schuld? Ik heb er toch nooit één kwaad woord over gezegd.
Neen Theo, dat heb je ook niet. Je liet me vrij denken wat ik wilde; maar ach.... je kon je eigen overtuiging niet onderdrukken en nu en dan.... wanneer je eens met een
vriend over die onderwerpen sprak, hoorde ik wat je geloofde.... of liever wat je niet geloofde.... wat je onlogies noemde.
Ja Stien, voor een vrome staat al wat ie gelooft vaster dan 't geen ie weet. Dat vind ik onlogies. Geloven is immers niet-zeker-weten.
Dat zei je al eer we getrouwd waren en ik voel nog hoe diep me dat trof. Toen ben ik door jouw ogen gaan zien, Theo. Ik ben naar bewijzen gaan zoeken voor al wat ik aannam en m'n ouwe geloof, dat me dierbaar was geweest.... heb ik kinderlik leren vinden.... dwaas zelfs. Zo heb ik 't verloren.... mijn mooie, ouwe geloof en dat heeft me een grote leegte gegeven... een akelig gevoel van hulpeloosheid. Ik heb 't vooral gemerkt, toen ons Fritsje gestorven was. Twee dagen maar had ie geleefd.... ik had de tijd niet gehad me aan hem te hechten, en toch.... (een stilte). Me dunkt, dat iemand, die verdwaald is in een groot bos.... die nergens meer licht ontdekken kan tussen de stammen.... die hoog boven zich de kruinen van de bomen geheimzinnig hoort ruisen.... die eindelik 't kleine stukje hemel tussen die dichte kruinen ziet verdoven en verdonkeren.... die weet, dat het dan nacht gaat worden... zwarte, ondoordringbaar zwarte nacht naar alle kanten om hem heen.... me dunkt, dat zo iemand zich net voelen moet als ik me heb gevoeld. O, die verlatenheid! Dat zwarte om me heen!
Heb je daar zóveel weet van gehad (zij knikt nadenkend en zwijgend). Waarom heb je mij er dan nooit iets van gezegd?
Ik vreesde, dat je 't niet begrijpen zou. (kort stilzwijgen van beiden). Toen heb ik kennis gemaakt met 't spiritisme en om me en in me is 't weer licht geworden, helder licht. Ik voel me niet meer zo hulpeloos en verloren als een dagbeestje, dat tegen een bruglantaarn fladdert en aanstonds neer moet vallen in 't donkere water. Ik zie weer een doel van 't leven, een mooi doel, een lichtend doel, waarop ik aansturen kan. En m'n nieuwe geloof is niet kinderlik meer.... niet dwaas. Het berust nu op feiten. Alleen, dat jij die feiten niet eens wilde leren kennen....
Ik erken 't, dat was verkeerd en waanwijs. Maar vrouwtjelief, al staan nu de feiten in dat boek vermeld ook
vast, dan blijft de verklaring er van.... de geestenleer.... voorlopig toch maar een onderstelling.... een hypothese. Ik geef toe, dat er voor die hypothese veel te zeggen valt, maar daar nu dadelik een nieuw geloof op te bouwen, dat lijkt me....
(hem de hand op de mond houdend). Neen, neen, Theo, zeg dat nu niet. Neem me nu niet weer af, wat ik zo blij ben te hebben gekregen. Je moet gemerkt hebben, dat wij lang... wel meer dan een jaar lang, in een soort zwijgende vervreemding van elkaar hebben samengeleefd. Een vervreemding, die steeds erger werd. Is 't niet?
Ja, dat heb ik gemerkt.
We hielden van elkaar.... o zeker; ik ten minste ben niet veranderd.
Denk je van mij 't tegendeel?
Neen Theo, ik weet wel, dat je veel van me houdt. Maar toch.... de ouwe openhartigheid was verdwenen.... beiden verzwegen we wat voor elkaar en.... hoe kunnen mensen samen intiem zijn... die niet meer alles.... alles durven zeggen, omdat ze voelen, dat ze van elkaar alles begrijpen?
(nadenkend). Dat is zeker waar. Als je elkaar niet meer begrijpt, ga je voor elkaar wat verbergen. Zo kom je tot veinzen....
En mensen, die samen moeten veinzen.... ook al doen zij 't met de beste bedoelingen, die kunnen toch onmogelik gelukkig zijn. Vin jij ook niet?
't Is zo. En ben je nu blij, dat ik niet langer met 't spiritisme lach? Ben je nu blij, dat we er samen over kunnen spreken, dat we elkaar weer begrijpen, dat 't spiritisme ons tot elkaar terug heeft gebracht?
(hem omarmend). O, zo blij, Theo. Ik heb zo'n behoefte aan liefde en wat bezit ik nog op de wereld behalve m'n man en m'n kind. Zijn jelui samen niet m'n grootste, m'n enige schat? Jij bent ook blij; is 't niet?
Dat spreekt toch wel van zelf, hè? Wat je noemt onze zwijgende vervreemding.... ja, dat hinderde ook mij heel erg. Ik begreep niet wat je scheelde, ik hoopte maar, dat 't met de tijd van zelf weer in orde zou komen. Ik dacht: 't zal een luim van haar zijn.... een gril.... zenuwen.... Vrouwen zijn dikwels zo vreemd.... zo onberekenbaar.
Ach neen, Theo, dat lijkt je maar zo, omdat je zelf een man bent.
Zo'n dor, ongevoelig, grof besnaard wezen, hé?
(hem weer omhelzend). Waarvan ik zo heel veel houd. (hij kust haar; een ogenblik van stilte).
(nog door zijn armen omsloten). Jammer, dat de grote klok nu niet meer luidt. Ik zou zo graag weer eens voelen, wat ik voelde, toen je me voor 't eerst net als nu in je armen sloot, en zoende op m'n mond.
Maar snoesje, je moet niet zo in 't verleden leven. Daardoor bederf je immers 't tegenwoordige zowel voor je zelf als voor mij.
Daar is wel iets van aan.
En al dat gemijmer deugt ook niet. Kom! Haal liever Mientje en ga een beetje met 't kind wandelen. 't Is wel koud, maar toch helder, windstil, gezond weer.
Ja, da's goed. Onze kleine lieveling mag er niet onder lijden, dat moeder een beetje aan 't ‘grübeln’ is geraakt. Trouwens, dat is nu weer uit. (naar buiten kijkend) En je hebt gelijk: 't is buiten heel mooi van daag. Kijk eens naar de besneeuwde bomen. Net kantwerk, hè? Hoe prachtig! Ons tuintje lijkt wel een landschap uit een sprookje... of uit een droom... (zij kijkt even peinzend de tuin in, komt dan met een schokje tot bezinning)... Theo... als we toch de straat opgaan..zou je me zo'n groot pleizier kunnen doen.
Nu... op eens?
(weifelend). Ja... 't valt me daar juist in. Sedert een paar maanden ken ik een buitengewoon merkwaardig medium. Hij woont niet heel ver hier van daan. Als je met die man eens een séance wilde houden? Wie weet, of je dan niet helemaal overtuigd zou worden.
Wat is dat voor een man?
O, een heel biezonder mens... iemand met buitengewone gaven. Je ziet 't hem dadelik aan. 't Is net, of hij voor iets... voor een mooi, verheven doel uitverkoren is.
Werkt ie voor geld?
O neen! Van geld wil ie zelfs niet horen spreken. Trouwens, hij is op een ministerie en verdient daar genoeg voor
z'n weinige behoeften. Al wat ie verlangt is te overtuigen (zij spreekt nu opgewonden en vlug).
Ja... maar waarvan?
Van een voortbestaan na de dood, van de tegenwoordigheid van geesten om ons henen, en van de invloed, door die geesten op ons leven uitgeoefend. Zou je 't niet heerlik vinden als je 't bewijs kreeg, dat ons Fritsje nog leeft... als je hem misschien toespreken kon...? Mag ik die man eens laten komen?
Stientje-lief, ik ben bang dat...
Hij is werkelik geen bedrieger. Integendeel... hij is zeldzaam nobel van opvattingen en fijn gevoel. Hij heeft weinig geluk gekend, vooral met z'n vrouw. Zij begreep hem niet... al was zij ook zelf spiritiste. Zij zag z'n grootheid van ziel niet en z'n zeldzame goedheid was in haar ogen zwakheid. Theo, met hem zal je alle voorzorgsmaatregelen kunnen nemen, die je noodzakelik acht. Maak toch eens kennis met die man. Hij zal je zeker goed bevallen. Toe, doe 't!
Heb je weer iemand om mee te dwepen?
Neem nu eens één enkele proef. Dat bindt je tot niets, en je zult verbaasd staan over 't geen er gebeurt.
Nu goed dan, maar... waarom van daag al?
In de week is ie bijna altijd bezet. De Zondag houdt ie wel voor zich zelf; maar als ik 't hem vraag, ben ik er zeker van, dat ie zal willen komen. Mag ik nu met Mientje even naar hem toe gaan en hem namens jou verzoeken straks hier te komen?
Zou je 't zó graag willen?
Dol graag.
Nu... doe 't dan maar.
O, dat is heerlik (in vervoering). Je bent toch een goeie man!
Had ik nu ooit gedacht, dat ik spiritist zou moeten worden om jou weer opgewekt en levenslustig te zien.
En wie weet, of ik op mijn beurt niet weer een werktuig word voor jouw geluk (even in gepeins verzinkend). Ja... wie weet... (met een schok weer tot zich zelf komend gaat ze haastig aan het opredderen in de kamer. De naaimasjine wordt in een doos geplaatst en van de tafel gezet; het naaiwerk wordt weggeborgen enz: onderwijl roept ze:) Mien... Mien... Waar zit 't kind nu?
Zal ik ze halen?
(zenuwachtig gehaast). Toe ja, wil je... En laat ze haar hoed meebrengen en haar mantel... en haar mofje!
(naar de rechter zijdeur gaande). Wat een zenuwachtige opwinding! Zo was je nu ook in je engagement... net zo opbruisend, zo bedrijvig, zo...
(plotseling op Theo toespringend omhelst hem). En zo verliefd op jou! (beiden lachen; Christien gaat weer schichtig van Regers weg en hervat het opruimen).
(haast voor zich zelf). Wonderlik vrouwtje. (Regers rechts af; een ogenblik gaat Christien gehaast met opruimen voort; dan schelt ze en gaat links heen. Als Betje binnen is gekomen, keert Christien met hoed en mantel terug).
Heeft mevrouw...?
(zich haastig aankledend). Betje, de kolenemmer is leeg. Haal gauw wat kolen en gooi een schepje op de haard. Ik moet uit en meneer mag niet in de kou zitten (Betje gaat met de emmer heen) We zullen van daag waarschijnlik wat later dan anders koffiedrinken. (Betje af; Regers en Mientje komen op).
Hier komt Mientje.
Zo... ben je daar, kleine dot. We gaan samen uit.
Uit?
(het meegebrachte goed tonend). Is dit wat je bedoelt?
(gehaast). Geef maar hier (zij kleedt Mientje aan).
Mag ik dan sneeuwballen gooien?
Ook al.
Maar alleen naar moesje gooien, hoor.
En pas op, Mien; moesje gooit terug.
Da's goed. Maar dan neem ik m'n mof niet mee.
En als je kleine vingers nu koud worden?
Da's niks.
Laat die mof dan maar t'huis. Hier (zij geeft de mof aan Theo). Nu... dag man.
Dag vrouw... dag Mien (hij kust het kind).
Als ik kan, breng ik 't medium mee.
Hoe heet die man?
(bij de achterdeur). Van Driel (met Mientje af).
(de schouders ophalend). Van Driel... Onbekend (hij
aait het mofje). Zo klein. (hij brengt het mofje in de rechterzijkamer, Betje brengt kolen en gooit een schepje in de haard. Daarna keert Theodoor terug en hervat zijn lektuur).
Toneel 2.
(vóór Martha binnentredend door de achterdeur, nadat Regers een poosje heeft doorgelezen). Natuurlik... Zondag... als specialiteit voor zenuwziekten heeft ie van daag niks te doen... 't weer is prachtig..en toch blijft meneer in huis hokken... met 'n boek.
Theo, 't is schande (hem het boek ontnemend). Zit toch niet altijd met je neus in de geleerdheid!
Alles op z'n tijd. Van vier tot vijf ga ik wandelen. Gaat zitten.
Niks niemendal (hij neemt later plaats, Martha dadelik). Je trekt je overjas aan en gaat dadelik met ons mee, Christien ook. Wij willen in 't Badhotel gaan koffiedrinken.
Vertel me eerst eens hoe jelui 't maakt. Weet je wel, dat wij elkaar in een hele week niet gezien hebben?
Man, met 'n praktijk als de mijne gaat dat niet anders. A propos, je herinnert je m'n vorige koetsier, Bertus?
Die er uit moest scheiden om z'n borst?
Dezelfde. De arme bliksem heeft er nog galstenen bijgekregen. 'n Stuk of tien heb ik er uitgesnejen. Als je over 'n poos eens 'n baantje... 'n makkelik baantje voor 'm weet... Voorlopig heb ik 'm wat geld gegeven en heeft ie ook wat gekregen van Dutour; maar je begrijpt, op den duur onderhouwen kunnen wij 'm niet.
Jacques is toch al veel te goedgeefs. Wat oogst je er van? Ondank en anders niet.
(stug). Nu, nu; jij komt er immers niet bij te kort.
't Is ook niet waar, dat wij doktoren verhard worden door al de ellende die wij zien Wat zeg jij?
Als je zelf 'n goed leven hebt, zie je graag 'n
ander ook gelukkig. En ik heb 't best in de laatste twee jaar.
Sinds je huwelik, hè?
Een komplimentje? Wat scheelt er aan Jacques? Ben je ziek?
Kijk nu zo'n vrouw. Je kunt haar geen goed woord geven of dadelik wordt ze er door bedorven.
Geef me er meer, dan wen ik er aan. Theo, is Christien niet t'huis?
Even met Mientje uitgegaan.
Hoe jammer. Ik had haar zo graag eens over m'n nieuwe wintermantel gesproken. Die heb ik nu gisteren pas gekregen en kijk me eens aan. Ik schaam me met zo'n ding over straat te moeten gaan.
Och kom, wat 'n malligheid! Die mantel is best.
Man, voor vrouwekleren ben je eenvoudig stekeblind. Zeg jij nu eens, Theo.
Eerlik gezegd zie ik de ongerechtigheid ook niet.
Ongelofelik! En voor zulke mannen maak je je mooi!
Ja, ja. (tot Regers die lacht). Zeg.... is van Grevelingen bij je geweest.... de Ontvanger?
Zeker! Jongen, Jacques, je hebt me in de laatste maanden heel wat pasiënten toegezonden.
Beste vrind, al was je m'n zwager niet.... naar wie zou ik ze beter kunnen zenden? Voor ernstige zenuwgevallen ben jij m'n man.
Zeer vereerd.
En.... misschien verwondert 't je.... de mensen zijn met je ingenomen. Maar... kom je nu mee naar 't Badhotel?
Zonder Christien?
Als ze er nu niet is?
O, ze zal wel dadelik komen; maar dan kunnen wij waarschijnlik toch niet meegaan.
(spijtig). Hè?
Waarom niet?
Omdat we van daag denkelik séance zullen houwen.
Séance?
Spiritisme? Jij doet aan 't spiritisme? Ben je gek geworden?
Voor zo ver ik weet nog niet. Ik wil wel eens onderzoeken...
Onderzoeken... onderzoeken! Er valt niks te onderzoeken. Al die geestenzienerij, die malligheden van dansende tafels, van plankjes, die voorspellingen doen, van meubels, die door de kamer rondwandelen, van klopgeluiden... da's allemaal hysterie en suggestie en inbeelding en bedrog, vooral bedrog! 'n Heldere bol als de jouwe moest zich met zulke onzin niet inlaten.
(meer schertsend dan vinnig). Daar heb je hem weer! Hij weet alles, en wat in zijn boekje niet voorkomt, dat is onzin, niets anders dan onzin.
(meer schertsend dan vinnig). Aan welke akademie heeft mevrouw 't recht gehaald over wetenschappelike kwesties mee te mogen praten?
Aan de akademie van 't gezond verstand. Daar heb ik geleerd, dat heel geleerde mannen dikwels erg domme dingen kunnen zeggen.
Wat 'n vrouw dom vindt, is in de regel juist heel verstandig.
Zo, dat spijt me voor je; want ik vind jou meestal niet dom.
Als 't je te pas komt om me af te breken, nietwaar?
Toe maar, toe maar!
Niemand weet wat Jacques voor een eigenwijze tiran is. Voor z'n pasiënten een engel... een en al meegaandheid, zachtheid zelfs, maar...
Voor jou de wreedste despoot, die er op de wereld te vinden is.
Wreed niet. Je meent 't altijd heel goed; maar een paus ben je... een paus... Ik geloof niet, dat de Czar van Rusland of de Sultan van Turkije zulke pausen zijn als de bekende, de bekwame, de alom geprezen dokter Jacques Ubbergen.
Hoe despotieker een man optreedt, hoe meer z'n vrouw van 'm houdt (lacht).
(lachend). Prachtige paradox!
Jelui wilt de teugels voelen.
Daar zou je je in kunnen vergissen... altijd voor zover dokter Jacques Ubbergen zich vergissen kan.
(die al een poosje lacht). O, luitjes, luitjes, wat moet 't vermakelik zijn bij jelui te dienen? Ruilen met je zou ik niet willen. Voor geen geld. Ik houd van vrede in m'n huis en leef graag met m'n vrouw in eendracht; maar jelui zo van de morgen tot de avond te horen kibbelen... heus, dat moet een waar genot zijn.
Wij vechten de hele dag en 't ergste is, dat Jacques er zich niets van aantrekt.
Ik merk 't niet eens.
(geërgerd). Nu vraag ik je! Is 't niet ongelofelik? Hij merkt niet eens, dat ik een eigen wil heb. Maar dát, ventje lief, dát zal ik je nu toch eens tonen. Theo houdt séance... ik heb altijd verlangd eens wat van de tafeldans te zien. Nooit ben ik in de gelegenheid geweest. Jij gaat van daag dus maar alleen wandelen. Ik blijf hier.
Jij gaat mee (beslist).
(beslist). Ik blijf hier... ten minste als Theo 't me toestaat (zij legt hoed en mantel af).
(half schertsend). In mijn huis wordt de wil van een vrouw geëerbiedigd.
Glad verkeerd.
(tot Ubbergen). Neem jij er maar een voorbeeld aan.
Dat 't séance-houwen niet in jouw brein maar in dat van Christien is opgekomen, heb ik dadelik vermoed. Die moet altijd wat anders hebben dan 'n ander. Ze voelt anders, ze denkt anders, ze doet anders, ze...
Ik beklaag er me heus niet over.
Wacht maar! Dat komt ook nog.
(tot Regers). Laat hem maar praten. Hij meent niet altijd wat ie zegt.
Zou jij nu werkelik alle mensen naar één model gevormd willen zien?
Dat niet; maar...
Maar wel alle vrouwen!
Dan toch niet naar jouw model.
Wat ben jij een galante man! Als Theo van daag geen séance hield, ging ik met jou toch niet uit, hoor.
Jij gaat mee (hij neemt haar hoed en mantel op).
Leg alles maar weer neer. Ik denk er niet aan je bevel te gehoorzamen.
Groot gelijk, Martha. Jacques heeft straf verdiend. Straf hem met een paar uurtjes eenzaamheid.
Ja... als Theo je helpt... Twee tegen een: da's geen partij. Als je dan absoluut hier wilt blijven... blijf. Ik ga wandelen. Maar voor één ding waarschuw ik je. In mijn huis wordt niet getafeldanst, en als er mediums over m'n drempel komen of geesten m'n nachtrust willen storen, dan pak ik ze bij d'r kraag en smijt ze de straat op. Begrepen.
Aangename wandeling, heer en meester.
En wat jou aangaat Theo, je bent ouwer dan ik. Neem 't me dus niet kwalik, dat ik je een raad geef. Wees voorzichtig. Je bent te verstandig om niet gauw genoeg te krijgen van die malligheid; maar bedenk, dat de mensen... je pasiënten... minder verstandig zijn. Die konden er wel eens voor bedanken zich te laten behandelen door 'n dokter, die meer aandacht wijdt aan d'r geesten dan aan d'r stoffelike omhulsels.
Wees gerust; ze zullen wel gewaarworden, dat ik hun aardse belangen niet verwaarloos.
(schouderophalend). Ik heb je gewaarschuwd. Adieu. M'n groeten aan Christien en veel genoegen op de séance (af).
Jacques is toch ongelofelik! Als hij in 't volle daglicht een tafel van zelf in de hoogte zag gaan, zou ie nog liever zeggen: ik ben dronken of gehypnotizeerd dan de waarheid te erkennen.
Och Martha, Jacques hoort nu eenmaal tot de mensen, die zich door veel studie een vaste overtuiging hebben gemaakt. Die willen merendeels niet twijfelen, omdat 't hun te lastig is van overtuiging te moeten veranderen.
Presies... dat is 't. Hij wil niet. Hij is net de ongelovige Thomas. O Theo, je weet niet hoe veel takt er toe hoort met Jacques om te springen. Als ik niet zoveel van hem hield...
Toneel 3.
Kom binnen, meneer van Driel. Theo... (zij ziet Martha en is onaangenaam getroffen). Hé, Martha... jij hier?
Ja zus, ik ben hier. Eigenlik waren we gekomen om je mee te nemen naar 't Badhotel Dat wou Jacques, en toen dacht ik: dan kan ze meteen m'n mantel eens zien, die afschuwelik is geworden... maar toen ik hoorde, dat je séance ging houwen ..
Mag ik eerst even voorstellen, Meneer van Driel... mevrouw Ubbergen, m'n zuster... en m'n man.
(buigend voor M.). Mevrouw (aan Theo de hand reikend). Dokter, biezonder vereerd uw kennis te mogen maken.
Ga zitten, meneer van Driel. M'n vrouw zal u wel gezegd hebben, dat ik nog geen overtuigde spiritist ben; maar... ik wil graag de verschijnselen van naderbij leren kennen. Ik heb er al wat over gelezen, en...
(plechtig en langzaam, in 't geheel niet belachelik echter sprekend). Nu wil u ook iets zien. Niets kan onze zaak meer ten goede komen, dokter, dan dat geleerden zoals u zich er mee willen bezig houden.
Verbeeld je Theo, meneer Van Driel wist al vooruit waarvoor ik kwam.
Ik heb me dan ook dadelik bereid verklaard; maar of er belangrijke verschijnselen zullen komen... U begrijpt, dat hangt niet af van mijn wil. Ik ben maar een werktuig.
Is u zelf overtuigd?
Ten volle.
Meneer Van Driel is niet alleen overtuigd, maar hij gelooft ook vast in zijn zending.
Om anderen te overtuigen?
En om de mensen te verbeteren door hen bekend te maken met het leven, dat ons te wachten staat na de overgang, die wij dood noemen.
U zal 't me, hoop ik, ten goede houwen, dat ik me in dat hiernamaals nog niet verdiep. Mijns inziens moeten wij geen overhaaste gevolgtrekkingen maken; maar langzaam een massa goed gekontroleerde feiten verzamelen, waaruit de verklaring dan wel van zelf zal opdoemen.
Ik begrijp, dat u als wetenschappelik man zo moet redeneren, dokter; maar voor iemand, die ondervonden heeft, wat ik heb ondervonden, zijn mijn gevolgtrekkingen volstrekt niet overhaast.
Meneer Van Driel heeft boeken vol van mededelingen hem door de geesten van afgestorvenen gedaan. De meesten heeft hij laten kontroleren en die bleken alle juist te zijn.
Dat is vreselik interessant, maar toch ook wel griezelig.
Ben je bang Martha? Blijf dan liever niet.
O neen, integendeel, ik ben erg nieuwsgierig.
Mijn voornaamste ervaring was de volgende: Ik ben getrouwd geweest; mijn vrouw is twee jaar geleden gestorven. Die was een overtuigde spiritiste en een door en door goed mens.
Dat moet immers samen gaan.
Toch was onze verhouding geen ideale. Toen mijn vrouw stierf, sprak mijn geweten mij gelukkig van alle schuld vrij.
(haast alleen voor zich zelf). En 't geweten is onze enige bevoegde rechter.
We hadden afgesproken, dat wie 't eerst stierf, trachten zou zich aan de langstlevende te openbaren. Welnu: tegenwoordig onderneem ik niets, zonder mij door de mededelingen van mijn vrouw te laten leiden.
Wie weet, of alle mensen niet zo geleid worden. Ongelukkig slaan de meesten er geen acht op.
Wie er wel acht op slaat, voelt zich een werktuig van hogere onzichtbare machten. Ten minste: zo gaat het mij.
(haast alleen voor zich zelf). Ja; vrij zijn we geen van allen.
Heeft u ook wel eens een geest gezien?... Echt gezien?
(glimlachend). O zeker, mevrouw.
En toen is u niet bang geworden?
Waarom zou ik bang zijn geworden? Wie de levende niet gevreesd heeft, moet die vrees koesteren voor zijn geest?
Ik weet niet, maar...
Vind u goed, meneer van Driel, dat we maar dadelik met onze zitting beginnen?
Ik ben bereid, dokter.
Is deze tafel naar uw zin?
O ja. Maar als de dokter 't mij vergunt, zal ik het daglicht buiten sluiten.
Ga uw gang. Voor deze eerste keer wil ik u volkomen vrij laten. Naderhand hoop ik, dat u me zal toestaan enige maat-
regelen te nemen, die me noodzakelik schijnen voor een deugdelike kontrole.
Moet 't helemaal donker zijn? (Zij helpt sluiten).
Dat is niet nodig. (Sluit de gordijnen). Ik onderwerp me geheel aan uw eisen, dokter. Mag ik u nu verzoeken hier plaats te nemen... mevrouw Ubbergen daar (het is zeer donker).
Als ik maar niet aangeraakt word.
En ik naderhand tegenover u, niet waar? (zij opent het harmonium).
U wil zeker eerst wat muziek maken.
Juist.
Dat is heel goed. Muziek ontrukt aan de aarde.
En nu ernstig, nietwaar? Jij vooral Martha; beloof me heel ernstig te zijn. Ik kan 't niet velen, dat er gespot wordt met zo'n heilige zaak.
Ik beloof je Christien, heel ernstig te zullen zijn.
We leggen dus de handen op de tafel en sluiten de vingers aldus tegen elkaar aan.
(De plechtige orgelmuziek begint; stilte).
(doorspelend). Theo, ik voel 't: ons kind is hier. Je zult overtuigd worden, dank zij ons medium.
(De muziek gaat door; het scherm zakt langzaam).
Bedrijf II.
Toneel 1.
(lezend). Wij mogen blij wezen, dat wij zijn...
Wie zegt dat nu?
De ezel.
Denk eens goed na, Mien. Kan de ezel dat nu zeggen?
O neen, het paard.
Juist. Het mooie paard is immers een veel edeler dier dan zo'n lelike ezel. En nu verder.
(lezend). Want onze boer heeft wel gelijk als hij zegt: die ezel geboren is, wordt nooit een paard.
Heel goed, Mien. (Zij kust het kind, en sluit het boek). Ga nu je tafels van vermenigvuldiging maar leren. (Mientje gaat heen). En morgen moet je me de geschiedenis van 't paard en de ezel eens oververtellen.
(bij de deur). Ja mama (af).
Toneel 2.
Leren... leren... altijd maar leren, en wie weet of we niet veel wijzer zouden zijn als we nooit iets hadden geleerd.
Dus in jouw ogen zijn de negers ons ver vooruit!... Ongelofelik! (Christien haalt zwijgend haar schouders op en verzinkt in gepeins; na een poosje staat ze weer op).
Kom. (Zij neemt de ontbijttafel af).
(de hand langzaam bewegend over de ouija en met korte tusschenpozen), i...e...n... Christien... Zus, dat wordt een mededeling voor jou. (Christien haalt weer zwijgend de schouders op). i...s... is.
Weet Jacques 't nu, dat jij hier nog altijd aan 't spiritisme komt doen? (Zij gaat door met afnemen).
Wel neen. Hij zou razend zijn. Gisteren nog heeft ie z'n boekverkoper een woedend standje gemaakt, omdat de man hem een nieuw boek over 't spiritisme ter inzage had gezonden. O...p...
Ik had je toch verzocht 't hem te zeggen.
Wel zeker, ik zal gek zijn. E...e...n... een. Christien is op een...d..w..a. a..l..dwaal...
Dan zal ik 't hem dienen te zeggen. Bedriegen kan ik niet uitstaan.
Wees toch niet altijd zo overdreven. W..e.g.. dwaalweg. Christien is op een dwaalweg. Hoor je 't?
't Kan me niets schelen.
Niets schelen? Dat papa je waarschuwt, omdat je op een dwaalweg bent?
Dat komt niet van papa. (Zij houdt op met afnemen)
Hè?
Zulke mededelingen komen van lagere geesten of andere wezens, die volstrekt niet de afgestorvenen zijn, waarvoor ze zich uitgeven. Papa bemoeit zich niet meer met aardse belangen. Die is al lang in een veel te hoge sfeer.
Wat is dat nu voor een uitvinding! Papa heeft zich dadelik aan me gemanifesteerd... heel duidelik. Dat heb ik heerlik gevonden... trouwens jij vroeger ook... toen je nog niet aan die nieuwe leer deedt. Wat heb je er nu aan me dat genot weer te bederven? Ongelofelik.
(koel). Die mededeling is niet voor mij.
Waarom niet?
Omdat ik niet op een dwaalweg ben... (zachter) al ligt 't spiritisme ver achter me.
Weet je dat zó zeker?
Volmaakt zeker.
Waardoor dan?
Ach... (zij zucht). Dat kan jij toch niet begrijpen. (Zij doet alsof ze wil gaan lezen).
Hoor eens, Stien, wat jij begrijpen kunt, kan ik ook begrijpen. Zoveel onderscheid bestaat er niet meer tussen ons.. al ben jij twee jaar ouwer.
Heb jij, zoals ik, maanden lang een volmaakt rein leven geleid?... Heb jij dag aan dag, uren lang, je, zoals ik, van alle aardse belangen afgewend om ontvankelik te worden voor de aanschouwing van de eeuwige waarheden in de diepste diepten van je zieleleven? Is 't jou al geopenbaard geworden, zoals aan mij, dat ieder mens vóór dit leven al andere levens heeft geleid, waarvan ie de verborgen herinnering met zich omdraagt?
Ach wat... Jij hebt ook alle dagen iets nieuws! Hoe weet je dat nu weer?
Hoe weet een mens, dat ie honger voelt en dorst en... liefde?
Dat zijn gevoelens.
Is gevoelen dan niet 't hoogste, het enig ware weten!
Als dat zo is, ben ik er ook zeker van, dat wel degelik papa zich aan mij openbaart en niet een lagere geest. Ik voel 't heel duidelik.
Als die waan je gelukkig maakt... blijf er in.
Waarom is nu wat ik gevoel een waan, en wat jij gevoelt de hoogste wijsheid?
Leef als ik en 't zal ook jou geopenbaard worden.
Jacques zou me zien komen! Dat ook nog! We hebben warempel al standjes genoeg!
Bewijst dit niet hoe onzuiver jelui liefde is? Wordt reine liefde niet al bezoedeld door één enkel onaangenaam woord?
(boos). Zeg eens: Jacques houdt dol van mij en ik houd dol van hem!
O, zeker; ook in jelui genegenheid gloeit een straal van de ware liefde; maar die zuivere straal doordringt jelui zinnelik begeren, jelui menselik egoïsme, als helder zonlicht troebel water. Jelui wilt elkander nog hebben, bezitten, genieten. Je beseft nog niet, dat ware liefde geen begeerten, geen zingenot, geen jaloezie kent, dat ware liefde één-zijn is, één-zijn in een hoogste extase!
Je spreekt als... als... haast als een non.
Kon jij ook maar zo spreken! Je zoudt zo gelukkig zijn, Martha, zoveel reiner gelukkig dan nu. Je zoudt net als ik je voelen als wedergeboren.
Ik verlang niet anders te zijn dan ik ben, Stien. Jacques is best met me tevreden. Maar wat zegt Theo wel van die... die nieuwe vreemde gedachten van jou?
Theo kent ze nog niet.
Neem dan een raad van me aan en zwijg er over. Je weet even goed als ik, dat Theo met zulke... zulke overdreven dweperijen niets op heeft. En dan... sinds ie die mededelingen van z'n moeder gekregen heeft... waar ie zelf niets van wist, en waar van Driel en jij ook niets van konden weten... is ie zo goed als tot 't spiritisme bekeerd. Hij twijfelt er haast niet meer aan, dat z'n moeder en jelui Fritsje nog leven; wil je hem nu weer in de war brengen?
(haast alleen voor zich zelf). Hij moet alles weten. Tussen ons mag geen veinzerij bestaan.
Enfin; dat is jouw zaak. Eén ding wil ik je wel zeggen: ik voel me er gelukkig bij van tijd tot tijd met papaatje te kunnen praten; dat is de waarheid; maar als ik nooit nog aan 't spiritisme gedaan had, dan begon ik er nu zeker niet mee. Wat heb ik er met Jacques niet een onaangenaamheden over gehad! Gelukkig komt bij ons alles gauw weer terecht; maar jelui..., die alles zoveel ernstiger, zoveel zwaarder opvat...
Daar heb je gelijk in, en dat Theo me niet zal kunnen volgen... ja. dat vrees ik ook.
Bezin je dan eer je begint.
Och Martha, wat baat zulk menselik bezinnen! De weg, die we gaan moeten, is immers al lang voor ons afgebakend! 't Komt er maar op aan die weg te zien.
(de schouders ophalend). Dan moet je maar zelf...
Toneel 3.
(druk en gehaast door de achterdeur binnenkomend). A zo, hier is ze. Goeie morgen Christien, hoe gaat 't er mee?
(terwijl Martha haar ouija tracht weg te stoppen). Heel goed, Jacques, dankje.
Theo's wachtkamer is toch nog ferm bezet?
Zo Ga zitten.
(die gaat zitten). Ik was al bang er zo goed als niemand meer te zullen vinden. Wat ik zeggen wilde: ik had Martha vergeten te waarschuwen, dat we naar mevrouw Rens moeten, die vandaag vijf en tachtig jaar wordt; maar ik vermoedde wel, dat ze hier zou zijn en... hei, hei... wat stop jij daar weg?
Niets man, ik...
Niks? (hij ontrukt haar de ouija). 'n Bord met letters... 'n klein plankje... Dacht ik 't niet! Weer van dat vervloekte speelgoed voor spiritisten! En ik heb 't je zo verbojen! (Hij smijt het bord driftig op de grond).
Ongelofelik!
(bedarend). Nu... nu... bedaard. Je hoeft dat bord
toch niet te breken. (zij neemt het bord weer op en bergt het weg).
Ik verkies niet, dat Martha zich langer met die kunsten afgeeft. Is dat 'n onzin!
(nog zacht). In 't geheel geen onzin.
Wat je niet kent, mag je niet veroordelen, Jacques.
T'huis de boel verwaarlozen... dan dit te vergeten, dan dat... boodschappen, die voor me komen, niet overbrengen.. aan tafel zitten starogen als 'n versufte en dan hier drukke gesprekken houwen met de geesten! Wel zeker... er zijn in Nederland zeker nog niet genoeg krankzinnigen!
(scherper). Een mens is nog niet krankzinnig, omdat ie gelooft wat grote geleerden zeggen.
Grote geleerden!
Zijn Aksakow, Crookes, Wallace soms geen grote geleerden en sta jij zó hoog boven die mannen, dat je alles beter weet zonder dat je ooit hun boeken hebt ingekeken, en zonder dat je bij één enkele séance tegenwoordig bent geweest? Ik heb gelezen, wat...
Wie niet beoordelen kan, wat ie leest, doet beter in 't geheel niet te lezen.
O, lees jij daarom niet?
Boeken over dingen, die geen mens weten kan, maken je maar van de wijs en brengen je in de handen van somnambules, magnetiseurs, mediums en andere kwakzalvers.
Goddank, dat er zulke kwakzalvers zijn. Die genezen ten minste nog eens een pasiënt. Jelui dokters, jelui kunt eenvoudig... niets.
(barst in lachen uit). Hoor me dat nu eens aan! Zou ik ook mogen weten op welke statistiek mevrouw d'r oordeel baseert?
Eenvoudig op jouw eigen woorden. Wel honderdmaal heb je me gezegd, dat er onder al jelui geneesmiddelen geen tien zijn, die helpen. Geen dag gaat er voorbij, of je vertelt me van een pasiënt, die dood moet... moet... zie je, zonder dat jij er iets aan kunt doen. En wat zei je verleden Zondag aan Duisburg, die bij ons ten eten was? Als je een verkoudheid niet behandelt duurt ie zes dagen, als je 'm wel behandelt duurt ie er zeven.
Ik zal jou weer wat vertellen!
En wanneer zijn twee dokters 't samen eens? Vertel me dat eens! Wat de een zeker, onomstotelik bewezen noemt, is voor de ander onaannemelik, in strijd met alle ervaring.
Ja, ja. Jelui weet in 't geheel niks en daarom verbeeld je je de waarheid in je zak te hebben.
Raden en gissen, dat is jelui hele wetenschap. Helpt 't ene niet dan helpt misschien 't andere, en helpt 't andere ook niet, dan snij je de pasiënt maar een stuk uit z'n lijf... Lach nu maar niet. Al zijn er genoeg, die met jou weglopen, die je aanbidden, die pantoffels voor je werken of je pendules kado doen, geloof me vrij, dat er ook heel wat van jou naar andere doktors lopen en zelfs naar somnambulen.
Dat zal waar zijn.
(bedaard maar met gezag). Maar al is dat alles nu voor jou een voldoende grond om er je geloof op te bouwen aan geesten en voorspellingen en droomgezichten en de hemel weet wat al dwaasheid meer... Christien moet zelf weten wat ze doet; maar jou, Martha, jou verbied ik je nog langer met die gekheden bezig te houwen. Ik verbied 't je zonder boosheid, in je eigen belang; maar... ik verbied 't je.
Verbied wat je wilt; ik ben geen kind meer. Wat ik doen of laten moet vraag ik aan papa, en geen macht ter wereld zal me beletten papa te raadplegen.
(tot Martha). Komaan! Dus voortaan zal een dooie in ons huis de wet stellen. (tot Christien) Stien, ik maak je m'n kompliment met dit resultaat van je spiritistiese drijverijen. Je papa was 'n beste brave kerel, 'n verstandige man, die ik hoogachtte en met wie ik 't uitmuntend heb kunnen vinden. Dat ie dood is spijt me genoeg; maar moet ik nu aannemen, dat ie als geest m'n huishouwen in de war komt sturen?
Ik beweer al lang niet meer, dat 't papa is, die zich aan Martha openbaart. (opstaande en zich gereedmakend om heen te gaan).
Maar ik beweer 't wel degelik, en te zeggen, dat papa ons huishouwen in de war stuurt... Jacques... dat is heel lelik van je... dat neem ik je ernstig kwalik.
Zo; maar jelui spiritisten zijn 't dus samen al evenmin eens als de dokters, hè? Zou je me eens uit willen leggen,
Stien, hoe 't komt, dat Martha geloven kan met de geest van d'r papa te doen te hebben, terwijl jij 't tegendeel aanneemt?
(bedaard en ernstig). Ik denk er niet aan, Jacques. Wie niet beoordelen kan wat ie leest, heb jij gezegd, doet beter niet te lezen. Welnu... aan iemand, die niet beoordelen kan wat ie hoort, vind ik 't beter geen uitlegging te geven.
Verplicht voor de beleefdheid! Ik moet zeggen, dat 't spiritisme 'n uitstekende invloed op jelui heeft.
Ik ben geen spiritiste meer.
(die haar antwoordt niet gehoord heeft tot Regers, die somber voor zich kijkend door de achterdeur opkomt). Maar daar is Theo; misschien wil die...
Neem me intussen niet kwalik, dat ik even... Ik heb met Betje iets te bespreken (links voor af).
Toneel 4.
(beiden de hand gevend). Zo. Doen jelui me toch nog de eer aan m'n drempel eens te overschrijden?
Manlief, ik heb 't zo ontzettend druk gehad. Nacht en dag door. Soms weet ik niet eens meer welke dag van de week 't is.
En dan vergeet je mij pasiënten te sturen, hè?
Dat heeft 'n andere reden. Ik heb dikwels genoeg naar je verwezen; maar ten slotte leid ik de mensen niet aan 'n touwtje. Als de lui niet meer naar je toe willen, dan kan ik...
O. Zijn ze opeens niet meer van me gediend?
Vraag nu asjeblieft niet naar de bekende weg. Ik heb je tijdig gewaarschuwd, dat de mensen niet gediend zouwen zijn van 'n dokter, die aan zwarte kunst doet.
(geërgerd). Zwarte kunst! Als dat nu geen onzin is!
En vin je 't nu nodig aan iedereen te vertellen, dat ik zo'n dokter ben?
Ik hoef niet te vertellen wat 'n publiek geheim is. Als je nog eens in stilte 'n enkele séance hadt gehouwen... voor de grap... maar elke week die Van Driel te laten komen... We
zijn niet in Parijs of Londen. Er is zelfs 'n spotprent op je gemaakt. Wil je 'm zien? (Regers knikt). Kijk dan maar (hij haalt een prent uit zijn zak).
De laffe stommeriken! (hij frommelt de prent samen en werpt ze in een prullemand).
De plaat is niet eens aardig!
Aardig of laf.. je praktijk krijgt er 'n knauw door. Daarom zeg ik nog eens: schei met die grappen uit. Wat drommel, in de laatste jaren zijn we met de embryonale psychogenie toch wel zóver gekomen, dat we nu ongeveer weten waaruit en hoe 'n mens zich ontwikkelt. En zeker, heel zeker weten we, dat de hypothese van 'n geest, die na de dood zou blijven voortbestaan en die zich zonder materie, zonder organisme nog zou kunnen manifesteren, dat die hypothese onhoudbaar is.
En weten we dus, wat is materie, wat is energie, wat is 't menselik bewustzijn, wat is... leven? Ach Jacques... al die dingen en genoeg andere... zijn voor ons nog volkomen... mysterie.
Juist daarom zeg ik: bemoei je niet met 't zogenaamd bovennatuurlike en andere buitenissigheden.
Is 't zogenaamd bovennatuurlike dan iets anders dan 't natuurlike, dat we nog niet kennen?
Akkoord al weer. Bepaal je dus bij 't bekende en 't prakties nuttige; vermoei je niet met hersenschimmen en nutteloze spekulaties. Er zijn waarachtig al genoeg dromers op de wereld. Wat hebben we tegenwoordig niet 'n dichters en romanschrijvers en filosofen! Al die lui verbeelden zich hoog boven 't gros van de mensen uit te blinken; maar vraag 's wat voor nuttigs ze tot stand brengen. Niks... eenvoudig niemendal.
Wat heeft dat nu te maken met...?
De geestenzienerij is zo oud als de wereld en altijd gebleken te berusten op auto-suggestie of bedrog.
Dikwels... zeker; altijd.. niet. Als 't spiritisme nog te weinig nut heeft gesticht, dan is dit minder te wijten aan de dromers, die er zich mee bemoeid hebben, dan aan de bevooroordeelde geleerden, die er tegen-beter-weten-in blind voor blijven.
Dat is nu eens een waar woord. Jacques is soms ongelofelik!
(geraakt). Met andere woorden: ik ben bevooroordeeld en tegen-beter-weten-in blind.
O zeker.
Ja Jacques, tot m'n spijt ben je dat... op dit gebied. Elke waarheid, die we vinden, ligt eerst als een parel in een schelp, heel diep verborgen in een zee van dwalingen en omsloten door een harde, moeilik te openen schaal.
(schouderophalend). Word jij dan voor mijn part parelduiker. Ik heb geen zin m'n tijd te verbeuzelen en m'n hersens van streek te brengen met 't zoeken naar waarheden, die me voorlopig lijken in strijd te zijn met al wat ik weet, ja met de eerste beginselen van de logika.
Jij met je logika!
Dat 't grote publiek in z'n domheid alles gelooft of alles verwerpt zonder ooit iets grondig te hebben onderzocht... het laat me koud; maar dat een knap man als jij, een man, die geleerd heeft te denken, dat die zich geen zier verstandiger toont, dat hindert me.
Juist!
Zo... Nu, mij hindert 't, dat 'n bekwame dokter als jij onze stand in diskrediet brengt... ons belachelik maakt. Mij hindert 't, dat er op jou, m'n zwager, zo'n spotprent wordt gemaakt, die je in de hele stad over de tong doet gaan. Mij hindert 't, dat de mensen giechelend en fluisterend naar je informeren.. op dezelfde manier als ze vragen naar iemand, die betrokken is in 'n schandaaltje. En mij hindert 't, dat ik dan met 'n mond vol tanden sta en geen woord kan vinden om je te verdedigen.
Verdedig me eenvoudig... niet. Ik verwacht mijn rechtvaardiging niet van de mensen, maar van de feiten.
Heel goed, maar als je dan geen nieuwe pasiënten er bij krijgt, heb je dit alleen aan je zelf te wijten.
Doe en laat wat je goedvindt.
Neen, dat is nu heus ongelofelik! Wie niet denkt als dokter Ubbergen wordt door dokter Ubbergen geboycot.
Ja ja, en Martha zet geen voet meer in dit huis, eer alle mediums en alle geesten er uit verdreven zijn.
Martha heeft niet 't minste plan zich op zo'n manier
door haar man te laten ringeloren. Je bent een beste vent, Jacqie, en ik zie hoog tegen je geleerdheid op, maar alwetend ben je niet en ik bedank er voor me op den duur zo onredelik te laten tiranniseren.
Zo. Als je denkt, dat ik je rekenschap zal geven van m'n doen en laten... dan vergis je je. En nu gaan wij naar huis.
Maar ik zal hier terugkomen zo dikwels 't mij goeddunkt.
Neen, dat zal je niet! (Martha haalt zwijgend en ironies-glimlachend de schouders op). Theo, ik vind dit alles hoogst onaangenaam; maar toch moet ik je vrindelik verzoeken mij te helpen en Martha voor 'n poos niet te ontvangen.
Wel zeker!
Al dacht ik zelf nog zo gunstig over 't spiritisme, de mensen... de meeste mensen zijn er nu eenmaal niet van gediend en ik moet de mensen ontzien... Ik heb ze nodig. Daar komt bij, dat 't op Martha een allerslechtste invloed heeft en op mij niet minder. We hebben tegenwoordig ieder ogenblik standjes.
Vroeger zeker niet.
Die met den dag 'n onaangenamer karakter krijgen.
Aan wie de schuld?
En omdat ik toch overtuigd ben, dat jij gauw je bekomst zult hebben van de geestenwereld, stel ik voor, dat we in de eerste tijd uit elkaars vaarwater blijven. Da's 't verstandigst en ook 't enige middel om geen kwaje vrinden te worden.
Ja, als je zo denkt...
Jacques kan niet omgaan met mensen, die 't wagen met hem van mening te verschillen. Weet je wat jij met Sint Nikolaas van me krijgt? Zo'n paar Chinese poppetjes, die voortdurend ja knikken!
Praat jij maar.
Het spijt me, Jacques... 't spijt me erg; maar... wat zou 't me baten als ik je nu tegensprak?
Niets... dat is zeker.
Wil je me dan tot afscheid de hand geven?
Wel zeker. Gekrenkt gevoel ik me in 't geheel niet. (zij drukken elkander de hand).
Zodra je met de geesten gebroken hebt... en ik hoop van harte, dat dit heel gauw gebeuren zal... zend je me bericht en dan komen we dadelik hier terug. Afgesproken? (Regers knikt zwijgend).
Ik kom misschien nog wel eer.
Jij begint met mee te gaan. Adieu, Theo.
(tot Theo). Neem 't Jacques maar niet kwalik, hè? 't Zal zo'n vaart niet lopen. Tot ziens (zij geeft Regers de hand).
Boos ben ik heus niet op hem.
Kom je nu (met Martha, die hij voor laat gaan, af).
Ja, ja, ja.
Toneel 5.
(van links opkomend). Is 't nutteloze geredeneer nu eindelik uit?
De mensen leren nooit. Voor elke nieuwe waarheid moet dezelfde strijd tegen botheid, vooroordeel, valse redeneertrant van voren af aan worden uitgevochten. En dat nu twee mannen, die elkaar achten, die zich dikke vrienden noemen, die als zwagers elkaar door en door kennen... dat die als vijanden vaneen moeten gaan, omdat ze hun oneensheid niet dragen kunnen en buiten staat zijn over hun meningen vreedzaam te debatteren... is 't niet treurig... niet diep treurig?
Hoe kan jij je verbazen Theo, over iets, dat zo echt menselik is?
Ik heb eens horen beweren, dat wel beschouwd de domheid oppermachtig in de menselike samenleving heerst. Dit klonk me toen als een paradox... Tegenwoordig... (hij kijkt peinzend voor zich).
Zolang de mensen alleen te rade gaan met hun zinnelike waarnemingen... is 't zeker de waarheid.
(die niet geluisterd heeft). Jacques zal zijn ongelijk wel
inzien... O, ja. Martha zal ook wel haar best doen de zaak weer in orde te brengen; maar van zo'n domme geschiedenis blijven toch altijd nare sporen achter.
Niets gaat spoorloos voorbij. Overal en altijd rijen zich de gevolgen aan de oorzaken en wat in een vorig leven met ons geschied is, beheerst ons in een volgend.
Beste Stien, nu ga je weer te ver. In de laatste weken heb je al eens meer gezinspeeld op die reïncarnatie-leer van de theosofen. Hecht je daar tegenwoordig ook al waarde aan?
Die leer is waar, Theo.
Dan ben je dus weer van opvatting veranderd; maar vrouwtje, vrouwtje... wat bewijst... wat kan bewijzen, dat een mens al een vorig bestaan op aarde heeft doorleefd?
Geen proeven, waar weer andere proeven tegenover staan; geen redeneringen, die door andere redeneringen weerlegd kunnen worden! Maar wel de herinnering, die sluimert in 't diepst van onze ziel.
Is dat nu iets anders dan zuivere inbeelding?
Ik wist, Theo, dat je zo spreken zou. Jouw positieve geest is bij 't spiritisme staan gebleven... moet er misschien altijd bij blijven; de mijne... is al veel verder.
(zeer gemoedelik). Stientjelief, wees voorzichtig. Je bent altijd geneigd geweest in overdrijving te vervallen. Geef daar niet aan toe. Geloof me: dat kan gevaarlik worden. Moet 't me nu gaan spijten séances te hebben gehouwen? Dat kan je niet willen, hè? (leuker, terwijl hij bladert in een opgenomen boek) Van Driel is er in een hele maand niet geweest. Gaat 't hem beter? Of is ie nog ongesteld?
(strak). Wij zullen geen séances meer houwen, Theo.
Waarom niet?
Omdat wij er geen waarde meer aan hechten.
Wij? (Regers sluit het opgenomen boek en legt het neer; na een korte stilte vat hij Christiens hand en voert haar naar een sofa.)
Kom eens naast me zitten, Stien (zij gaat zitten). In de laatste tijd is 't me weer net als vroeger... net alsof er iets tussen ons is gekomen... een ontstemming... iets... ik weet niet hoe 't aan te duiden; maar... iets, waardoor we elke dag wat verder
van elkaar vervreemden. Vergis ik me daarin (Christien schudt van neen). Dat mag toch niet zo blijven... niet waar? Kom... zeg me wat 't is (zij zwijgt). Kan je 't niet, of... wil je 't niet?
Ik moet 't je zeggen, Theo; maar ik ben zo vreselik bang voor de gevolgen.
Ben ik dan zó kwaliknemend en... is 't zó ernstig?
Ernstig... ja, dat is 't zeker, en als je me niet begrijpen, niet volgen kunt...
(merkend dat zij de zin niet voltooid). Dan..?
Dan moet 't voor jou ontzettend zijn (met plotseling opkomende heftigheid) en dat wil ik juist niet! Daarom Theo... geloof me! In Gods naam, geloof me! Neem alles aan wat ik zeg... alles... en zonder bijgedachten.. al vat je 't niet... al kan je er niet dadelik in treden; want het is de waarheid... alles... alles... ik verzeker 't je... ik zweer 't je... het is... de waarheid; maar alles.. alles...
(haar handen strelend). Bedaard nu, Stientje, bedaard.
Denk toch nooit, dat mijn gevoel voor jou veranderd is. Jij en ons kind, Theo... jelui zijn de grootste schatten, die ik verworven heb in dit aardse leven en jelui liefde is, wat mijn ziel zal meenemen als ze dit omhulsel verlaat (zij kijkt hem met angstige blik vragend in de ogen). Geloof je dat?
Heb ik ooit gezegd of getoond daaraan te twijfelen?
Neen; maar laat 't ook nooit zo ver komen. Ik heb geen andere verlangens, geen andere begeerten, geen andere wil dan me te mogen toewijden aan... aan allen die ik liefheb. Heus niet... heus niet! Maar.. jij, Theo, jij, die er van overtuigd bent, dat een mens geen vrije wil heeft, dat ie gehoorzamen moet aan de drang, die opwelt uit de geheimzinnige diepten van z'n innigste gemoedsleven, kan jij er niet in komen, dat ik voel... dat ik weet in een vorig leven een... andere man te hebben gekend?
(haast fluisterend). In een vorig leven... een andere man... gekend?
Gekend... en... liefgehad...?
En die andere man...
Die heb ik nu weergevonden.
(zacht als iemand die bang is, dat zijn woorden te hevig
verwijtend zullen klinken). Leven we daarom al zo lang niet meer samen als man en vrouw?
(met bedoeling). Ook daarom... maar niet alleen daarom. Ach, ik wil je alles zeggen... als je me maar begrijpen kunt. Luister nu. De eerste keer al, dat onze blikken elkander ontmoetten, werd dat verleden ons bewust, en die ziel... die ik weergevonden heb... die ziel, waaraan de mijne door geen zinnelike, maar door veel hechtere banden verbonden is.. die kan ik... die mag ik nu niet van me stoten.
(die is opgestaan en met moeite zijn heftige gemoedsbeweging heeft bedwongen, gaat weer naast Christien zitten en vat haar hand). Je bent wat overspannen, Stien. Laat ons eens bedaard en verstandig redeneren.
(heftig). O neen, Theo. Overspannen ben ik volstrekt niet. Dat voel ik heel goed. En redeneren... door welke redenering zou ik je moeten bewijzen, dat er tussen die man en mij een onverbreekbare band bestaat?
(zenuwachtig, maar nog niet heftig). Dat weet ik niet, Stien; maar door mijn redenering kan ik je bewijzen, dat er tussen jou en mij en tussen jou en Mientje andere banden bestaan, die ook onverbreekbaar moeten zijn en die in dit leven zeer zeker recht hebben op de voorrang.
(tamelik opgewonden) Geloof je dan, dat ik die wil verwaarlozen? O... hoe weinig begrijp je me toch! Hoe kan je denken, dat ik jou zou willen verlaten... jou en mijn kind! Heb ik je niet zo even nog gezegd, dat jij en Mientje...
(zich bedwingend). Gezegd... ja... maar als je werkelik nog van me houdt, zal je zeker mijn gevoel niet willen kwetsen en krenken... niet waar? En als je dat niet wilt... wat.. hoe stel je dan toch je de toekomst voor?
(dwepend). O, Theo, zoveel mooier, zoveel reiner, zoveel gelukkiger dan 't tegenwoordige!
Stientjelief, je schijnt de werkelikheid wat al te veel uit 't gezicht te verliezen. Een onverbreekbare band met een andere man... en dat zou ik... Ach... Als je eens goed en kalm wilt nadenken, zal je gauw genoeg inzien, dat zulke... zulke opwellingen in 't dageliks leven eenvoudig onuitvoerbaar zijn. Ik neem graag aan, dat je niets kwaad bedoelt. Ja, naar jouw op-
vatting zelfs iets heel moois en verhevens; maar zo denken anderen nu eenmaal niet en de zaak komt er op neer, dat je tegenover de mensen...
Ben ik aan die mensen dan rekenschap verschuldigd?
Neen, maar wel aan mij, en... je zult 't misschien bekrompen vinden... maar... al wat die mensen zedelikheid en trouw en achting noemen... daar kan ik me niet zo op eens los van maken! Als die mensen jou veroordelen en als ik die mensen gelijk moet geven... Neen, neen, neen; aan zo iets kan ik niet denken en wil ik niet denken ook?
Ik heb 't wel gevreesd... Ik heb 't wel gevreesd!
Bovendien... we hebben een kind. Naar de belangen van dit kind moeten wij, ouwers, ons leven inrichten. Onze gevoelens, onze opvattingen, welke die ook mogen zijn... zo nodig moeten we ze alle om dit kind op zij zetten. We mogen door ons gedrag de mensen geen aanleiding geven dit kind met wantrouwen en achterdocht te bejegenen Niemand mag van ons kunnen zeggen, dat wij abnormale mensen zijn en dat ons kind dus.. Ach kom; we moesten deze pijnlike en... en stuitende kwestie nu maar laten rusten. Je bent een beetje overprikkeld... misschien door die séances en 't lezen van boeken. Maar dat gaat voorbij; de tijd zal je wel genezen van...
(stroef beslist). Neen, Theo, daarin vergis je je. Hier valt niets te genezen.
Wees dan in elk geval zo vriendelik je voor een poosje te voegen naar mijn wil en eens te zien wat voor gevolgen dat heeft voor ons drieën. Waarom Van Driel niet meer komt, is me nu duidelik en ik verzoek je dringend...
(met klem maar zonder stemverheffing). Theo... Wat in de eeuwige orde der dingen gebeurt, moet gebeuren, en...
Wat ik nu verlang, Stientje, moet ook gebeuren. Dat er een eeuwige orde der dingen bestaat... best; maar dat jij die eeuwige orde zoudt kennen... is een tweede, niet waar?
Mijn plicht... mijn hoogste plicht...
(opgewonden). Is een goeie vrouw te zijn en een goeie moeder. Tot nog toe ben je dit geweest... 't een en 't ander. Ik heb niet te klagen, zeker niet; ik heb alleen te roemen... dankbaar te roemen. Daarom zeg ik nu ook liefst geen woord meer
over deze... deze tijdelike... afdwaling. Alles is goed; zorg nu maar, dat alles ook goed blijft! (goedig) Zal je?
(beslist). Dat hangt van niemand anders af dan van jou.
(opgewonden). Van mij? Dus ik... zou moeten gedogen... dat jij... mijn vrouw... in een zielsgemeenschap... neen Christien, neen, aan zo iets denk ik niet. (hij wil heengaan).
Theo... ik begrijp wat er nu in je omgaat. Je bent goed en lief; maar je genegenheid is nog zinnelik... nog egoïst. Jij kunt nog niet vatten wat voor mij al zo klaar is als 't zonlicht. Theo... laat je door mij leiden. Geloof me... ik voel wat ik doen moet; ik zie waarheen 't leven mij... ons stuurt. Zullen we dat doel nu naderen in bittere strijd en vijandschap of in eendracht, vrede... liefde?
(beslist). Je dwaalt, Christien, en naderhand zou je er mij een verwijt van maken als ik je in die dwaling had laten voortgaan. Nog eens vraag ik je vriendelik naar mijn raad te luisteren. De tijd zal van zelf alles weer in orde brengen en eenmaal zal je er me dankbaar voor zijn, als...
Waarom moet ik altijd dwalen en jij gelijk hebben? Beweer je niet zelf, dat je met je wetenschap geen enkel levensraadsel kunt doorgronden? Is 't niet al eens gebeurd, dat je je ongelijk... je ongelijk tegenover mij... moest erkennen?
Wat je me nu op wilt dwingen zijn..hersenschimmen.. volkomen onbewijsbare zaken.
Voor jou.
Voor ieder logies denkend mens.
Die in 't dwangbuis van z'n logika gevangen blijft.
Stientjelief, met dergelik dwaas strijen komen we nooit verder. Ik reken er vast op, dat je je zonderlinge plannen op zij zult zetten. Je zoudt me anders dwingen tot 't nemen van krasse maatregelen, die...
(verbaasd). Krasse maatregelen? Wat voor maatregelen?
Ik ben geen man als Jacques. Ik heb niets op met al dat bevelen, dat vergen van gehoorzaamheid zonder te zeggen waarom; maar is m'n vrouw voor geen rede meer vatbaar, wat blijft me dan over dan Jacques' voorbeeld te volgen? Ik eis nu... versta je me goed... ik eis, dat je doen zult wat je past als mijn vrouw en als de moeder van ons kind. Van Driel komt hier niet
meer in huis; jij gaat niet meer naar hem toe; jelui schrijven elkaar ook niet, tussen jelui beiden is voortaan alles... uit!
Dat eis je?
Ja... dat eis ik... beslist!
Je eist, dat ik doen zal wat in mijn ogen slecht en onverantwoordelik is... wat ik niet doen kan?
Ik eis wat moet. (hij gaat naar de deur).
(hem naar de deur volgend). Theo... ik heb je nu alles bekend... je weet hoe ik voel, hoe ik denk... alles... alles. Ik kan geen weerstand bieden aan mijn overtuiging, aan 't gevoel, dat me bezielt. Maar ik wil 't ook niet. Spaar me dus, en spaar je zelf. Ik bid je, ik smeek je: bedenk je nog. Ik wil alleen geluk stichten; sticht jij geen onheil! Drijf me niet tot... tot een uiterste. Ons aller geluk staat op 't spel. Geloof me, in Godsnaam, geloof me!
Ons aller geluk staat op 't spel; juist. Dat is zo en daarom ga ik ook geen stap achteruit. Van Driel bestaat voortaan voor jou niet meer. Begrepen? Hij bestaat voor jou niet meer. (hij bedenkt zich.) Trouwens... Van Driel is een verstandig man, en een man van eer. Wat jij niet inziet, zal hij inzien. (hij wil gaan).
(ontsteld). Wat wil je doen? (zij houdt hem terug).
Dat is nu mijn zaak.
Wil je naar hem toe gaan, hem zeggen, dat ie nooit meer hier mag komen, maken, dat ik hem nooit meer zien zal?
Ik zeg je nog eens, dat is nu mijn zaak.
Je wilt me dus niet zeggen wat je gaat doen.
Neen! (af).
Toneel 6.
(die verbouwereerd is blijven staan, na een lange pauze als uit een droom ontwakend). En ik zou hem nooit meer zien...? (zij loopt haastig haar kamer links binnen en keert terstond terug met een hoed en een mantel, die zij neerlegt op een stoel. Dan roept zij de kinderkamer in) Mien... Mien!
(komt, terwijl Christien haar hoed opzet). Roept u, Moesje?
Ja kind. Ga eens zitten..hier.
Gaan we niet uit?
Neen... nu niet. (zich aankledend) Mien.. je houdt veel van papa... hè?
O, ja, heel veel van paatje en heel veel van moesje!
(het kind kussend). Kleine dot van me! Geloof je Mien, dat papa ook veel van Mientje houdt?
O, ja, paatje houdt veel van Mientje.
Zal je dan altijd heel lief voor papa zijn? Zal je paatje troosten als ie verdriet heeft?
(haast pruilend). Waarom vraagt u dat?
Onthoud nu goed, wat ik je zeg. Het liefste, dat paatje op de wereld bezit, dat is z'n kleine dochtertje, z'n Mientje. Niet vergeten, hoor; nooit, nooit vergeten. (zij zoent haar) Zal je niet?
(aangedaan). Neen, mama.
Mijn lieve, lieve engeltje. (zij springt op).
Gaat u uit... alleen?
Ja, kindje, ik moet... maar... ik kom terug... misschien wel gauw. Wees maar zoet, zolang moesje weg is... heel, heel zoet. Zal je? Dag mijn lieve, lieve schat! O, God, waarom maakt Theo 't me zo vreselik zwaar? Ik wil toch alleen wat goed is en mooi en rein. Dag schat! Ik kom terug, hoor... ik kom zeker... gauw... heel gauw. (af door de achterdeur).
Toneel 7.
(door de achterdeur de kamer binnenkomend). Jij hier, kleine Mien? Zo alleen? Waar is mama?
Moesje is uitgegaan.
(verbaasd). Uit? Heeft ze dan d'r hoed opgezet?
Ja.
En d'r mantel omgedaan?
Ook.
Wat betekent dat? (roepend) Stien... Stien... (hij gaat de kamer rechts in, roept daar binnen: Stien. Komt er weer uit, loopt
het toneel over en verdwijnt aan de andere zijde steeds roepend: Stien... Stien! Mientje, die alleen is gebleven, barst in tranen uit.)
Bedrijf III.
Toneel 1.
De dagen korten... de bomen verliezen hun blad... nu is 't al gauw weer winter. (Hij zucht diep en gaat weer zitten lezen).
(in uitgaanstoilet, gevolgd door Juffrouw Hoefs, vrolik door de achterdeur binnenkomend). Dag paatje, dag paatje! Daar ben ik weer! (zij geeft hem een zoen).
Zo kleintje... Prettig gespeeld met je vriendinnetjes? Kom nu eens lief bij me. (Hij neemt het kind op zijn schoot).
Heel prettig; maar nu ben ik moe.
Hoeveel vriendinnetjes waren er wel?
Allemaal!
Nu... noem ze eens op. Ten eerste...?
O, neen; dat duurt veel te lang.
Zo ongeduldig? Kom.. blijf nu eens een ogenblikje rustig zitten. 't Is mooi weer, hè?
Heel mooi; maar u moet me niet zo stijf vast houwen! Dat kan ik niet velen.
(terwijl Regers met een komies gebaar van ontzag Mientje, die op zijn schoot blijft zitten, met beide handen loslaat). 't Is bepaald warm nog, meneer. Een afscheidsgroet van de mooie zomer, die we hebben genoten.
Is Mientje gehoorzaam geweest, juffrouw Hoefs?
O ja, meneer.
Zal papa dan maar tevrejen over je zijn?
(van Regers schoot springend). Ja, maar nu ga ik me uitklejen.
(zacht tot juffrouw Hoefs). Heeft mevrouw niet...?
We hebben mevrouw van daag niet gezien.
En kleintje, ik dacht, dat je van daag nog eens met papa uit zoudt gaan.
(beslist). Nu moet ik Jantje naar bed brengen.
Jantje?
Dat is de nieuwe pop, meneer, die u gisteren voor Mientje gekocht heeft.
O, zo; moet paatje dan alleen uitgaan?
(beslist). Ja! Paatje moet maar alleen uitgaan.
Maar Mientje, is dat nu vriendelik?
Laat ze maar, juffrouw Hoefs. (Mientje de hand op het hoofd leggend). Speel jij maar, kleintje, zolang je nog spelen kunt. (Regers neemt zijn boek weer op; Mientje en juffrouw Hoefs gaan naar de deur van de kinderkamer; bij de deur aangekomen loopt Mientje plotseling terug).
Pa... komt moesje van daag terug?
Dat denk ik niet, Mien. Hoe kom je daar zo ineens op?
Ach... ik dacht 't maar. Verleden hebben we moesje gezien... heel in de verte. Ik wou naar d'r toe gaan; maar de juffrouw wou 't niet hebben en moesje liep ook door. Zeker heeft ze ons niet opgemerkt.
Dat zal 't zijn, Mien.
Ze blijft lang zo weg, hè. Als moesje komt, moet u me dadelik roepen. En dan moet juffrouw Hoefs Jantje maar naar bed brengen. (Regers kust haar).
Ga nu maar met je pop spelen. (Zodra Mientje en juffrouw Hoefs vertrokken zijn, neemt Regers zijn boek weer op). Voor de moeder, door wie ze verwaarloosd wordt... al haar liefde. Ach ja; zo begint 't.
Toneel 2.
(die vóór Martha binnentreedt). Natuurlik weer met 'n boek in z'n handen!
't Is ook Zondag.
Durven jelui weer binnenkomen? Is m'n huis vrij verklaard van besmetting? (hij geeft stoelen aan).
Hoe heb ik 't nu met je? Gisterenavond ontving ik je brief; van morgen zijn we hier. Me dunkt...
Ja Theo, we zijn dadelik gekomen.
En daaruit... ik wil 't aannemen... blijkt, dat je goeie vrienden met me wilt blijven. Maar dat jelui geen van beiden in m'n treurige omstandigheden aanleiding hebt gevonden mij eens wat eer op te zoeken...
Zie je wel, Jacques... net wat ik dacht. Ik zei 't je nog.
Kijk eens, Theo. Ik houd niet van praatjes verkopen. We zouwen hier terugkomen, zodra je niet meer deedt aan 't spiritisme. Nietwaar; dat was de afspraak? (Regers knikt). Welnu, waarom beklaag je je dan?
Ach... beklagen!
Je weet nog niet half, Theo, wat een stijfkop hij is. Ongelofelik! Als ik ook zo was...
Ja, ja, ja. Weerhanen moeten op de huizen staan en niet er in. Maar in elk geval, Theo, ben ik verduiveld blij, dat die beroerde zaak uit de wereld is en dat je met de geesten hebt gebroken!
(met bitterheid). Gebroken? Voor 't ogenblik, Jacques, is 't me alsof ik met alles had gebroken... met alle dingen en met alle mensen!
(klopt hem op de schouder). Laat de moed niet zakken. Je hebt 'n groote misslag begaan, da's zeker. Maar... wie is onfeilbaar. 't Is alles de schuld van 't spiritisme. Als ze mijn zin deden, werden alle magnetiseurs, mediums en somnambules ver... ver.. verbannen!
Heb je gehoord, dat ie verbrand wilde zeggen? Ik geloof vast, dat Jacques in een vorig bestaan bij de inquisitie is geweest.
En wat was jij? Een toverheks?
Ach, Jacques, hoe kan je zo fel gebeten zijn op mensen, die... enkele uitzonderingen daargelaten... niemand kwaad willen doen?
Al willen ze 't niet, ze doen 't... Aan Christien en jou hebben ze kwaad gedaan. Aan al d'r medemensen doen ze 't en aan zich zelf op de koop toe.
Vin jij 't zó aangenaam te moeten denken, dat de dood je persoonlikheid volkomen vernietigt? Is 't niet begrijpelik, dat de mensen naar een bewijs zoeken van 't tegendeel?
Nu Theo, dat zeg ik ook.
(heftig). Dood is dood en onzin kan ik niet uitstaan. Ik verlang nog niet op te stappen, dat is zeker; maar ik zou evenmin graag veroordeeld wezen om als de wandelende Jood eeuwig te moeten rondlopen.
En weet je wat ik vind, Theo... je komt met 't spiritisme niet verder. Ik had gedacht, dat papa me eens vertellen zou hoe ie 't heeft... hoe 't daarginds is... wat ie doet; want daar kan je je toch maar geen voorstelling van maken. Maar nooit krijg je goed antwoord op je vragen. Altijd uitvluchten of verwijzingen naar een volgende séance. Ik geloof wel, dat papa gelukkig is, maar meer kom ik niet te weten.
Bij Martha ten minste heeft eindelik 't gezond verstand... mijn gezond verstand dan... gezegevierd.
Volstrekt niet. Ik doe er niet meer aan op raad van papa. Die wil door jou er niet van verdacht worden onze huiselike vrede te verstoren. Maar daarom zie ik nog in 't geheel niet in, dat jij gelijk hebt.
Hoeft ook niet. Als ik dat maar inzie.
(tot Regers). Heb je nu ooit zo iets gehoord? Hij is toch ongelofelik!
Wat ons drieën betreft, is 't spiritisme nu van de baan; maar...
Neen, Jacques, daarin vergis je je toch.
Wat! Blijf jij dan nog altijd geloven in die domheid? Sakkerloot, Theo, dat valt me van je tegen.
Ja, Jacques, we moeten er in berusten op dat gebied elkaar tegengevallen te zijn. Tegenover de wereld laat ik 't spiritisme rusten; dat is waar. Ter wille van m'n kind mag ik m'n praktijk niet laten verlopen; maar...
Welnu, dat is immers voldoende. In wetenschappelike kwesties zijn wij 't ook niet altijd eens.
Ongelukkig is 't spiritisme meer dan een wetenschappelike kwestie; voor velen is 't ook... een geloofskwestie.
Voor mij toch niet en voor jou immers evenmin.
Voor jou is 't een ongeloofskwestie, en dat is even treurig... ja eigenlik presies 't zelfde.
Of je gelijk hebt, Theo. Als Jacques de gek steekt met 't spiritisme, spreekt ie altijd van 't nieuwe geloof. Maar weet je wat ik dan doe? Ik antwoord eenvoudig niet of ik zeg: juist man; jij weet 't.
Ja, ja. Jij staat 't hoogst van ons alle drie; jij mag op ons allebei laag neerzien. Maar... geloof of wetenschap... ik heb geen zin of plan meer tijd met dat spiritisme te verbeuzelen. We hebben ernstiger zaken te behandelen. Hoe sta je nu met Christien?
Hoe ik sta met Christien? Me dunkt, dat je dit weet. Ik had met Van Driel willen praten, hem wijzen op haar overspannen toestand; maar eer ik er aan dacht was ze weg en naar hem toe. Toen heb ik haar die brieven geschreven en zij heeft me geantwoord. Aan Van Driel heb ik eveneens geschreven; die heeft ook geantwoord. Van die hele korrespondentie hebben jelui afschrift gekregen en...
Dat is zo en je hebt er goed aan gedaan die briefwisseling niet voor je zelf te houwen. We zijn nu eenmaal zwagers... ik zou je graag weer als vroeger willen noemen en aanbevelen, maar...
Maar dat kan je niet, zolang ik niet vierkant aan 't spiritisme m'n rug heb toegekeerd en zolang de zaak met Christien slepend blijft. Wil je dat niet zeggen?
Ja. Christiens gedrag is zó ongewoon, dat de waarheid... althans wat zij voor de waarheid uitgeeft... in dit geval haast niemand waarschijnlik lijkt. En zowel jouw verklaring van dit gedrag als je hele houding maakt de zaak eer duisterder dan lichter. De een zegt, dat jij 'n tiran bent, die 'n vrouw t'huis 'n onmogelik leven laat leien; de ander noemt je 'n zwakkeling en Christien 'n malloot; 'n derde verkondigt, dat 't spiritisme jelui allebei gek heeft gemaakt, en alle mensen zullen 't er gauw genoeg over eens zijn, dat 'n dokter, die z'n hoofd voortdurend vol heeft met allerlei dergelike wederwarigheden z'n aandacht onmogelik bepalen kan bij z'n pasiënten.
Daar konden ze gelijk in hebben ook. Bij niets kan ik m'n aandacht meer bepalen. Ik hoor niet meer wat de mensen zeggen. Ik weet niet meer wat ik lees. Ik herinner me niet meer wat ik zo even nog beweerd heb. En altijd denk ik maar aan dat éne, dat afschuwelike.
Dus geef je toe, dat er aan die chroniese toestand 'n einde moet komen. Dat dit noodzakelik is voor je praktijk, voor je zenuwgestel, voor je kind. Al dat geschrijf heeft niks gebaat en kon ook niks baten.
Weet jij een beter middel om een vrouw te overtuigen, die zich laat leiden en... verleiden door haar gevoel?
Overtuigen? Neen. Om overtuigd te kunnen worden moet je in staat zijn met kennis van zaken door te denken. Vertel jij me eens welke vrouw dat is.
Wel zeker!
En al zou je er ook honderden kennen, vertel me dan eens, of zelfs die honderden zich niet dikwels genoeg door d'r gevoel laten meeslepen en toch nog abnormaal zijn.
Wie niet denkt als Jacques, is dadelik abnormaal.
Praat jij maar. Theo zou geen zenuwarts zijn als ie niet inzag, dat ik gelijk heb.
Maar al moest ik je voor alle vrouwen van de wereld gelijk geven, dan zou ik toch nog een uitzondering maken voor de mijne. Denk je, dat 't me mogelik zou zijn te leven met een vrouw, die ik beschouwen en behandelen moest als een onmondige? Mijn vrouw mag wat minder dan ik... veel minder des noods weten... goed; maar ze moet me kunnen begrijpen, m'n gedachtengang kunnen volgen... Is zij niet de enige aan wie ik m'n intiemste gedachten openbaar? Ik verlang met m'n vrouw te kunnen redeneren... niet over wetenschappelike vraagstukken... dat hoeft niet, maar wel over alle kwesties... over alle raadselen van 't leven. Jij houdt die voor je zelf; maar ik kan dat niet, en ik wil dat ook niet.
Wat 'n utopie. Ik dacht niet, dat je nog zulk 'n idealist was.
Ja Jacques, onze opvattingen van 't huwelik lopen ver uiteen.
En jouw opvatting Theo, is verreweg de beste. 't Is,
dat ik nu eenmaal van Jacques houd; maar anders... zoals die soms een vrouw behandelt...
Gekheid! Al hield je niet meer van me... waartoe 't, hoop ik, nooit komen zal...
Dat hoop ik ook. (zij kust hem).
In alle geval zal ik er voor weten te waken, dat 't tussen ons zo'n vaart niet loopt als tussen Theo en Christien. Wat heeft die arme kerel nu voor 'n leven? 't Is immers God geklaagd! Theo had nooit mogen toelaten, dat Christien zich verdiepte in 't spiritisme. Aan d'r huishouwen en d'r kind had ze bezigheid genoeg en...
Ach Jacques, daarover worden wij 't toch nooit eens en wat geeft 't, of we 't verleden weer ophalen.
Daar heb jij nu weer gelijk in; dat geeft niks. Dus zullen we ons bij 't tegenwoordige bepalen. Dat tegenwoordige Theo, mag niet langer zo door blijven sleuren. De geschiedenis is tot 'n schandaaltje geworden. Er moet dus 'n eind aan worden gemaakt.
Maar wat wil je dan toch, dat ik doen zal?
Niet zwak zijn.
Is 't uit zwakheid, dat ik aan Christien geschreven heb: je keert voor goed terug en breekt alle verstandhouding met die Van Driel af... of... je ziet Mientje nooit weer?
Neen, dat was volmaakt in orde; daarmee diende je in elk geval te beginnen.
En ik vat er niets van, dat Stien geen verlangen voelt naar haar kind.
Geen verlangen naar haar kind? Hoe kan je dat nu zeggen? Je hebt toch d'r brieven gelezen. Ze snakt naar dat kind. Als ik juffrouw Hoefs niet zulke strenge orders had gegeven, zou Christien Mientje op de wandeling hebben aangesproken, en...
En toch komt ze hier niet terug? Maar dan is immers 't bewijs geleverd, dat d'r neiging voor die Van Driel haar te machtig is. En dan heb ik immers gelijk, dat er aan deze toestand 'n einde moet komen!
Een einde! Welk einde dan? Neem aan, dat 't in m'n macht stond Christien met geweld te dwingen niet alleen
hier terug te keren, maar hier te blijven ook... geloof je, dat ik 't doen zou?
Niet? Des te beter; maar laat je dan ook wettelik scheiden.
En als ze heimwee krijgt... naar haar kind, naar haar huis, naar mij misschien? Niets veranderliker dan het menselik gevoel.
Wat? Zou jij haar dan eenvoudig terugnemen, alsof er niks gebeurd was? 'n Vrouw, die man en kind aan d'r lot heeft overgelaten om te gaan hokken met 'n... 'n kwakzalver.
Dan zal ik haar... terugnemen.
Wel alle...!
Dat vind ik heel mooi van je Theo. Met al die strengheid... dat straffen... die wraakzucht... Alle mensen zijn niet van ijzer zoals Jacques.
Maar mijn God, Theo, je huiselike vrede heeft ze verstoord, tegenover de mensen heeft ze je in opspraaak gebracht, voor drie kwart heeft ze je praktijk al vernietigd! Geloof je nu toch nog, dat die vrouw ooit 'n greintje gevoel... echt gevoel voor jou bezeten heeft? En geloof jij nu toch nog, dat zij voor die Van Driel niks anders koestert dan 'n platoniese liefde?
Dat ze zich dit inbeeldt... te goeder trouw inbeeldt... ja, daar ben ik van overtuigd. Ze is overspannen... abnormaal... zeker; maar me bedriegen,... neen, Jacques, daar is Christien niet toe in staat.
Nu ja, inbeeldt; maar...
Die inbeelding door 't gevoel opgewekt beheerst bij Christien alles.
En niks veranderliker dan 't menselik gevoel... dat zeg je zelf. Je kunt dus alles van d'r verwachten. Dat die Van Driel haar op 't ogenblik volkomen in z'n macht heeft, staat vast.
Maar die heeft geschreven, dat ie niets gedaan had om Christien tot zich te lokken en niet de minste invloed op haar wilde uitoefenen.
Ach wat! die kwakzalver is toch 'n man.
Houd nu in 's hemelsnaam op me nog langer te pijni-
gen met je insinuerende praatjes! Begrijp je niet, dat ik me zelf al elke dag en van de morgen tot de avond op de pijnbank leg en martel met m'n gedachten over 't geen daar tussen die twee voorvalt? Begrijp je niet, dat ik altijd-door Christien voor me zie? Soms zie ik ze hier... komt ze op eens de kamer binnen... naar me toe; dan weer zie ik haar daar... bij hem... met hem spreken. 't Is om krankzinnig te worden... geen nacht slaap ik meer een uur achter elkander. En wat ik zelf denk... hoe afschuwelik 't ook is... ik weet 't... dat moet ik wel dragen; dat kan ik nu eenmaal niet afschudden; maar wat een ander er van denkt... wat een ander er van zegt... wat een ander vermoedt... moet ik daar nu ook nog naar luisteren? Neen, neen, neen, dat wil ik niet horen, dat wil ik niet weten!
Arme, arme Theo; ik kan daar best in komen, hoor.
Goed, heel goed... al is 't struisvogelpolitiek! Maar nu krijg ik ook op eens 'n heel nieuw inzicht in die kwestie. Weet je wat de zaak is? Jij houdt nog van Christien. Ondanks alles houd je nog van 'r. Is 't niet zo?
(opstuivend). Wat wil je toch met die vragen? Maandenlang heb je met niets je bemoeid en nu op eens...
Je weet Theo, dat ik dadelik naar Christien heb willen gaan; maar dat jij zelf...
Ja Martha, ik zelf heb 't niet gewild. Het aanbod was heel vriendelik van je... heel goed bedoeld. Ik ben er je dankbaar voor; maar dat er zich iemand tussen Christien en mij in zou dringen... al was 't met de beste bedoelingen... die gedachte alleen is me al ondragelik!
Maar dan is 't ook zo... dan heb ik gelijk... en dan houd je nog altijd van 'r. Wat baat 't je nu dat te willen verzwijgen of ontkennen?
Nu ja, dan... ja! Omdat zij zich zelf 't hoofd op hol heeft gebracht... omdat haar overspannen verbeelding op een dwaalspoor is geraakt, kan ik nog geen ellendige in haar zien, die m'n liefde niet waard is! En al kon ik 't... al moest ik 't zelfs...
Heel lief van je, Theo, en heel waar ook. Stien is niet slecht.
Goed; maar omdat jij zó door je gevoel wordt beheerst, ben je ook niet bij machte deze zaak met de nodige flink-
heid te behandelen en dienen anderen dat voor jou te doen.
Nu... dat verbied ik die anderen. Versta je me, Jacques?
Ik versta je; maar ik kan me er niet naar schikken. Ik heb in m'n leven al meer weerbarstige pasiënten gehad, die me naderhand dankbaar waren, dat ik ze tegen wil en dank had gered. Dacht je, dat ik nu jou... m'n zwager... aan z'n lot zou overlaten?
Wel...!
Maar Jacques...!
Dat Christien vroeg of laat terug zal willen komen... ik twijfel er geen ogenblik aan; maar geloof jij, dat alles dan weer in orde is?
(zeer verstoord). Jacques, ik zeg je nog eens...
En al neem jij voor je zelf... in je verliefde zwakheid... ook met alles genoegen... durf je dan d'r kind... jouw kind weer aan haar toevertrouwen...? (stilte; Theo wendt zich weifelend af). Zal je dat durven...? Aha! Nu schijnen de ogen je dan toch eindelik open te gaan, hè? 't Komt er maar op aan de dingen eens bij d'r ware naam te noemen. Begin je nu te begrijpen, dat je geen ogenblik rust meer hebben zou? En nog minder aandacht bij je werk dan tegenwoordig al 't geval is? Dat je aanhoudend zou denken: met welke dwaasheid houdt die vrouw zich nu weer bezig... wat voor gevaarlike denkbeelden prent ze 't kind nu weer in 't hoofd? (korte stilte.)
(schuchter). Ja Theo, in dit opzicht vind ik toch wel, dat Jacques gelijk heeft.
En nu is Mientje nog maar 'n kind. Wat moet de invloed van zo'n moeder uitwerken, wanneer we 'n twaalftal jaren verder zijn? Zou jij als zenuw-arts aan 'n andere man, aan 'n vader van 'n meisje als Mientje..zou jij die de raad geven 'n vrouw als Christien terug te nemen? Nu... antwoord eens... antwoord eens met 't oog op de toekomst... de toekomst van je kind.
(zacht met smart). Dat is 't... dat is 't, waaraan ik nog altijd geen moed heb gehad te denken.
(hem gemoedelik een hand op de schouder leggend). Arme, arme Theo.
Nu zie je hoe nodig 't was, dat 'n derde zich met
de zaak bemoeide. Dat je toestand ellendig is... geloof me, vent, ik begrijp 't... ik ben er waarachtig niet ongevoelig voor... al is 't meeste je eigen werk. Maar moet ik 't daarom rustig aanzien, dat 't kwaad nog verder voortwoekert? Mijn God, man, dan was m'n vriendschap voor jou en je kind immers geen halve sent waard! Is 't niet zo?
Je hebt gelijk, Jacques... je hebt in alle opzichten gelijk.
Laat mij dan ook handelen. Er bestaat maar één middel voor jou om weer tot 'n zuivere toestand te komen. Je mag die vrouw niet weer tot je nemen. Dat moet je je zelf onmogelik maken.
Ja Theo, al is ze m'n zuster... Zie je, als je geen kind had... maar als ze naderhand Mientje...
(verpletterd ineen zinkend). O...o...o...!
Zie je 't in? Zie je 't zelf in? (Regers knikt in stomme vertwijfeling.)
Theo, Theo, ik heb toch zo met je te doen! (ze omhelst hem.)
Toneel 3.
(haar opmerkend). Wat...?
(haar opmerkend). Jij hier?
(haar opmerkend, half blij verrast half ontsteld). Stien!
Ik kon 't niet langer uithouwen! Ik kon 't niet! Eis al wat je wilt. Ik mag niet langer weerstand bieden. Ik voel, dat ik 't niet mag. Alle voorwaarden neem ik aan... Zeg maar wat ik doen moet. Zeg 't... zeg 't; maar in Godsnaam geef me m'n kind terug! Theo, geef me Mientje weer! Is ze niet even goed mijn kind als 't jouwe? Ik moet haar zien... ik moet haar weer zoenen op 't lieve gezicht. Waar is ze... Mientje... Mientje... (zij wil rechts binnengaan).
Een ogenblik. Dat jij behoefte voelt je kind weer te zien, Christien, ik geloof 't graag; maar of 't voor dat kind zo gewenst is jou weer te zien, da's een andere kwestie.
(bedaard). Theo...}(haast tegelijk).
(heftig). Jacques...}(haast tegelijk).
Maar Jacques als...}(haast tegelijk).
(Martha afwerend tot Christien). Je hebt nu met mij te maken. Kijk, Christien, heb jij liefhebberij je te verbeelden, dat je met geesten omgaat of dat je vroeger al eens op de aarde hebt rondgewandeld... ga je gang; maar Theo mag niet toelaten, dat z'n kind eenmaal 't slachtoffer wordt van jouw auto-suggesties en je hysteriese mallotigheid.
(heftig). Jacques...
Nu... nu...
Wat ik zeg, is hard... ik weet 't; maar zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Christien dient eindelik de waarheid eens te vernemen.
(bedaard). Van jou... Jacques?
Neen, ze heeft gelijk. Als iemand haar die waarheid moet zeggen, ben ik 't en ik alleen.
Pas op, Theo, pas op. Bedenk wat je zoeven nog erkend hebt. Ga niet weer terug. Christien heeft op de schandelikste wijze misbruik gemaakt van je zwakheid. Ik weet wel, dat ze dat zelf niet inziet; maar juist daardoor is ze des te gevaarliker. Ik herhaal 't: pas op... laat je niet weer begoochelen... 't geldt nu je kind.
Dat kind is ook haar kind, Jacques. Voor dat kind komt ze immers terug. Heb je 't dan niet gehoord, dat ze zich aan alles wil onderwerpen?
(Regers hand vattend en drukkend, die echter dadelik weer slap neervalt). Dank voor die woorden.
Ja Jacques, als ze nu toch berouw heeft... oprecht berouw.
Nieuwe opgeschroefdheid en anders niks; maar wil Theo weer zwak zijn... willens en wetens nieuwe ellende te gemoet gaan..., hij moet 't weten.
Laat me met haar alleen. Dat is al, wat ik voor 't ogenblik verlang.
Heel begrijpelik en dan zal alles nog goed terecht komen.
Mij best. Martha en ik hebben dan hier ook niks meer te doen. Maar één ding, Theo, zeg ik je. Ik zal beginnen met af te wachten wat er hier gebeurt. Zelfs de schijn wil ik niet op mij laden van goed te keuren 'tgeen jelui tot nog toe gedaan hebt en 'tgeen jelui van plan schijnt in de toekomst uit te halen.
Ach Jacques, is 't nu nodig zo hardvochtig te spreken? Als alles nu weer in orde kan komen, moet jij dan...?
Laat hem, Martha. Laat hem doen wat ie meent dat zijn plicht is. Ik zal 't ook.
Akkoord... en overigens, dat weet je, sans rancune. Van harte hoop ik, dat jij nooit berouw zult krijgen over 'tgeen je nu doet. Maar ik vrees 't tegendeel; daar wind ik geen doekjes om. (Hij geeft hem de hand). Kom, Martha. (Af zonder Christien te groeten).
Ach God, wat vind ik dat alles naar! (tot Christien). Was jij toch maar nooit met 't spiritisme begonnen. Toe, vraag Theo vergiffenis en doe nu alles wat Theo vraagt... hij is zo goed... en ie houdt toch zo innig veel van je (tot Theo, wie zij de hand reikt). Wees niet boos op Jacques, Theo. Hij wil alleen in jouw belang handelen. Heus. En heb met Christien maar medelijden. Zal je? (hij drukt haar zwijgend de hand).
Toneel 4.
Ze veroordelen wat ze niet begrijpen en ze begrijpen alleen 't grof materiële. Wat zijn zulke mensen te beklagen.
(stroef). Je weet Christien, op welke voorwaarden je Mientje kunt zien.
Ik weet 't; maar... Theo... waarom martel je me zo... waarom dwing je me iemand ongelukkig te maken, de een of de ander. Ik wil geen kwaad... voor niemand. (Regers gaat zitten.)
Neen, neen, 't is waar. Ik ben 't, die kwaad doet... ik ben 't, die kwaad wil! Mijn leven is zo ellendig, dat ik 't m'n felste vijand niet toe zou wensen; maar dat is alleen mijn schuld, mijn eigen domme schuld. Voor Jacques ben ik te week gevoelig
om verstandig te kunnen handelen; voor jou ben ik te koel verstandig om je zieleleven te kunnen vatten. Ik ben een brute dwingeland en jij beoogt alleen het goeie... het goeie voor... iedereen.
(treurig). We hebben elkaar verloren en we schijnen elkaar niet weer te kunnen vinden.
Ja, dat schijnt zo.
Maar is dat een reden om elkaar 't leven nodeloos te verzwaren? (korte stilte). Ik heb zo'n innig medelijden met je. (zij is genaderd en legt een hand op zijn schouder).
(afwijzend) O, dank je. (hij rijst op en verwijdert zich van haar). Ik had wat anders verwacht.
Ik zou je zo graag laten delen in de zielevrede, die ik voor me zelf gevonden heb, ondanks al m'n verdriet.
Je verdriet?
Ja.. mijn verdriet. Ach... Jij weet niet welk een heerlike kalmte 't geeft op al 't kleine aardse gedoe... op alle aardse begeerten van een hoog mooi standpunt neer te zien. Kom ik je dat toch maar laten beseffen. Kon je me maar volgen. (stilte). Maar als dat onmogelik is, Theo... kunnen we dan elkaars opvattingen niet leren eerbiedigen... niet.... naast elkaar in vrede leren voortgaan? Kunnen we dat niet... al was 't maar alleen ter wille van ons kind?
Ben je hier gekomen om te blijven of om weer... weer naar... naar die ander... terug te gaan?
(deemoedig). Om te blijven. Je ziet 't immers.
(verbaasd en onzeker). Zo... dus... dus voor 't kind?
Omdat ik voel, Theo, dat nu dit mijn plicht is.
(stroef). Je plicht... aha, je plicht. Nu, 't is goed. (op de zijdeur wijzend) 't Kind is daar. (Christien gaat zwijgend door de zijdeur af).
Toneel V.
(de lamp brengend). Kan ik dekken, meneer?
Is 't al zó laat, Betje?
Ja meneer. Hebt u 't niet aan 't donker gemerkt? Ik had de lamp al lang willen brengen; maar ie wou eerst niet branden. 't Is gelukkig van daag nog een heldere dag geweest.
Ja... heldere dagen zullen we nu wel niet veel meer krijgen. (Betje dekt).
Nou... over een paar maandjes weer. Een mens zegt toch altoos: op regen volgt zonneschijn.
Dat zeggen de mensen... ja... Betje, je moet voor vier dekken.
Vier?
Vier.
(dekkend). O, zo... nou... 't is goed, meneer... Mevrouw zit zeker weer hier... met d'r rug naar de raam toe... net als vroeger.
(met Mientje binnenkomend). Ben je blij, Mien, dat moesje terug is?
Of ik! Altijd met die juffrouw...
Mijn klein dotje (zij zoent het kind).
Zie zo (zij gaat heen).
Toneel 6.
(tot Christien, die op het punt is haar oude plaats aan tafel weer in te nemen). Neen... Christien... ik zal je voortaan aan tafel een andere plaats geven. Niet meer tegenover me. Dat herinnert me te veel... dat... nu... (uitbarstend). Neen, neen... dat houd ik niet uit... dat houd ik niet uit! Driemaal per dag hier... dat is me niet mogelik... (zich beheersend). Mientje... kind... ga even heen.
(Mientje wegbrengend). Ik zal je aanstonds weer roepen, Mien.
Neen, Christien, ik kan 't niet! Ik kan niet met je in 't zelfde huis wonen... je elk ogenblik hier tegenkomen... aan dezelfde tafel met je zitten... en toch je behandelen alsof je een vreemde, hoogstens een zuster voor me was...! Ik kan niet samenleven met een vrouw, die enkel nog voor me zijn wil een
spooksel uit 't verleden. Vind me zwak... laf... al wat je wilt, maar dat kan ik niet, dat kan ik niet! Je bent hier teruggekeerd... je wilt hier blijven... niet meer... niet teruggaan. (Christien schijnt te willen spreken). Neen, neen, antwoord nog niet. Je bent hier terug gekomen... uit... uit plichtsgevoel. Dat heb je gezegd en... en ik begrijp wat je daarmee bedoelt. (Christien schijnt weer te willen spreken). Neen, neen, ik wil niets weten... Ik verlang ook volstrekt niet, dat je je zelf geweld aandoet. Al wat ik vraag is... laat mij... voor me zelf... de illusie... alleen maar de illusie, dat... dat alles nog is zoals vroeger. Wees weer m'n vrouw. O, ik zal je niets verwijten, ik zal van niets meer spreken. Ik zal geen toespeling op wat ook maken. Ik wil je alleen maar weer zoenen net als vroeger, in m'n armen sluiten als vroeger... aan 't verleden nooit, nooit meer denken. Noem me aards, zinnelik, bekrompen; heb me niet lief als je geen liefde meer voor me voelen kunt. Daar... 't Is misschien zwak... laf van me; maar laat mij jou liefhebben... jou liefhebben zoals een mens, een man liefhebben kan en moet, liefhebben met lichaam en ziel! Stien, wees weer m'n vrouw... helemaal m'n vrouw... net als vroeger.
Ach, Theo, al gaf ik nu toe... al deed ik wat je verlangt... wat voorbij is, keert niet weer. En... kan jou gelukkig maken wat voor mij... stuitend is geworden? (Regers slaakt een uitroep van afgrijzen). Tracht je toch eens een ogenblik te verplaatsen in 't zieleleven van iemand, die 't zinnelike overwonnen heeft... Wat jij nog altijd liefde noemt... wat ook mij eens gelukkig maakte... dat gevoel... dat ik toen mooi vond.. dat... dat bestaat in mij... niet meer.
(verkild en teleurgesteld). Zo... bestaat dat gevoel in jou... niet meer. Dus... wel beschouwd hadt je ook vroeger niet mij lief; maar wel dat mooie gevoel. En nu dat in jou niet meer... bestaat, omdat jij 't moedwillig hebt vernietigd... vernietigd met je dweperij, met je ziekelike overspanning, met je hersenschimmen... wat kan 't je nu schelen, of 't in mij nog wèl bestaat. Niet waar? Wat kan 't je nu schelen, of je mij diep rampzalig maakt? Als jij zelf, als jouw nieuwe, mooie gevoel nu ook maar weer op zijn beurt bevredigd wordt! Mijn gevoel... ach, dat is immers mijn zaak, alleen mijn zaak. Daaraan denk je
niet eens. Of neen, 't is waar... je zult 't voortaan... eerbiedigen (met sarkasme). En dat is nu die veelgeroemde vrouweliefde, hé? Dat is 't nu, waardoor vrouwen zo hoog menen te staan, zo hemelhoog verheven boven een koel verstandige man!
Wees niet zo onrechtvaardig, Theo! Ik heb je zeker niet minder lief dan vroeger, al is 't nu met een andere, een reinere, een betere liefde,
(met sarkasme). Met goedvinden van meneer Van Driel?
(zachtzinnig). Waarom zo bitter? Heb ik je niet geschreven en gezegd, dat de band tussen Van Driel en mij niet is van deze wereld... van dit stoffelik bestaan?
(met verbeten woede). Denkt hij zelf ook zo?
Ik heb er hem van overtuigd, dat hij niet anders denken mag.
(met sarkasme). A... was dat nodig... Hij is dus ook maar een gewoon mens, hé... een heel gewoon mens. Hij had alleen 't voorrecht met je mee te kunnen dwepen, niet zo nuchter te zijn als ik. Of... of ben je weer van hem weg gegaan, omdat ie op den duur van dit dwepen... van die bovennatuurlike reinheid toch ook niet gediend was?
(zachtzinnig). Theo... waarom verlaag je je zelf tot die vulgaire jaloezie?
(hartstochtelik). Omdat ik nog altijd van je houd als op de eerste dag van ons huwelik en aan een ander geen stukje gun van je hart, geen blik uit je ogen. Begrijp je dat nog niet? Als ik 't zelf niet eer geweten had, zou ik 't nu wel beseft hebben in die afschuwelike tijd, dat ik je hier zocht, hier zag in elke kamer, waar ik gewoon was je te vinden en waar ik nu niets vond... terwijl jij daar ginds was... daar... bij die ander.
Heb ik me dan aan... die ander... gegeven?
Ik wil geloven van neen; maar dring je zelf toch geen malle dingen op! Leef niet langer in die hersenschimmen van je dweperij en zie eindelik eens klaar in je eigen binnenste! Als je mij niet langer liefhebt... want dat betere, dat reinere gevoel... neen, wat je ook zegt: dat is geen liefde... maar is 't dan niet klaar als de dag, dat je van die ander houdt? Of altans in z'n macht bent door suggestie, of de hemel weet hoe? Erken
dat dan ten minste! Wil je misschien de waarheid voor me verzwijgen, me sparen uit een laatste restje genegenheid?
(zachtzinnig). Hoe kan jij zo wreed zijn, en hoe kan ik erkennen wat zó niet waar is? Wat ik voor jou gevoeld heb, heb ik nooit gevoeld... voor hem! En suggestie.. och neen. Ik was 't werktuig om die man verder te brengen. Dat is 't. (dwepend) Theo, Theo, begrijp toch, dat er in waarheid maar éne grote, zuivere liefde bestaat; één zon, waarvan alle individuële liefden vertroebelde stralen zijn. En dat die liefde 't leven zelf is... de kern van alles... de liefde van al wat leeft, voor al wat leeft.
Dus in een ander mens heb jij alleen maar lief... de liefde zelf; en egoïsme, liefde, onverschilligheid... ach, dat is dan volgens jou eigenlik allemaal 't zelfde?
Neen, Theo. Liefde zonder begeerte is geen onverschilligheid, is geen egoïsme... 't Is juist de hoogste, de verhevenste liefde, de liefde, waarin wij eenmaal allen moeten, allen zullen opgaan.
(bitter). Maar waarvoor ik... jammer genoeg... nog niet rijp ben, hè? Je bent me dus ook nu weer vooruit, zoals je me altijd vooruit geweest bent. We waren nauweliks getrouwd of mijn genegenheid was je al niet genoeg meer en je hunkerde naar een kind. Je kreeg 't kind en 't spiritisme nam je in beslag... het spiritisme, waarheen ik je niet volgen kon. Eindelik kwam ik ook daar aan, hopende je terug te vinden; maar toen snelde jij weer verder voort en vond de ziel, die je lief had gehad in een vorig bestaan. En nu... nu rest je alleen nog maar te verlangen naar een opgaan in het al... naar de dood.
Wat is 't aardse leven anders, Theo, dan een ontwikkeling naar...
Naar wat? Weet jij dat?
Naar een beter bestaan.
Waarvan je niets weet! Neen Christien. Wat zou 't leven zijn als 't niets anders was dan dit? (stilte).
(zacht). Ja, we hebben elkaar verloren en we vinden elkaar niet weer (lange stilte).
(uitbarstend). Ga dan ook weg! Ga heen, ga heen! Waartoe dan nog langer onder één dak te leven? Dan wil ik je niet meer zien! Dan kan ik je bijzijn niet meer dragen! Dan moet
ik je uit m'n ziel rukken zoals ik onkruid uit m'n tuin ruk, zoals ik wild vlees wegbrand uit een wond! Ga weg dan... ga weg, ga weg! (Mientje keert terug).
Ik zal gaan, Theo.
Neen, neen, moesje mag niet meer weggaan. Moesje moet hier blijven. (Christien sluit het kind weer in haar armen; Regers aarzelt.)
't Kind wil bij me blijven, Theo.
Om ook al beroofd te worden van elk menselik gevoel? Om ook 't leven te leren minachten als enkel voorbereiding tot een onbekend hiernamaals? Heeft Jacques dan toch gelijk?
(zacht tot Mientje). Ga naar papa, Mien. (Mientje gaat langzaam naar Regers en barst bij hem gekomen in tranen uit.)
Houd jij ook niet meer van paatje?
Ik houd wel van paatje, maar moesje moet hier blijven. (Christien zucht en wil heengaan.)
Zo. (na een aarzeling) Blijf Christien... blijf bij je kind. (na een stilte) O, had ik me toch nooit ingebeeld gelukkiger te kunnen worden dan ik vroeger was met m'n boeken en m'n werk.
(Christien zit met Mientje aan de middentafel. Klokgelui als in Bedrijf I. Betje brengt een schotel op en plaatst die op de tafel; juffrouw Hoefs gaat zwijgend aan de tafel zitten.)
(gaat naar Theo toe, legt haar hand op zijn schouder en zegt op zeer lieftallige, haast medelijdende toon) Theo.
(haar afwerend). Ga maar... ga maar eten. Ik kom wel... alleen.
Marcellus Emants.
- voetnoot1)
- Dit stuk werd geweigerd door: De Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel, De Nederlandsche Tooneelvereeniging, Het Rotterdamsch Tooneelgezelschap, Het Bestuur van de Nederlandsche Schouwburg te Antwerpen.
Het recht van opvoering, blijft voorbehouden. Art. 12 van de Wet op het auteursrecht.