| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
Sinds een maand volgen de politieke gebeurtenissen elkaar op met een zoo sterke afwisseling en een zoo groote snelheid dat het wezenlijk eenige moeite kost ze elk afzonderlijk te volgen zonder op te houden ze alle te gelijk met één blik te overzien. De meeste Europeesche parlementen hebben de reeks hunner zittingen nog niet weer geopend; de hoofden der kanselarijen en der ministeriëele departementen zijn nauwelijks van hun vacantiereizen teruggekeerd; maar het willekeurige der seizoenen, waaraan de menschen zich onderwerpen, heerscht niet over de feiten; deze regelen hun gang niet naar de rusttijden der menschen. De velerlei incidenten die zich in dezen nazomer hebben voorgedaan zullen aan de regeeringen en aan de politieke vergaderingen bezorgen wat men in Frankrijk noemt ‘une rentrée chargée’.
Kort geleden heeft het Congres te Helsingfors de leden der Russische constitutioneel democratische partij nog eens even saamgebracht die te Petersburg in de oude doema hadden gezeten en die getracht hadden te Wiborg hun zittingen en hun werk voort te zetten. De resultaten dezer bijeenkomst kan men gerust in ieder opzicht betreurenswaardig noemen. De scheidingen en splitsingen in den boezem der partij zijn scherper dan vroeger voor den dag getreden zoodra het er op aankwam het oppositieprogramma te formuleeren en het plan der verkiezings-campagne vast te stellen. Aangenomen zelfs dat al de leden van het Helsingforsche congres - wat toch betwijfeld mag worden - hetzelfde doel beoogen, dan is men verplicht te erkennen dat zij het
| |
| |
niet eens zijn geworden over de middelen. Aan den anderen kant hebben de Russische ‘cadetten’ hun krediet in het buitenland sterk ondermijnd door te verklaren dat zij de leeningen niet zouden erkennen die door de Regeering gesloten zijn op eenig tijdstip voorafgaande aan de eerste samenkomst der doema. Door dit onvoorzichtig votum hebben zij zelve de banden hechter gemaakt die sommige buitenlandsche mogendheden verbinden met de Regeering die door hen wordt bestreden.
Hiermeê is niet gezegd dat die Regeering zelve tot dusverre stevige waarborgen aanbiedt van bekwaamheid en politiek beleid. Het conflict dat onlangs is uitgebroken tusschen Stolypin en zijn Minister van financiën, Kokostsoff, heeft bij het tegenwoordige hoofd der Russische Regeering, naast veel goeden wil, een groote mate van zorgeloosheid doen erkennen en een soort van durf die bij de tegenwoordige omstandigheden slecht schijnt te passen. Zal Kokostsoff er in slagen Stolypin te overtuigen van de noodzakelijkheid, voor Rusland, om ten spoedigste een verstandige economische politiek te volgen? Men moet die hoop overlaten aan hen die nog gelooven aan de mogelijkheid van den triomf der Regeering over de revolutie. Intusschen zien wij, door een wonderlijke en merkwaardige ommezwaai, Engeland, dat, eenige maanden geleden, er van afzag een eskader naar de Russische havens te zenden uit vrees van de revolutionnairen te ontstemmen, thans weigeren gedelegeerden van het parlement naar Sint-Petersburg en Moskou te sturen uit vrees de Russische Regeering van zich te vervreemden.
Het oogenblik is nog niet gekomen om van een Anglo-Russisch verbond te spreken, al schijnt die toenadering voor het vervolg ook onvermijdelijk, en al zouden - wat beweerd wordt - de grondslagen voor zulk een overeenkomst reeds gelegd zijn. Maar, aan den eenen kant, is de inwendige toestand in Rusland alles behalve gunstig voor het definitief tot-stand-komen van zulk een verdrag, terwijl het, aan den anderen kant, niet waarschijnlijk is dat quaesties van buitenlandsche politiek van den aard en het gewicht van deze eerlang in het parlement van Groot-Brittannië ter tafel zullen worden gebracht. Het liberale ministerie, dat er sterk, bijna met ongeduld, naar verlangt om zijn begonnen werk te kunnen voltooien, heeft het parlement tot een najaarszitting
| |
| |
opgeroepen. Het zal den moed hebben de Iersche quaestie, die reeds dikwijls zoo gevaarlijk is gebleken voor de ministeries, flink aan te vatten; het wetsontwerp van James Bryce, dat ten doel heeft aan Ierland een vorm van zelfregeering te verzekeren, zal dadelijk bij het begin der aanstaande zitting in behandeling komen. Men vraagt zich af, welke de houding der liberale partij en van de Regeering zelve wezen zal tegenover een nieuwe groepeering waarmeê rekening zal moeten worden gehouden; ik bedoel de arbeiders-partij die onder de leiding staat van Keir Hardic. Het zou nog zoo vreemd niet zijn dat de Engelsche Regeering, terwijl zij al hare krachten verzamelt om den tegenstand der imperialistische conservatieven te breken, aan dien kant een steun ging zoeken dien zij, in de gegeven omstandigheden, zeker niet zou mogen verwaarloozen.
Geen enkele belangrijke gebeurtenis heeft wijziging gebracht in de betrekkingen tusschen Engeland en Duitschland, of den aard dier relaties duidelijker geteekend. Niemand, in Europa, heeft iets afgeleid uit de ontmoeting te Kronberg; het recente bezoek van minister Haldane heeft over geen enkel vraagstuk licht doen opgaan. Bovendien is de publieke opinie in Duitschland, sinds eenige maanden, geheel en al in beslag genomen door binnenlandsche aangelegenheden. Na de koloniale schandalen kwam de troonsopvolging te Brunswijk de aandacht vragen; aangaande deze is tusschen den Landdag van het hertogdom en den Rijkskanselier, als vertegenwoordiger van den Bondsraad, een strijd begonnen die vooreerst nog geen kans heeft voor geëindigd te worden verklaard. De hertog van Cumberland, wettig erfgenaam der kroon van Brunswijk, heeft nooit afstand gedaan van die van Hanover, door Pruisen aan zijn vader ontnomen. Al moge ook de oude pretendent nagenoeg volkomen onverschillig zijn geworden voor zijn rechten en zijn erfgoed, zoo is dit niet het geval met zijn aanhangers. De Brunswijkers willen niets weten van een nieuw regentschap, daar het oude hun niet is meegevallen; zij eischen een hertog, en het Rijk - dat is Pruisen - schijnt volstrekt niet geneigd hun dien te geven.
De Poolsche agitatie, die men eerst heeft bezien van haar komischen kant - een ‘staking’ van schoolkinderen! - neemt, sints enkele weken, onrustbarende verhoudingen aan en doet sterk twijfelen aan de deugdelijkheid van het geheele stelsel van ‘inwen- | |
| |
dige kolonisatie’ dat door de Pruisische Regeering met veel kosten en zonder veel winst in Polen is toegepast.
Door het gebruik der Poolsche taal bij het godsdienstonderwijs der katholieke kinderen, in de scholen, te verbieden, heeft de Pruisische minister aan de onverzoenlijken een allergevaarlijkst wapen in handen gegeven, waarvan deze niet hebben nagelaten zich te bedienen. Het is niet enkel de schooljeugd, het is het gansche Poolsche Pruisen, met zijn katholiek geloof en zijn vaderlandsliefde, dat nog eens weder zijn wrevel uitspreekt tegen het Pruisische juk en zijn onveranderlijke gehechtheid aan de nationale en godsdienstige tradities van zijn verleden. De machtige groep van het centrum, die zich reeds tegen de Regeering had verklaard in de koloniale en in de Brunswijksche quaestie, vindt in de Poolsche agitatie een nieuwen grond voor oppositie, een nieuwe aanleiding om van haar macht te doen blijken en te toonen hoe gaarne zij zelf het gezag zou bezitten.
Eindelijk, is de ‘ontijdige en onbescheiden’ uitgave der gedenkschriften van den vroegeren Rijkskanselier Hohenlohe de verwarring komen voltooien. De politici hebben hun zeer verklaarbaren spijt niet verborgen, bij die onthulling van plannen en ‘combinaties’ die zij er belang bij hadden geheim te houden. Zij die minder op de hoogte waren ontstelden bij het zien van het gevaar dat voorbij was en van zooveel gewaagde avonturen aan wier slechten afloop men nog juist bijtijds was ontkomen. Naar aanleiding van dien indruk herinnerde iemand aan het sprookje van den ridder die, des nachts, over het bevroren meer van Constanz wandelt; wanneer de zon is opgegaan, bemerkt hij hoe dun en broos de ijslaag is die het diepe water bedekt, en sterft van schrik, bij het zien van den gevaarlijken weg dien hij, onwetend, heeft afgelegd. Tot dusverre heeft niemand den inhoud dezer boekdeelen nog nauwkeurig geschift; men is er te zeer op uit om in die gedenkschriften wapenen te zoeken tegen den Rijkskanselier en argumenten ter bestrijding van zijn politiek.
Al die gebeurtenissen hebben er misschien toe bijgedragen om minder gewicht dan de zaak waard is te hechten aan een stap welks gevolgen, van een internationaal standpunt bezien, vrij ernstig kunnen zijn. Ik bedoel het bezoek dat door Von Tschirschky gebracht is aan de ministers van buitenlandsche zaken van Oostenrijk en Italië. Niet in dien zin gewichtig dat het hier, zooals men
| |
| |
heeft beweerd, een vernieuwing zou gelden van het Drievoudig Verbond; dit verbond blijft van kracht tot 1914, tenzij een der contracteerende mogendheden het in 1907 mocht willen opzeggen, in welk geval het een jaar later zou hebben opgehouden te bestaan. Zulk een opzegging is, trouwens, in hooge mate onwaarschijnlijk. Maar, na een periode van ontstemdheid en wederzijdsch wantrouwen, schijnt die stap van Von Tschirschky te wijzen op een soort van verzoening tusschen Duitschland en Italië en het begin te zullen zijn van minder gespannen en meer welwillende relaties. Voldaan over Italië's tegemoetkoming in zake Abyssinië, vergeet Duitschland de twijfelachtige houding die zijn bondgenoot had aangenomen bij de conferentie van Algeciras en wordt het weer de goed gezinde en meer dan ooit onmisbare bemiddelaar tusschen Italië en Oostenrijk, twee bondgenooten die al te dicht in elkaars buurt wonen om het gemakkelijk eens te worden.
Het verdient de aandacht, dat de terugkeer, als regeeringshoofd, van Giolitti, met Tittoni voor buitenlandsche zaken, juist samenvalt met het volgen door Italië, van een hoffelijker en voorzichtiger politiek tegenover Duitschland, en evenzeer dat, op het oogenblik dat Von Tschirschky zijn Italiaanschen ambtgenoot bezoekt, om zich met dezen te verstaan omtrent de maatregelen die kunnen worden genomen teneinde aan het Drievoudig Verbond zijn kracht en zijn praktische beteekenis terug te geven, Goluchowski, in Oostenrijk, zijn ontslag aanbiedt aan den keizer, die dit ontslag aanneemt.
* * *
Goluchowski, die tegenover Italië altijd een eerlijke, en zelfs een sympathieke houding heeft aangenomen, is geen warm bewonderaar van de politiek die te Berlijn wordt gevolgd. Bij meer dan eene gelegenheid, zelfs, heeft hij zijn meester leeren inzien welk een gevaar er voor Oostenrijk-Hongarije in gelegen is om al te uitsluitend de rol van ‘schitterenden secondant’ te spelen die Keizer Wilhelm aan dien bondgenoot schijnt te hebben toegedacht. Het is mogelijk dat de naaste aanleiding tot Goluchowski's ontslag moet gezocht worden in een binnenlandsch conflict: men weet dat Wekerli hem niet heeft kunnen beloven dat zijn financiëel programma door de Hongaarsche delegaties zou worden aangenomen. Maar dit neemt niet weg dat dit ontslag tevens een triomf is voor de
| |
| |
Duitsche politiek. De Oostenrijksche minister gevoelde steeds levendiger het voordeel dat voor zijn land gelegen was in een toenadering tot Rusland, met het oog op de regeling der quaesties die het Balkan-schiereiland betreffen. Reeds wist men te vertellen dat Iswolkski, de Russische minister van buitenlandsche zaken, na Parijs en Berlijn te hebben bezocht, zijn reis zou besluiten met een bezoek aan Weenen. Wanneer de Russische minister te Weenen zal zijn aangekomen, zal hij er niet meer, aan het hoofd der buitenlandsche aangelegenheden, den Oostenrijkschen staatsman aantreffen met wien het voor hem van belang zou geweest zijn een onderhoud te hebben.
* * *
De Roomsch-katholieke kerk, die geen territoriale mogendheid meer is, gaat voort een belangrijke rol te spelen in de zaken van Europa. Het schijnt wel, sints eenige maanden, dat de politiek van twee groote westersche mogendheden, Frankrijk en Spanje, door haar alleen wordt gedreven.
Het wetsontwerp op de vereenigingen dat door minister Davila, kort geleden, is ingediend, - al verschilt het niet veel van het ontwerp van 1902 - komt toch zeer nadrukkelijk op voor de rechten van het burgerlijk gezag, die door de voortdurende machtsuitbreiding der geestelijke orden ernstig worden bedreigd. Men wil de congreganisten voortaan uitsluiten van het openbaar onderwijs, en al de geestelijke vereenigingen ontbonden verklaren wier hoofden in het buitenland gevestigd zijn. Het Vatikaan hoopt nog altijd dat de politieke tegenstanders van het kabinet Lopez-Domingez de uitvoering van dit anti-clericale programma zullen weten te beletten. Toch zou de houding die de jonge koning zelf in deze zaak heeft aangenomen de onverzoenlijken tot nadenken moeten stemmen; kardinaal Merry del Val zou bekwamer moeten zijn dan hij is en over machtiger hulpmiddelen moeten beschikken dan hem ten dienste staan, om met vrucht den terugkeer voor te bereiden van dat fameuse ministerie Maura, waarvan hij nog altijd zijn heil verwacht en dat hoe langer hoe minder kans heeft er te komen.
In Frankrijk beheerscht de godsdienstlge quaestie, juister gezegd, de Roomsch-katholieke quaestie, alle andere vraagstukken en bepaalt er den aard der belangrijkste politieke gebeurtenissen. Clémenceau had
| |
| |
gelijk, toen hij, oneerbiedig, den Heiligen Vader, zijn ‘waarde medewerker’ noemde. De onverzoenlijke houding van den paus heeft Clémenceau veroorloofd de scheidingswet te doen aannemen; zij zal hem bovendien in de gelegenheid stellen zich het genot te gunnen van het hoogste gezag. Want, zoo Sarrien zich terugtrekt, dan is het toch vast om aan Clémenceau de leiding, en tevens de verantwoordelijkheid, over te laten van de gebeurtenissen die aanstaande zijn; dan is het toch zeker wel, opdat de gewezen minister van binnenlandsche zaken, voorzitter van den ministerraad geworden, over zijn volle vrijheid zal kunnen beschikken, ten einde het begonnen werk te voltooien. De kerkelijke quaestie had onder de leden van het Fransche ministerie, dat uit verschillende elementen was samengesteld, een ongedachte overeenstemming tot stand gebracht en deze eenigen tijd in stand weten te houden. Toen de crisis voorbij was, is, zegt men, allerlei meeningsverschil voor den dag gekomen: over de quaestie der fiscale hervormingen, over die der verzekeringen voor arbeiders, en over andere meer. Inderdaad is dit ook het geval geweest. Maar wat nog meer in het oog springt is dit, dat de kerkelijke crisis den minister van binnenlandsche zaken de gelegenheid heeft geopend om nagenoeg ‘minister van alles’ te worden, dat hij zeer handig die gelegenheid heeft aangegrepen, en dat aan die gestadig vorderende en toch snelle in-beslagneming niets meer ontbrak dan de officiëele stempel, die er zoo straks door den President der Republiek op zal worden gedrukt.
21 October 1906.
M.P. |
|