Bibliographie.
Rembrandt Harmensz. van Rijn. Uit het leven van een groot kunstenaar. Een boek voor Jong-Holland, door G.H. Marius. Amsterdam, P.N. van Kampen & Zoon.
Het jaar 1906 zal voor ons land het jaar van Rembrandt zijn. De voorbereiding voor een waardige viering van Rembrandt's driehonderdjarigen geboortedag is in vollen gang; en indien de plannen van de commissie, die zich te Amsterdam gevormd heeft, ook maar voor de helft worden verwezenlijkt, dan zal het een feest zijn, waarvan alle standen en leeftijden, naar de bekende indeeling: ‘jong en oud, rijk en arm’, hun deel kunnen hebben. Zooals bij elke viering van dien aard, zullen velen bij die gelegenheid feesten om te feesten, zonder zich veel te bekommeren om de aanleiding voor hun feestvreugde. Maar een groot aantal zal het doen met volle bewustheid; want het geldt een man, van wien elk Nederlander, en vooral elk Amsterdammer, niet enkel heeft hooren spreken, maar die tot hen gesproken heeft door zijn werk. Voor duizenden en duizenden is de schilder van ‘De Nachtwacht’, van ‘De Staalmeesters’, van ‘De Anatomische Les’ een goede bekende, al kunnen ook niet allen den diepen zin, de hooge beteekenis van zijn werk op de volle waarde schatten.
Hoe meer er intusschen in dat groote werk worden ingewijd en den schilder als ‘den grootsten onder de grootsten’ leeren kennen, hoe beter. En dan kon er, als inleiding tot wat ons in Juli 1906 wacht, geen gelukkiger denkbeeld rijzen dan dat om voor Jong-Holland een boek te schrijven over Rembrandt, en kon dit denkbeeld niet beter verwezenlijkt worden, dan op de wijze als Mej. Marius deed. Niet enkel dat hier, zoo volledig als het in een beperkt bestek mogelijk was, van het leven en het werk van Rembrandt wordt verteld, een denkbeeld wordt gegeven van den rijkdom van zijn talent, van den aard van zjjn groote kunst, in vergelijking met die van zijn tijdgenooten, maar de eenvoudige, prettige toon, waarop dit geschiedt, de liefde voor haar onderwerp, die uit elke bladzijde u tegenstraalt, zonder dat de schrijfster ooit tot groote woorden of versleten bewonderingstermen haar toevlucht neemt, maken dit boek tot een boeiende en leerzame lectuur, ook voor wie niet meer het voorrecht hebben tot Jong-Holland te behooren. Na alles wat er reeds over te boek gesteld werd nog zóó frisch en levendig te kunnen schrijven over ‘De Nachtwacht’, ‘Het licht van Rembrandt’, ‘De Bijbelsche onderwerpen van Rembrandt’, ‘De Staalmeesters’, verdient bewondering.
En welk een voortreffelijke inleiding en inwijding geven, naast Mej. Marius' toelichtenden tekst, de werkelijk goede reproducties van