De Gids. Jaargang 69
(1905)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Het Negerhollands der Deense Antillen.Ga naar voetnoot1)De taal van Europeanen die in vreemde werelddelen 't eerst vaste voet hebben verkregen, heeft een voorsprong die de talen van later aangekomenen, ook al worden deze verreweg de meerderen in handelsbloei en politieke macht, niet dan met moeite, en soms nimmer, inhalen. De rol die 't Portugees in onze Indiese bezittingen gespeeld heeft, schijnt buiten verhouding te staan tot de betrekkelik korte duur der Portugese oppermacht in de Oost; het voorrecht der eerst-aanwezigheid op zo menig punt der landen aan gene zij der grote zeeën, verklaart de invloed die door Spaans en Portugees blijvend is geoefend, ook in de streken die spoedig onder de heerschappij van machtiger konkurrenten zijn geraakt. De Nederlandse zeevaarders en volkplanters der 17de eeuw hebben aan onze taal een betekenis voor 't wereldverkeer gegeven die velerlei sporen heeft achtergelaten in de taal van machtiger opvolgers. In Noord-Amerika bewaren heel wat woorden van Hollandse afkomst de herinnering aan onze kolonisatie; uit Zuid-Amerika bezitten wij voorbeelden van 't gebroken Hollands, eens door de slaven in Berbice gesproken, en uit West-Indië is ons een kleine literatuur bewaard, in een eigenaardig Negerhollands geschreven. Op de Deense Bovenwindse eilanden St. Jan, St. Thomas en St. Croix, is | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||
onze taal gedurende bijna twee eeuwen in die verminkte vorm algemeen verbreid geweest; nog heden is zij er niet geheel en al uitgestorven. Toch zijn deze Antillen nooit, of slechts enkele jaren, in ons bezit geweest; dat hier onze taal zo grote betekenis heeft gehad, is bijna even merkwaardig als dat, voor zover ik heb kunnen nagaan, dit opmerkelik verschijnsel in Nederland zo goed als onbekend, in allen gevalle geheel onbesproken is gebleven. Een kort overzicht van de geschiedenis der drie Deense Antillen is dan ook gerechtvaardigd als inleiding tot hetgeen ik over het daar gesproken Nederlands heb mede te delen. Van een door vertrouwbare bescheiden gestaafde geschiedenis der Deense Antillen kan eerst sprake zijn sedert 1671, 't jaar waaarin de Deense Westindiese Compagnie werd opgericht. 't Geen wij met zekerheid omtrent die eilanden weten sinds het jaar 1493, toen Columbus de Vooreilanden (Antislas) ontdekte, is uiterst weinig; ik zal daarvan hier alleen vermelden dat op St. Thomas zich reeds in de eerste helft der 17de eeuw Engelsen en Nederlanders gevestigd hadden en dat, kort voóór 1671, de Engelsen vrijwillig, en onze landgenoten door overmacht gedwongen, het land hadden verlaten. De oorspronkelike bewoners, de Caraïben, waren reeds vroeger zoo goed als geheel verdreven. De Denen namen dan ook van St. Thomas bezit als van een onbewoond en dus, naar hun beweren, aan niemand toebehorend eiland. Toen de eerste Deense goeverneur, Jorgen Iversen, met een aantal zijner landgenoten een jaar later, in Mei 1672, op 't eiland landde, vond hij daar reeds een aanzienlik aantal kolonisten, die niet de instelling van een geregeld bestuur hadden afgewacht maar van de naburige eilanden waren overgestoken. Het waren grotendeels Hollanders, vermoedelik mensen die indertijd van 't eiland waren verdreven en zich nu haastten terug te keren tot de streken die zij reeds hadden ontgonnen. De bevolking droeg reeds dadelik een vrij kosmopolities karakter. Dit blijkt uit de eerste verordening van het Bestuur, die, behalve door de goeverneur, getekend is door Erasmus Bladt, Charles Baggaert, Thomas Svain, Adriaan de Vos, Anthony Salomons, Hans Paulsen, A. Begaret, Christiaan Wadts en Joost van Campenhout. Hollandse namen zijn onmiskenbaar in dit lijstje. De eerste klausule van deze verordening | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gelast dat ‘iedereen die Deens kan verstaan verplicht is elke Zondagmorgen, wanneer de trom geroerd wordt, ter kerk te gaan in 't Fort, op verbeurte van 25 pond tabak’ en de tweede dat ‘mensen van alle andere naties gehouden zijn elke Zondagmiddag op dezelfde plaats de godsdienstoefening bij te wonen, op verbeurte van dezelfde boete.’ In die middagkerk is hoogst waarschijnlik in 't Hollands gepreekt, in de taal die 't meest onder de vreemdelingen was verbreid. De Franse protestanten die zich op 't eiland vestigden en één gemeente vormden met de Hollanders, zullen haar zeker hebben verstaan; na de herroeping van 't Edikt van Nantes (1685) werd hun aantal door uitgewekenen van de Franse Antillen vrij aanzienlik vermeerderd. Deze mening omtrent het gebruik der Hollandse taal berust op steviger grond dan in 't voorkomen van een paar Hollandse namen onder de ondertekenaars van de verordening is gelegen. Krachtiger argumentatie leveren ons de stukken die wij, te beginnen met het jaar 1684, over hebben van verschillende goeverneurs van 't eiland, en die door één hunner, Georg Höst, in een geschiedenis van St. Thomas, gedateerd 1791, zijn uitgegeven. Daaruit blijkt het zeker zeer opmerkelike feit dat op dit Deense eiland de Deense overheid zich in officiële stukken niet van 't Deens bediende, maar van onze taal, en dat zij, ook wanneer zij in aanraking kwam met vreemdelingen, met Engelsen b.v., niet in 't Deens maar in 't Hollands haar brieven schreef. Hoe lang die toestand duurde, kan ik niet zeggen, doch stellig tot in 't begin der 18de eeuw. De zesde goeverneur van het eiland, Gabriël Milan, aangesteld in 1684, noemt zich in zijn plakkaten: ‘Gabriël Milan, van zijn Coningl. Mayt., en de Royale geoctroyerede Westindische en Guineische Compagnie bestelte General-Gouverneur ower de Eylanden St. Thomas, St. Jan en andere ommeleggende Plaetzen.’ En zijn opvolger, Adolf Esmit, aan het bestuur gekomen in 1687, vaardigde een protest uit tegen het in bezit nemen van ‘Krabben-Eyland’ (gelegen ten Z.W. van St. Thomas) door de Engelsen onder William Pellit, waaraan ik het volgende ontleen: ‘Naerdien zijn Koninglycke Majesteit von Denemark en Norwegen mijn allergnadigste Koning en Heer in sijn mij met gegewene Ordre allergnadigst belast heeft, so hast als ick | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||
hier in America glucklijck aengekomen, nit alleen mijn uyterste Devoir te doen, dat Krabben-Eyland, in de Zeekart genoemt Bieqve, sijn Koningl. Mayt. van Denemarck en Norwegen to behorende, te possederen en (in) Naem en van Wegen sijnen Koningl. Majesteyt op dat selwige een Commandeur te setten om sijn Koningl. Majesteyts van Dennemark Vlagge te mainteneeren,... maar ick hebbe ock alreets een Capitain met sijn onderhebbende Volk daerop gezet.... so befinde my schoeldigh mijn Konings ordre en Befehl onderdaenigst nae te leeven, en verbiude U.E., Willum Pellit, dat selve Krabben-Eyland niet te possideeren, noch te besetten, ock gheen Pretentie, in wat form dat ock wesen kan of magh, daer op te macken...’ enz. enz. Met aanhalingen uit zulke stukken zouden vele bladzijden te vullen zijn. De teksten door Höst meegedeeld, tonen door verschillende Danismen in de taal, en vooral in de schrijfwijze, dat de opstellers zich niet van hun moedertaal bedienden. Van één goeverneur, Johan Lorentz, vermoedelik een Duitser, haalt Höst een Duits zinnetje aan; ook deze echter moestin zijn publieke stukken onze taal gebruiken, zó had die de overhand in de Deense bezittingen. Dit geschiedde in 1698. In 1761 had onze taal die voorrang bij de regering niet meer, of wel men trachtte hem door het geven van privileges op 't Deens te doen overgaan. Immers in dat jaar beval de goeverneur Von John, dat men voor 't opstellen van een testament in de stad aan de Sekretaris had te betalen 5 rijksdaalders, indien men zich van 't Deens bediende, en 10 rijksdaalders indien men 't Hollands, Frans, Engels of Spaans verkoos. Op 't platteland werd de prijs verdubbeld. De jonge kolonie had in de eerste tijd gebrek aan bedrijfs-kapitaal. 't Vervangen van de tabak door een geschikter ruilmiddel schijnt niet in 't vermogen van de Deense belanghebbenden gelegen te hebben. Daarom werd in 1685 door Christiaan V aan een Brandenburgse handelmaatschappij een koncessie van dertig jaar verleend om zich op 't eiland te vestigen. De voornaamste aandeelhouders waren Hollanders; de macht van 't Nederlandse kapitaal, dat in de 17de eeuw zo veel tot stand bracht, deed de nieuwe maatschappij zó bloeien dat zij, twee jaar na de vestiging der faktory, vijf schepen in de vaart had en vijftig personen in haar dienst. Het is zeker dat de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Hollanders niet alleen door hun geld overwegende invloed hadden; het scheepsvolk en de hoofdbeambten waren ongetwijfeld landgenooten van ons. Door een toevallige omstandigheid laat zich dat bewijzen. In 1688, toen wij in oorlog waren met Frankrijk, deed een Franse kaper bij nacht een aanval op de pakhuizen der faktorij en roofde koopwaren en kostbaarheden; hij nam de handelsboeken mee om te bewijzen dat hij zich niet had vergrepen aan de bezittingen der Denen, maar buit had gemaakt op de Republiek der Verenigde Gewesten; die boeken toch waren in het Hollands gehouden. Een volkstelling, in 1688 verordend, geeft ons nog nadere inlichtingen omtrent de landaard der bevolking van St. Thomas. Men vond op 't eiland 105 Europese gezinnen, naar de nationaliteit aldus verdeeld: 1 Portugees en 1 Holsteins gezin, 2 Duitse, 3 Zweedse, 17 Franse, 18 Deense, 30 Engelse en 63 Hollandse gezinnen. De hoofd- en havenplaats was nog niet veel meer dan 't Fort en enige omliggende gebouwen, in 't geheel door 9 gezinnen bewoond, waaronder 3 Hollandse. De officiële naam was Charlotte Amalia, maar het dorp was meer bekend onder de naam ‘Taphuus’, naar een herberg die, volgens onze berichtgever, 't enige doel was waarom de negers soms naar de haven gingen. Op het platteland, waar men 317 blanken en 422 slaven aantrof, was, naar ons verteld wordt, het Hollandse element 't sterkst overheersend. Ook op St. Jan, door de Denen in 1716 in bezit genomen, waren vooral Hollanders gevestigd. Namen van kolonisten als Beverhout, de Wint, Zijtsema en anderen tonen dit duidelik aan. Op St. Croix daarentegen, een woest en verlaten liggend eiland, dat de Deense Kroon in 1733 van Frankrijk kocht, waren reeds dadelik ten minste evenveel Engelsen als Nederlanders gevestigd; daar heeft onze taal nimmer zulk een belangrijke plaats ingenomen. Door de slaven werd echter ook daar het Nederlands, ofschoon in sterk gewijzigde vorm, ingevoerd; uit de omgang der planters van St. Thomas met hun slaven had zich een Kreools idioom gevormd, dat lange tijd de omgangstaal der inheemse bevolking is geweest. Ongetwijfeld dateert het ontstaan van die slavetaal uit de allereerste jaren van de Deense kolonisatie, - misschien bestond ze reeds elders vóór de Denen op de Antillen zich | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||
vestigden, - maar een volstrekt bewijs voor het bestaan van dit Kreools hebben wij eerst uit het jaar 1732. Toen kwamen op het eiland de eerste zendelingen van de Moraviese broederschap of Herrnhuttergemeente aan, en zij begonnen dadelik het ‘bastaard-Hollands’ der slaven te leren, om de negers in hun eigen taal met het Kristendom bekend te maken. Vermoedelik door hun voorbeeld aangespoord, hebben, 24 jaar later, ook de Denen het werk der bekering ter hand genomen. In 1756 stelde men een genootschap voor de zending in, en een jaar daarna werden tien leraars gezonden. Later richtte men een Deense negergemeente op met een eigen ‘Mission Dominie’ en ‘Missions Catecheten’, die allen zich bij de eredienst uitsluitend bedienden van het Kreools. Zo lang de handel der Deense Antillen beperkt, en het bebouwen van de grond hoofdzaak bleef, liep onze taal weinig gevaar de opperheerschappij te verliezen. De eerste maatregel die haar hegemonie bedreigde, was 't Koninklik Besluit waarbij de haven van St. Thomas tot een vrijhaven werd verklaard. Hierdoor werd het mogelik dat het eiland betekenis kreeg voor de wereldhandel, en dat het Engelse volk, dat reeds in die tijd ter zee oppermachtig ging worden, ook hier zijn taal deed triumferen. Heel spoedig kwam dit alles echter niet tot stand. Reeds in 1724 was het eiland tot een vrijhaven verklaard, maar dat deze verklaring òf geen volkomen vrijheid bedoelde, òf wel door geen daden werd gevolgd, blijkt het best uit de vernieuwing, bevestiging of uitbreiding der vroegere Koninklike Besluiten in 1764 en 1766. Na 1766 schijnt de handel inderdaad wat te zijn toegenomen; toch had hij tot in 1781 geen buitengewone betekenis; dit weten wij uit hetgeen een Nederlands zeeofficier, C. de Jong, in 1781 op St. Thomas waarnam. Hij kwam van het eiland St. Eustatius, had daar het buitengewone scheepvaartverkeer gezien, en ook de ramp bijgewoond die voor goed een einde maakte aan de handelsgrootheid waardoor dit eiland eens als ‘de diamanten rots’ bekend was. ‘Op het eiland St. Eustatius,’ schrijft De Jong, ‘ziet men vlaggen van allerhande Europische natiën en kleuren; geene evenwel meer dan de onze, welke thans voor het meerendeel de geheele nieuwe wereld van allerlei voorraad en benoodigdheden voorziet,’ en enige bladzijden verder zegt hij dat er | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||
‘op St. Eustatius dikwerf 200 schepen en vaartuigen te gelijk liggen en daarvan zijn er thans ruim 80, welke onze vlag voeren.’ De Engelse admiraal Rodney vernietigde dit alles. Het Nederlandse oorlogschip waarop De Jong diende veroverde hij, maakte alle ter rede liggende Hollandse schepen buit, en liet na 't in bezit nemen van het eiland de Hollandse vlag waaien, om zoveel schepen als hij kon in de val te lokken. Zijn list gelukte volkomen; meer dan 80 bodems verklaarde hij goede prijs. Het is waar dat Engeland reeds vroeger geprotesteerd had tegen de hulp aan de Amerikaanse opstandelingen verleend door de kontrabande leverende kooplui van St. Eustatius - waaronder heel wat Engelsen waren! - maar de overval zonder oorlogsverklaring, de ruwe vernietiging van alle eigendom en het opbrengen van alle koopvaardijschepen, kan daardoor niet verontschuldigd worden. In Engeland zelf sprak men schande over Rodney's daden. Voor St. Thomas intussen was de val van St. Eustatius het begin van een tijdperk van grote bloei. Toen De Jong, na enige tijd door de Engelsen gevangen te zijn gehouden, daar aankwam, beschreef hij het eiland als ‘geen der onvruchtbaarste’, dat ‘in evenredigheid zijner grootte veel suiker en ook katoen voortbrengt.’ ‘De baai,’ zegt hij, ‘is eene der schoonste baaijen, welke, boven alle, die ik ooit gezien heb, den voorrang verdient, met uitsluiting alleen van die op het eiland Milo in den archipel’ (blz. 292). Niettemin was er niet veel vertier. ‘Koophandel is er weinig en buiten het huis van de Wind, onzen gastheer, niet veel beduidend, doch daar er zich thans een aantal kooplieden uit St. Eustatius naar herwaarts hadden begeven, vleit men zich, dat dezelve in weinige jaren bloeijen zal, daar geen volk, zooals alle andere als uit eenen mond, somtijds in weerwil hnnner eigenliefde, betuigen moeten, de Hollanders in het vak van handel en wat daar verder mede verknocht is, overtreffen.’ De Nederlandse onderdanen die uit St. Eustatius naar St. Thomas de wijk hadden genomen, hebben misschien bijgedragen tot het opluiken van de handelsbloei, doch het Hollandse element op dat eiland kunnen zij niet versterkt hebben, want wij weten van De Jong zelf dat zij in taal | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||
en zeden geheel Engels waren. Zij zullen veel eer er toe bijgedragen hebben om onze taal in onbruik te doen geraken en het eiland zijn Hollands karakter te doen verliezen. De Jong zegt omtrent het laatste: ‘Men leeft er veel op zijn Hollands, hetwelk het woord zindelijk in zich besluit, en ofschoon er allerhande talen gesproken worden, zoo zijn evenwel de Deense en Hollandse talen diegene, welke men het meest hoort; de laatste zal nog wel de algemeenste zijn, doch ongelukkig voor mij, in 't huis van mijn gastheer spreekt men Engelsch’..... De periode van handelsbloei, die voor St. Thomas volgde, deed de verengelsing snel toenemen. Het neutrale eiland profiteerde van de oorlogen der Europese mogendheden; het werd een entrepôt en een toevluchtsoord voor schepen en koopwaren van alle naties. Tussen 1792 en 1801 werden niet minder dan 1569 vreemdelingen als burgers ingeschreven; in 1799 telde de hoofdplaats 7000 inwoners. Twee malen werd het eiland door Engeland aan de Denen ontnomen; eerst in 1801 en later in 1807. De tweede bezetting van het eiland duurde tot 1815, toen het in ruil tegen Helgoland aan Denemarken werd teruggegeven; aan de verspreiding van de Engelse taal onder alle klassen en kleuren van de bevolking zal de aanwezigheid gedurende zoveel jaren van een garnizoen van 1500 soldaten zeker zeer bevorderlik geweest zijn. De handel was gedurende de Engelse heerschappij tijdelik achteruit gegaan, doch toen de eilanden weer aan Denemarken, het neutrale rijk, terugkwamen, verhief hij zich tot ongekende hoogte. De dollars, zegt men, werden met kruiwagensvol vervoerd; de kooplieden uit Cuba, Porto-Rico en andere omliggende eilanden kwamen zich voorzien in de magazijnen van St. Thomas, die de vergelijking met die der grootste plaatsen van Europa en Amerika konden doorstaan. Aan die welvaart is een einde gemaakt in 't midden der 19de eeuw door het algemeen worden der stoomvaart; onafhankelik geworden van de passaatwinden, waren de koopvaarders niet langer verplicht een entrepôt te zoeken. Tans telt het eiland 11000 inwoners, waarvan de helft blanken zijn. 't Gehele scheepvaartverkeer, sedert 1880 op nieuw belangrijk verminderd, bedraagt tegenwoordig per jaar 400 | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||
schepen; de helft der tonnemaat komt binnen onder Duitse vlag, dank zij de Hamburg-Amerikalijn, die er maandeliks 16 boten doet ankeren. In de havenplaats had 't Engels reeds in 't eerste kwart gedeelte der 19de eeuw onze taal, zoals die in Nederland gesproken wordt, verdrongen. Dit blijkt uit het reisverhaal van de Curaçaose predikant Bosch, die in 1827 enige tijd op 't eiland doorbracht. Hij vernam dat de Nederduitse Hervormde Gemeente een nieuwe predikant verwachtte uit New-York; ‘dat zij zoodanig een niet ontboden uit Nederland, was daaraan toe te schrijven, dat de Hollandsche taal hier bijna niet meer gesproken wordt; de oudsten der gemeente verstaan dezelve nog wel, maar het thans bloeijende geslacht drukt zich in het Engelsch uit. Alle handelszaken worden in de Engelsche taal verricht, en daarom wordt de 2 malen iedere week verschijnende St. Thomasche courant in het Engelsch geschreven, met uitzondering van datgene, wat er van wege de regeering en de ambtenaren in geplaatst wordt, hetwelk in het Deensch geschiedt.’ Het Negerhollands heeft het Nederlands lang overleefd, maar uitsluitend als slavetaal; op de plantages ontstaan, is het daar nog gedurende bijna de gehele 19de eeuw in gebruik gebleven, al nam dit gebruik klaarblijkelik regelmatig af. Het doodvonnis werd ook over het Hollandse Kreools geveld toen, de 4de Julie 1848, de slaven bij trommelslag vrij werden verklaard. Van nu af was het met de landbouw op St. Thomas gedaan. De verleiding van de stad was te sterk voor de bevolking der plantages; spoedig werden sommige van de vruchtbaarste verlaten bij gebrek aan werkkrachten. De negers gingen van lieverlede om en nabij de haven zich vestigen; het geregelde zware werk op 't land ruilden zij graag voor het onzekere bestaan van nu eens hongerlijdende, dan weer goed geld verdienende bootwerkers en kleine neringdoenden. Negen tienden der bevolking leeft in onze tijd in of bij de havenstad; de plantages zijn veranderd in weidevelden of leveren aan verspreid wonende negergezinnen tuingrond voor 't kweken van groenten en vruchten. St. Jan is nog minder bebouwd dan St. Thomas; op St. Croix is meer landbouw, doch daar was het Engels reeds vóór 1848 ook de taal der slaven geworden. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De Herrahutters zijn in hun onderwijs aan de negers lang getrouw gebleven aan de taal die zij 't eerst wetenschappelik hadden beoefend. Reeds vóór 1840 gaven de Deense predikanten het Negerhollands op bij godsdienstoefeningen voor de gekleurde bevolking gehouden, maar de Herrahutters, die ook op 't platteland hun zendingstations hadden, preekten nog tot ongeveer in 1870 in die taal. Hoe het met het Kreools tans gesteld is, kan ik mededelen door de vriendelikheid van de Bisschop der Herrahutters op St. Thomas, de Rev. Greider, die mij, op mijn verzoek om enige inlichtingen, het volgende schreef: ‘Het zuivere Kreools wordt tans gesproken door enkele oude mensen, die voornamelik op het platteland wonen. Het jongere geslacht spreekt een mengeltaal die men Kreools noemt, maar waarin zeer veel Engelse woorden zijn opgenomen. De negers die tot de Herrnhuttergemeente behoren spreken vrij zuiver Engels. Indien iemand 't Kreools wil gaan bestuderen, is het zaak dit onmiddellik te gaan doen.’
Ik betreur het zeer dat mij de gelegenheid ontbroken heeft, en nog ontbreekt, om de goede raad op te volgen die in de laatste woorden van de Bisschop van St. Thomas is gelegen, en 't Negerhollands te bestuderen ter plaatse waar 't nog gesproken wordt. Uit gedrukte en ongedrukte stukken heb ik moeten trachten me een voorstelling te maken van de taal die eens op St. Thomas de hoofdtaal was der bevolking; te gering in omvang is het materiaal voor die studie niet. De Deense en de Duitse zendelingen hebben 't Nieuwe Testament, onafhankelik van elkander, vertaald; beiden hebben verschillende boekjes voor 't katecheties onderwijs het licht doen zien; de Herrnhutters hebben zelfs gedichten, vertalingen van hun eigen geestelike liederen, in 't Kreools laten drukken. Eindelik kon ik gebruik maken van twee spraakkunsten, de eerste door een inboorling van 't eiland in 't Deens geschreven en te Kopenhagen gedrukt, de tweede in handschrift berustend op de bibliotheek te Herrnhut. In 't geheel had ik te beschikken over een tiental verschillende boeken en boekjes; de spraakkunsten leverden bovendien voorbeelden van samenspraken uit het dagelikse | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||
leven en verschillende spreekwoorden die onder de negers in zwang zijn. Om een voorbeeld te geven van het Negerhollands kies ik in de eerste plaats iets uit de samensprakenGa naar voetnoot1). Vooraf zijn echter een paar opmerkingen over de taal noodig: Hoofdkenmerk is afwezigheid van buigings- en vervoegingsvormen. Het meervoud wordt gevormd door sender achter het woord te zetten; het werkwoord wordt nader bepaald door de partikels le, sa, ha en ka, die ongeveer weergeven wat men de tegenwoordige, de toekomende, de verleden en de volmaakt verleden tijd in 't Nederlands pleegt te noemen; ka kan ook beantwoorden aan ons werkwoord zijn. 't Persoonlik voornaamwoord is mie, joe, hem (voor beide geslachten), ons, jender, sender of sellie. Het eerste stuk dat ik meedeel is ontleend aan een gesprek dat een vader houdt met zijn zoon over een pretendent naar de hand van zijn dochter. V. Mie bin bang, joe sussie sa neem die groot ganganieGa naar voetnoot2), die le woon hieso. Z. Hem ka praat na TataGa naar voetnoot3) van sussie? V. Neen, mie noGa naar voetnoot4) gloof hem habGa naar voetnoot5) verstand genoeg voor praat na joe sussie self. Z. DaGa naar voetnoot6) sie geld alleen maak hem sot. V. Mie geloof so. Z. Maar hem no ka wees na Kopenhagen? V. Ja, wat baat? Z. Altemets sender no ha giefGa naar voetnoot7) hem fraaiGa naar voetnoot8) skoolmeester? V. Sie tata ha gief geld genoeg voor hem sa leer. Z. Die hab goeGa naar voetnoot9) van ons jong volk no leer niet een goed na Europa. V. Sender no kan help. Z. Die volk sender na waGa naar voetnoot10) sender le woon, no keerGa naar voetnoot11) so lang sender krieg die geld alleen. V. Dat maakGa naar voetnoot12) sender altied kan seg, die dom Kreool sender, sellie bin borikaGa naar voetnoot13) en bambajGa naar voetnoot14) die no bin sender skuld dat sender no leer niet een goed. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Z. Da waar genoeg, en mie wonder dat die ouder sender hiesoGa naar voetnoot1) ka wees sot nogal voor stier sender kind na so ver pad, en voor gief so moessieGa naar voetnoot2) geld voor so soGa naar voetnoot3). In een volgende samenspraak polst de zoon zijn zuster; deze doet of zij de rijke buurman wel genegen is. Zij vraagt haar broer: Joe no weet hem bin goe riek? Hem hab een soekerplantaai en mooi hoes, moessie silvergoed en hoesnegersGa naar voetnoot4). B. Maar geld alleen no kan maak volk leef vergnoegt. Z. MaskeeGa naar voetnoot5), vóóral mie sa kan krieg mooi goed. B. Hoe joe kan praat so wissiewassieGa naar voetnoot6) woord? Joe sa wil trou voor geld alleen? Z. Ons bierman bin jong nogalGa naar voetnoot7). B. As hem no bin wies noe, hem no sal kom wiesGa naar voetnoot8) levendagGa naar voetnoot9). Z. Hoeso joe weet? B. VoordiemaakGa naar voetnoot10) hem ha kom so houGa naar voetnoot11). Z. Hoe hou hem bin, joe denk? B. Hem ka passeer vijf en twintig jaar. Altemets joe ka beloofGa naar voetnoot12) mit hem? Z. Neen, maar mie hab hem beetje lief. B. Mie hoop, joe no sa gooi joe self wejGa naar voetnoot13). Z. Joe bin altee hard boboGa naar voetnoot14) ons bierman. Ten slotte blijkt dat de zuster het eigenlik met haar broer eens is, want ze zegt: ‘wat mie ka praat van ons bierman, da voor skeer gek alleen, want mie no sa wil hab hem.’ Uit een gesprek tussen een meesteres en haar slavin, haal ik nog het volgende aan: M. Wa mie blauw sieGa naar voetnoot15) skoen met die silver galoon? Gief mie een hemmete met bordierlobbetjeGa naar voetnoot16). S. Wat japoenGa naar voetnoot17) vrouw wil hab? M. Die roo damast. S. Wat lentGa naar voetnoot18) vrouw wil hab? M. Die blauw sender en die blauw kalalaGa naar voetnoot19) en oorhanger. Gief mie spelGa naar voetnoot20). | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||
S. Die no hab. M. KiekGa naar voetnoot1) na die skiffieGa naar voetnoot2), die hab daso. Doe die oorhanger na mie hoorGa naar voetnoot3). Joe doe mie seer. S. Mie no kan help. M. Geef mie mie neesdoek, mie snifdosie en mie waaier, S. Kaj!Ga naar voetnoot4) Vrouw ka sjanseeGa naar voetnoot5) goe mooi. De inhoud van deze citaten bewijst reeds dat het Negerhollands, ten minste in de 18de eeuw (de samenspraken zijn gedrukt in 1770) ook de taal was der aanzienlike blanke bewoners van St. Thomas, niet alleen in hun verkeer met slaven, maar ook onderling. Deze mensen zenden hun kinderen naar Europa voor hun opvoeding en genieten blijkens hun kleedij grote welvaart. Hoe fraai de vrouw des huizes er uitzag in haar rood damasten morgenjapon met blauwe linten zagen wij reeds; haar echtgenoot doet weinig voor haar onder. Als hij uitgaat draagt hij een wit zijden kamisool met goud galon, zijn broek is van fluweel, een goed verzorgde pruik en een degen verhogen zijn achtbaarheid. Deze aanzienlike Denen spreken echter Kreools. Toch is hun taal - en hoe zou dit ook anders kunnen? - verschillend van het Negerhollands der slaven, alhoewel klank- en vormleer dezelfde zijn. De denkwijze, en dientengevolge de voorstelling, is afwijkend. Van dit Kreools der slaven kunnen 't best enige spreekwoorden een denkbeeld geven. ‘Kakkerlakker no ha bestel na hoendoe sie kot.’ Kakkerlakken hebben niets te maken in 't kippehok; 't is dus hun eigen schuld als ze dadelik worden opgepikt. Moraal: wie zich met een anders zaken bemoeit, loopt in zijn ongeluk. ‘Wanneer jekké si flegon ha breek, dan hem soek voor hou geselskap mit hoendoe.’ Wanneer 't paarlhoen zijn vleugel heeft gebroken, zoekt het 't gezelschap van de kip. Machtigen die hun aanzien hebben verloren, gaan om met hun minderen. ‘Water kook voor ves, ves no weet.’ 't Water kookt om de vis in te koken, maar de vis weet het niet. Wat niet weet, deert niet. ‘Pampoen no kan parie kalbas.’ De pompoen kan geen kalbas voortbrengen. Onbetekenende ouders krijgen geen buitengewone kinderen. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||
‘Oor no ha deer.’ 't Oor heeft geen deur. Als men praat kan men niet verhinderen dat de mensen het horen. ‘Hond hab vier voet, no kan loop twee pad.’ De hond heeft vier poten, maar kan geen twee wegen lopen. Ik kan maar één ding te gelijk doen. ‘Eén finger no kan vang loes.’ Eén vinger kan geen luizen vangen. Ik heb hulp bij mijn werk nodig. ‘Finger seg joe, no seg mie.’ De vinger zegt jij en niet ik. Niemand zoekt de schuld bij zich zelf. ‘Diefman no betrouw sie maat draag groot sak.’ De dief vertrouwt zijn maat niet het dragen van een grote zak toe. Zo als de waard is vertrouwt hij zijn gasten. ‘Gras le groei na doodman sie door.’ Voor 't huis van een gestorven man groeit gras, niemand bezoekt het. Geen mens bekommert zich om weduwen en wezen. ‘Pover volk no moet hab wil.’ Arme mensen moeten geen wil hebben. ‘Sie Boya ka draai steen.’ Zijn beschermgeest is een steen geworden. 't Geluk heeft hem de rug gekeerd. De zendelingen die zich van het Negerhollands bedienden bij de vertaling van het Nieuwe Testament, waren verplicht hier en daar zich wat van het eigenlike Kreools te verwijderen en wat over te nemen van het meer literaire Nederlands. De Herrnhutters zijn daarin verder gegaan dan de Denen. De laatsten hebben ook in hun bijbelvertalingen niet al te veel koncessies gedaan aan de eisen van de Europese taal; het analytiese van de zinbouw hebben zij hier en daar opgeofferd, en een enkele maal ook vormen opgenomen, die zeker door de slaven niet gebruikt, ofschoon waarschijnlik wel begrepen werden. Die eenvoud konden zij het best betrachten in de verhalende gedeelten van het Nieuwe Testament. Als proeve van hun werk deel ik hier mee de gelijkenis van de verloren zoon, uit Lucas 15.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Het is een aantrekkelik en dankbaar werk de verschillende faktoren te bestuderen waaruit dit eigenaardig produkt van taalvermenging is samengesteld, doch die studie vereist het bespreken van allerlei biezonderheden en gissingen, en valt daarom buiten het bestek dat ik mij gesteld heb. Toch zou ik hier graag enkele hoofdpunten noemen. De eerste vraag die opkomt bij het nader beschouwen van het Kreools der Deense Antillen is zeker wel deze: uit welk deel van ons land waren de eerste kolonisten van St. Thomas en omliggende eilanden afkomstig, kan men in het Negerhollands de invloed van een bepaalde Nederlandse streekspraak onderscheiden? De geschiedenis doet vermoeden dat men in de eerste plaats aan Zeeland en Vlaanderen moet denken, en de taal schijnt dat vermoeden te bevestigen. Over beide argumenten voor die Zuidnederlandse herkomst van het Negerhollands een enkel woord. Reeds in 't laatst der 16de eeuw werd door Hollandse en Zeeuwse schippers ijverig handel gedreven op de Wilde Kust, maar van de Zeeuwen weten we dat zij 't eerst er vaste voet kregen. Middelburgse en Vlissingse kooplieden lieten deze streken bevaren en beproefden met afwisselende uitslag er volkplantingen te stichten. De naam Nova-Zeelandia komt telkens voor, en van de eerste vestiging aan de Pomeroon is bekend dat zij uitgezonden was door Veere, Vlissingen en | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Middelburg. Abraham van Pere, uit Vlissingen, vroeg en verkreeg in 1627 vergunning om een 60-tal kolonisten naar Berbice over te voeren. Essequebo en Demerary waren insgelijks door 't initiatief der Zeeuwen gegrondvest, en de Kamer van Zeeland meende zelfs het recht te hebben tot de vaart op de Wilde Kust met uitsluiting van alle anderen. Van meer betekenis nog dan deze betrekkingen van Zeeland met de Noordkust van Zuid-Amerika, was voor de Noordelike Antillen de scheepvaart der Zeeuwen op de Bovenwindse eilanden. Wij weten dat zij door Zeeuwen zijn gekoloniseerd; hier waren volkplantingen door partikulieren, met machtiging der West-indiese Compagnie, gesticht, terwijl de eilanden Beneden de Wind bezittingen waren der Compagnie. St. Eustatius kreeg in 1636 de naam Nieuw-Zeeland; de kolonisten brachten hun tabak in Zeeland aan de markt, en het eiland werd reeds vóór 1639 ‘gepopuleerd’ door de Vlissingse koopman Pieter van Rhee, die met zijn kompagnon Abraham van Pere lange jaren patroon van het eiland is geweest. Van St. Eustatius uit werd het eiland Saba bevolkt, dat onder dezelfde patroons stond. Op St. Martin werd het ons toebehorend Zuidelik gedeelte het eerst blijvend bevolkt door een kleine kolonie Zeeuwen onder Andriaensen; hun aantal werd 't eerst vermeerderd in 1649 door kolonisten die uitgezonden waren door Adriaan en Cornelis Lampsins uit Vlissingen. Deze gebroeders, als reders van de Ruijter gedurende de tijd dat hij ter koopvaardij voer wel bekend, behielden lang hun oktrooi en bezaten een dergelijke vergunning voor het eiland Tobago of Nieuw-Walcheren. Ook op St. Christoffel en Barbados waren Zeeuwen gevestigd. De kolonisten van de heren Lampsins c.s. kwamen ongetwijfeld niet slechts uit Walcheren, maar ook van de nabijgelegen eilanden, en zeker voor een groot deel uit het vaste land van Zeeland; Vlamingen zullen er niet zeldzaam onder geweest zijn. 't Is dus niet verwonderlik dat men in de Negerhollandse teksten woorden aantreft als kachel voor veulen, groensel voor groenten, kot voor hok, hof voor tuin, schuif voor lade, Dissendag voor Dinsdag enz. Ook klank en vormleer getuigen in dezelfde zin, maar hier zijn de voorbeelden niet zo sprekend en vereisen dus meer toelichting; daarom ga ik daar hier niet op in. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Van de vreemde talen die in de woordeschat van het Negerhollands vertegenwoordigd zijn, komt er geen veelvuldiger voor dan het Frans; ik doe een greep uit de rijke voorraad aan het Frans ontleende woorden en noem: condisje, consciensje, permisje, respecteer, mankeer, pardonneer, permitteer, trakteer, forceer, observeer, murmureer, edukasje, estimeer, expedieer, koeragie enz. enz. Hoewel nu de geschiedenis herhaaldelik melding maakt van 't samenwonen van Fransen en Nederlanders op de Antillen, en ofschoon het bekend is dat de Hugenoten één kerk vormden met de Protestanten van Nederland, geloof ik toch dat de Franse taal zeer geringe invloed gehad heeft op de vorming van het Kreools, en dat al die Franse woorden door Nederlanders naar de West zijn gebracht. Indien toch de omgang met Fransen, en 't geregeld aanhoren van hun taal, de aanleiding tot het invoeren der vreemde woorden was geweest, dan zouden er stellig vrij wat woorden op de Deense Antillen in gebruik zijn gekomen die niet bij ons als Franse bastaardwoorden bekend zijn. Wie kan geloven dat de Nederlanders in Europa en in de West onafhankelik van elkander precies dezelfde woorden hebben overgenomen, en dan nog niet benamingen van Franse produkten of uitsluitend Franse begrippen, maar zulke algemene, grotendeels abstrakte woorden als hierboven zijn genoemd? Bijna al die op de Antillen gebruikte Franse termen zijn ook bij ons bekend, wel niet als nog tegenwoordig in gebruik bij 't gehele volk, maar te vinden in de aan bastaardvormen zo rijke taal der schrijvers uit de 16de en 17de eeuw, uit de tijd toen nog geen Hooft en Vondel het Noordnederlands van Brabandse woorden hadden ‘geschuimt.’ Al mogen in de Noordelike gewesten die woorden vooral tot de geschreven taal behoord hebben - anders had men ze niet zo licht kunnen verdrijven - in het Zuiden was dat niet het geval. Nog in onze tijd vindt men in 't Zeeuws veel meer woorden van Franse herkomst dan in Holland; vooral in Staats-Vlaanderen is dat het geval, en in Vlaanderen zelf komen er nog meer voor. Ook de vorm van de woorden in 't Kreools bewijst dat zij via Nederland in de West zijn gekomen; de werkwoorden hebben een Nederlands-Kreoolse vorm (respecteer, mankeer en zelfs offereer, menteneer), met uitzondering van één enkel | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||
woord, waarvan men ook langs andere weg kan aantonen dat het uit het Franse Kreools is overgenomen n.l. sjansee voor kleden (changer). Dit woord is in 't Nederlands niet bekend. Ik zie dus in de talrijke Franse woorden een krachtig argument voor de stelling dat de eerste kolonisten uit het Zuid-Westelik deel der Nederlanden afkomstig waren. Duitse en Deense woorden zijn in de teksten niet zeer talrijk; de meeste schijnen fouten te zijn van de vertalers, en dus niet tot de eigenlike taal der bevolking te behoren. De taal die, na het Nederlands, de meeste woorden aan het Negerhollands heeft geleverd is stellig het Spaans. Niet de nabijheid der Spaanse kolonies was de aanleiding tot het overnemen van die Spaanse woorden, maar veeleer de nauwe betrekking waarin het eiland Curaçao tot de Deense Antillen stond. Curaçao was lange tijd een middelpunt voor de slavehandel; de inheemse taal, het Negerspaans of Papiëments, verbreidde zich door de slaven, en ook door emigratie van vrije handwerkslieden, buiten zijn oorsponkelik gebied. De Spaanse woorden die men in 't Negerhollands vindt, worden dan ook in 't Papiëments aangetroffen, en sommige woorden waarvan 't niet zeker is of ze wel van Spaanse herkomst zijn, worden, voor zover ik heb kunnen nagaan, alleen in 't Papiëments en in 't Kreools der Deense Antillen aangetroffen. Ook 't Engels heeft zeer grote invloed gehad op 't Negerhollands, en natuurlik een invloed van steeds toenemende betekenis. Als men de teksten in historiese volgorde leest, ziet men het percentage van Engelse uitdrukkingen gestadig stijgen. Maar ook in de oudste teksten is de invloed van 't Engels reeds merkbaar. Natuurlik moeten de talen die de negers spraken in hun vaderland een zeer belangrijke rol gespeeld hebben in het tot stand komen van 't Negerhollands. Uit het vokabularium blijkt intussen die gewichtige rol niet; namen van verschillende voortbrengselen uit het plante- en diererijk - waarbij 't moeilik is te onderscheiden tussen inheemse Afrikaanse en Amerikaanse namen - zijn wel de voornaamste uiterlike kentekenen van de invloed der niet-Europese talen. Dit laat zich wel verklaren. De negers, die er alle belang bij hadden om zoo gauw mogelik hun meesters te begrijpen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||
- bij hen bevorderde nog de zweep de natuurlike aanleg van onbeschaafde volken om vreemde talen te leren - slaagden er 't best in om de woorden van hun meesters over te nemen, het enige deel der taal waarvan zij begrepen dat het van de hunne verschilde. Wat zij niet konden overnemen waren de geestelike eigenschappen der blanken; daarom werd de Europese taal in hun mond iets geheel anders, al bleven de woorden - vergelijkenderwijs gesproken - dezelfde. Toen de blanken dit misvormd Nederlands gingen spreken, leerden zij dus wel allerlei onnederlandse zinswendingen en verhaspelde vormen van hun slaven, maar weinig nieuwe woorden. In de verandering van het wezen der taal, niet in 't vokabularium, moet men dus de invloed van de talen der gekleurde bevolking zoeken. Een meer in biezonderheden afdalend onderzoek naar de wijze waarop de werking der Afrikaanse talen in 't Negerhollands is terug te vinden, wordt al dadelik bemoeilikt door de bonte verscheidenheid der negerbevolking. De uitvoerhavens aan de Slaven- en Goudkust, waar de meeste slaveschepen werden bevracht, zijn nog na te gaan, maar niemand kan bepalen hoever uit het binnenland de krijgsgevangenen, of eenvoudig weggeroofden, afkomstig waren. Een Duitse zendeling telde in de 18de eeuw onder de slavebevolking van St. Thomas, dus op een getal van misschien 800 slaven, vertegenwoordigers van zes en twintig verschillende naties, die verschillende talen spraken. Men zal zich dus moeten bepalen tot hetgeen de grote taalgroepen van Afrika's Westkust met elkander gemeen hebben. Maar behalve die moeilikheden van konkrete aard zijn er nog andere, die samenhangen met de voorstelling die men zich vormt van het ontstaan der Kreoolse talen. Twee opinies van in deze gezaghebbende geleerden staan hier lijnrecht tegenover elkaar. Een Portugees beoefenaar van het Kreools, Coelho, heeft de stelling verdedigd dat al deze mengeltalen de eerste graden van kennis vertegenwoordigen waartoe een volk dat een andere taal spreekt of sprak, bij het aanleren van een nieuwe moet komen. In overal identieke psychologiese en fysiologiese wetten moet men de verklaring zoeken, niet in de eigenaardigheden van de oorspronkelike talen der gekleurde bevol- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||
king. Lucien Adam heeft bijna het tegenovergestelde beweerd. Volgens hem hebben de negers die naar Amerika gebracht werden de woorden overgenomen van de Romaanse en Germaanse talen, maar hun eigen klankleer en spraakkunst behouden, zoodat hun Kreools te rangschikken is onder de Afrikaanse talen. Hij verklaart zonder aarzelen alle eigenaardigheden van het Franse Kreools der Antillen en dat van Mauritius uit de hem bekende talen der negers en uit het Malgassies. Zijn werk is later verschenen dan dat van Coelho en hij kon dus tegen hem polemiseren. Terecht voert hij m.i. tegen zijn Portugese kollega aan dat, indien behoefte aan vereenvoudiging de sleutel tot alle verklaring is, hij wel eens zou willen vernemen hoe men langs die weg het zich duidelik kan maken dat men in velerlei Kreools 't meervoud vormt door achtervoeging van 't persoonlik voornaamwoord van de derde persoon meervoud, en dat men de datief uitdrukt door het tot een partikel ingekrompen werkwoord ‘geven’. Ik geloof ook dat dergelijke formaties een te speciaal karakter hebben, dan dat men door een algemene redenering ze kan verklaren. Ook in 't Afrikaans vindt men, gelijk ik vroeger heb trachten aan te tonen, naast verschijnselen van algemener aard, biezonderheden die op de invloed van een bepaalde taal wijzen. Intusschen schijnt mij Adam's theorie nog eenzijdiger dan die van Coelho. Men behoeft maar een nauwkeurige, interlineaire vertaling in te zien van een negertaal om tot de overtuiging te komen, dat de syntaxis er van, dus 't meest kenmerkende deel, steeds heel wat verschilt van 't Kreools, en omgekeerd tal van eigenaardigheden der Kreoolse talen, b.v. de plaatsing van 't bepalende woord ten opzichte van het bepaalde, zich regelen naar de Europese talen waarvan zij de vervormingen zijn. Onder die omstandigheden het Kreools onder de Afrikaanse of Aziatiese talen te rangschikken, is het gebruiken van een kapmes waar een lancet beter zou passen. Het is geen wonder dat een geleerde, zo afkerig van absolute beweringen als Hugo Schuchardt, tevens de beste kenner van het Kreools, een geheel andere methode van onderzoek heeft aanbevolen; volgens hem moet men naast de ethnologiese invloed ook de algemene oorzaken in 't oog | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||
houden, en is 't het werk van de linguist de waarde der verschillende faktoren te bepalen en hun werking aan te wijzen in elk biezonder geval. Te gelegener plaatse zal ik bij 't bestuderen van de eigenlike spraakkunst van 't Negerhollands een poging wagen om aan die eis van Schuchardt te voldoen.
Een goed middel om de slotsom op te maken van de gevolgtrekkingen waartoe de studie van het Negerhollands aanleiding geeft, schijnt mij het vergelijken van het Kreools der Antillen met de taal der Afrikaanders. Bij het bespreken der verschillende proeven van Negerhollands heb ik er reeds op gewezen dat een Europese taal in zeer verschillende graden een Kreools karakter kan aannemen. Indien wij het Afrikaans naast het Negerhollands der slaven plaatsen, zien wij de twee uiterste termen van de reeks die van Nederlands tot Kreools voert; het Afrikaans staat aan 't begin van de rij; als tussenterm, maar reeds dicht bij het eind gelegen, kunnen wij 't Negerhollands der blanken op de Deense Antillen beschouwen, terwijl de taal van hun slaven alle eigenaardigheden van eigenlik Kreools vertoont. Ik heb in een vroeger geschrift betoogd dat het Afrikaans ‘halverwege is blijven staan op den weg om Kreools te worden’ en uitvoerig trachten aan te tonen door welke oorzaken dit proces is gestuitGa naar voetnoot1); laat ik tans opsommen wat de hoofdpunten van overeenkomst en verschil tussen de taal van onze vroegere Kaapkolonie en het Negerhollands zijn. Ik begin met de punten van overeenkomst. 10. In Afrika en in Amerika is een mengeltaal ontstaan uit ons Nederlands; de overgrote meerderheid der woorden van beide talen is dan ook aan onze taal ontleend en wel zonder biezonder belangrijke verandering der klanken. Voor zover de klanken van die Nederlandse woorden (en ook die woorden zelf) der beide talen verschillen, is dat in de eerste plaats toe te schrijven aan de verschillende dialekten die de kolonisten aan de Kaap en die op de Antillen spraken. In Amerika waren het Zeeuwen en Vlamingen die onze taal overbrachten; aan de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Kaap de Goede Hoop waren het hoofdzakelik bewoners van Zuid-HollandGa naar voetnoot1). 20. Het Nederlands dat ten grondslag ligt aan beide talen is onze taal, zoals die in de 17de eeuw door de eenvoudige burgerij en door het scheepsvolk gesproken werd. Wie dus Afrikaans of Negerhollands histories wil bestuderen en verklaren, mag zich niet tevreden stellen met de kennis van onze beschaafde spreektaal, nog minder met het lezen van onze deftige schrijvers, maar hij moet - dat kan niet genoeg herhaald worden - ook gemeenzaam, ja plat Hollands leren door 't beluisteren der hedendaagse volkstaal en door 't lezen der 17de eeuwse kluchten en pamfletten. Veel wat eerst niet-Nederlands klonk, wordt dan herkend als eens ons bezit; Germanismen vooral verdwijnen, en tal van woorden in beide talen blijken (gelijk in alle Kreoolse of Kreoliserende talen) aan 't zeemansbedrijf ontleend te zijn. 30. In Afrika en in Amerika is 't Nederlands veranderd onder invloed van een vreemde taal. Aan die gelijkheid van de oorzaak der verandering danken de beide talen hun, in graad verschillende, maar in 't wezen der zaak gelijksoortige vereenvoudiging, het afleggen van bijna alle elementen van buiging en vervoeging, in één woord al datgeen wat, naar de theorie van Coelho, door psychologiese verklaring van algemene aard duidelik gemaakt kan worden. Verschilpunten zijn in de eerste en voornaamste plaats dat in Afrika de faktoren tot taalverwording tot op zekere hoogte werden geneutraliseerd door omstandigheden die verband met de oorspronkelike taal bevorderden. Verder lag aan 't Negerhollands een ander Nederlands dialekt ten grondslag dan aan 't Afrikaans, en eindelik was het ontstaan van 't Kreools der Antillen veroorzaakt door andere talen dan het Maleis-Portugees, dat zo sterke invloed op onze taal in Zuid-Afrika heeft geoefend. Hiervan zijn eigenaardige verschillen het gevolg, die op de wijze, door Adam eenzijdig toegepast, verklaard moeten worden. Niemand zal het wagen de formatie van het Negerhollands toe te schrijven aan ‘spontane ontwikkeling’ van het Neder- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||
lands; mij dunkt dat, wanneer men het Negerhollands heeft leren kennen, een dergelijke verklaring van het Afrikaans weinig minder ongerijmd wordt. Ik ben niet blind voor de belangrijke punten van verschil die tussen beide talen bestaan, doch ik vertrouw dat ook zij die nog twijfelden aan de beslissende invloed van de havenen slavetaal op ons Nederlands in Zuid-Afrika geoefend, evenmin hun ogen zullen sluiten voor de zo scherp zich aftekenende punten van overeenstemming; daarom meen ik in deze studie een bevestiging te mogen zien van 't geen ik vijf jaar geleden aangaande het Afrikaans bedoelde te bewijzen, en reeds twee jaar vroeger in dit tijdschrift had betoogd.
D.C. Hesseling. |
|