Bibliographie.
Nicolaas Beets, door Johs. Dyserinck. Haarlem, De Erven F. Bohn. 1903.
Indien het den ‘belangstellenden en hartelijken vriend’, dien Nicolaas Beets in Dr. Johs. Dyserinck waardeerde, te doen is geweest om eenige bouwstoffen bijeen te brengen en in het licht te geven, waarmede een toekomstig levensbeschrijver zijn voordeel zal kunnen doen, dan heeft hij zijn doel bereikt.
De vlijtige bibliograaf, wiens, later afzonderlijk en vermeerderd uitgegeven, bibliographische studie over de Camera Obscura den ouderen Gidslezers uit De Gids van December 1881 bekend is, de man die dingen weet te vinden waarnaar een ander vruchteloos zoekt, die verzamelt en bewaart wat een ander als waardeloos in de prullemand gooit, heeft ook in dit boek menig belangrijk document, menige karakteristieke anecdote, naarmate zij hem onder de hand of in de gedachte kwamen, aan de vergetelheid ontrukt.
‘Noodige en overbodige opheldering’ noemde Hildebrand in zijn Na vijftig jaar de gevraagde en ongevraagde inlichtingen en verklaringen omtrent woorden en toestanden uit de Camera Obscura, die hij daarin ten beste geeft. ‘Noodige en overbodige bijzonderheden’ zou ook de ondertitel kunnen zijn van het boek van Dr. Dyserinck. ‘met deze bedoeling, dat wat voor den een noodig mag zijn, voor menig ander overbodig zal voorkomen,’ zooals Hildebrand in de voorrede van zijn boek schreef. Want wat Dr. Dyserinck, blijkens den brief aan Dr. L. Heldring die tot inleiding dient, zich voornam: ‘een beeld van Beets als mensch te schetsen, en in den mensch als één geheel den dichter en den prozaschrijver, den predikant en den hoogleeraar, den Christen en den Nederlander’, heeft hij hier niet geleverd. Daarvoor zou hij de vele bijzonderheden uit boeken, gesprekken, brieven - die, wanneer men aan het zoeken en vragen gaat, zeker nog met vele andere te vermeerderen zijn - niet naast en achter elkander hebben moeten plaatsen, ongeordend, onverwerkt en onverteerd, als een indigesta moles, maar de levenlooze materie hebben moeten weten om te scheppen in een levend kunstwerk.
Wat aan dit geschrift een bijzondere aantrekkelijkheid geeft zijn de zeventien illustraties (portretten van Beets' ouders, van zijn zuster, tafereelen uit de Camera enz.) waarmede het versierd is Jammer dat Beets' eigen portret door Albert Neuhuys, met den stroeven trek om den mond en den strengen blik, het minst aantrekkelijk is.
Het boek dat Beets-Hildebrand voor ons zal doen leven, met zijn deugden en zijn gebreken, hem ons beter zal leeren kennen dan enkel uit zijn geschriften mogelijk is, moet nog geschreven worden. Intusschen blijft Nicolaas Beets tot ons spreken uit zijn werk, en het best uit dat werk waarin, naar zijn eigen uitspraak, zijn geest is, maar waarin ook zijn hart niet ontbreekt: uit zijn Camera.