Bibliographie.
Aucassin et Nicolette, chante-fable du XIIème siècle, mise en français moderne par Gustave Michaut, avec une préface de Joseph Bédier, Librairie Fontemoing, 4, rue Le Goff.
Volledig kan ik den titel van dit aardige boekje niet afschrijven. Want, behalve wat hierboven te lezen staat, vindt men nog, links bovenaan op den licht-groenen linnen omslag, twee miniatuur-notenbalken, met twee simpele melodieën, en, onder dit notenschrift, de beide korte begin-regels: ‘qui vauroit bons vers oïr, del deport du viel antif’, en het nog korter slotregeltje: ‘tant par est douce,’ van de eerste tirade.
Zoo krijgt de kooper - of wie het ten geschenke ontving; want voor cadeau, in een smaakvolle bibliotheek, is het aangewezen, - nog voordat hij het boekje opent om er in te bladeren, reeds den indruk van wat het is: een heel fijn stukje oud-Fransche letterkunde, vol liefelijkheid en gracie, de zangerige idylle van twee jonge menschjes, met zoetklinkende namen, ‘un poème avenant et clair comme un jour de Pâques fleuries,’ zooals de heer Bédier het in zijn ‘Préface’ noemt, in keurigen vorm uitgegeven.
Aucassin et Nicolette is éénig in zijn soort, vooreerst, omdat ons geen enkel ander specimen is bewaard gebleven van het eigenaardig genre dat het vertegenwoordigt, de ‘chante-fable,’ een verhaal dat, afwisselend, in proza wordt verteld en in korte versregels wordt gezongen; ten andere, omdat, in het éénig handschrift waarin het ons heeft bereikt, ook de muziek is aangeteekend waarop het geversifiëerde gedeelte werd voorgedragen, en wij daarin een zeldzame aanwijzing bezitten betreffende de manier waarop soortgelijke gedichten, o.a. de ‘chansons de geste’, door de speellieden werden gedeclameerd.
Er is reeds heel wat over dit proza-dichtje geschreven, o.a. door Gaston Paris, in zijn voorbericht vóór de vertaling van Bida, waarop, bij den herdruk in de Poëmes et Légendes, ook door De Gids de aandacht werd gevestigd (zie Jaargang 1900, blz. 558).
De heer Gustave Michaut, die ditmaal de ‘chante-fable’ vertaalde, is verbonden aan de Zwitsersche Universiteit in Fribourg en o.a. gunstig bekend door zijn diplomatische uitgave der Pensées van Pascal. Den naïeven toon van het geheel heeft hij zeer goed weten te behouden; zijn woordenkeus is archaïstisch; reeds op de eerste bladzijde treffen ‘ouïr’, ‘prouesses’, ‘sa mie au clair visage’, op de volgende ‘marri’, ‘dolent’, ‘tant la fable est douce’. Dat hij, in 't archaïstisch kleuren van zijn stijl wel eens wat ver gaat, een enkele uitdrukking in zijn tekst opneemt die de tegenwoordige taal niet meer kent, of een woord uit het oud-Fransch overneemt zonder rekening te houden met de veranderde beteekenis, kan den vertaler niet als een slordigheid worden aangerekend. Het is de al te groote angstvalligheid van een bewerker die, zelf meer classiek filoloog dan medievist, met de oude