| |
| |
| |
Indrukken uit Algerië.
Om half een verlaat ‘La villle d'Alger’ de haven van Marseille. Zoo lang ik kan richt ik het oog op de Notre-Dame de la Garde, de beschermvrouwe der stad. Zij is het beeld der moeder Gods, welke de zee domineert.
De geelgrijze rotsen verdwijnen, de Lieve Vrouwe duikt weg, het schip is in volle zee.
Den volgenden dag glijdt de boot als op effen baan voort. Groote visschen zwemmen naast haar, springen en dartelen, wippen met het schitterend lichaam boven 't water. De zon staat pal; hoog welft de azuren hemel over ons heen. Op de zee als een veld van saffieren, trillen loovers van goud.... en langzaam, langzaam, ver voor mij uit, drijven groengele strepen van den horizont af, - als uit een tropischen sluimer ontwakend en de vormen ontblootend, wikkelt zich los Afrika's strand.
Hem, die den verren tocht maakte om dáár te gaan rusten, trekt het tot zich, gelijk een droomer die zich het paradijs ziet geopend, ontrolt zwijgend de zachte tapeten, toovert met wazige kleuren, en, als het voelt dat de indruk onvergetelijk zal blijven, trekt het den sluier omhoog en vertoont Algiers met zijn tinnen van wit.
En hier.... Opwekking bruist tegen! hier is het land van licht, kleuren en zon, hier zijn de tinten van het ideale Oosten dat voorjaar en winter heeft.
Algiers met zijn smaragdgroene zee, met zijn bergen en bloemen, zijn Muzelmannen in de witte gandoura en den vuurrooden in plooien neervallenden burnou, zijn fiere Spahis op witte hengsten!......
| |
| |
Algiers kent het geheim van het leven.
't Zij men loopt over zijn drukke boulevards, tusschen Franschen en Mooren, 't zij men neerzit langs de kaden in de café's en den blik slaat over de Middellandsche zee - of rondwandelt tusschen de wondertuinen zijner Campagne: - Algiers lacht en betoovert met Oostersche schalkschheid.
Van de haven gaat het langs Moorsche arcaden de stad in. Onder 't rinkinkelbellen der paarden nadert men de Porte, de grens tusschen Algiers en Mustapha.
De straten zijn breed, de huizen hoog als die van Parijs. Wagens en tramwagens met drie, vijf tot negen paarden bespannen, trekken de reizigers en vrachten den berg op. - Overal en altijd klinkt het aanwakkeren der dieren en schittert het koper van het montuur.
Aan den weg zitten Arabieren achter hun mandarijnen, in den vorm eener pyramide opgestapeld; - onderwijl spelen zij fluit of wentelen zich achteloos in de zon.
De straat achter den rug, is men, den hoek omslaand, buiten.
Waar een hand op de deur is geschilderd, een hoefijzer aan een spijker hangt, zijn huizen van Joden.
Van de muren hangt de reuzenaloë af en steekt als een levend rasterwerk de blauwgrijze bladeren omhoog. De geranium groeit in het wild, zij kruipt over den grond en werpt in bevallige slingers de bloemen naar beneden.
De oranje en vurige pijpen van kamperfoelie barsten open tusschen den rose en witten bloesem van amandelboomen - uit het hart van den cactus schiet een fonkelende bloem als een vuurpijl de lucht in en balanceert op den stengel. In het gras bloeien renonkels, iris en geurige viooltjes.
Zoo kronkelt de weg zich tusschen dit al naar boven. Beneden ligt de zee als een rusteloos blauw meer, met zilverranden van schuim - de landtong is bezet met dorpen en kloosterbezittingen die schitteren van licht en zich vlijen tegen de keten van den purperen Djurdjura - hierachter steekt de Atlas zijn sneeuwtoppen de lucht in.
Mustapha is een en al berg, dat zijn Moorsche villa's als distelwol tegen de hellingen blaast, een cardinaalroode of paarsche cascade van hangplanten van de terrassen werpt,
| |
| |
waarvan het koepeldak, als een reuzenbel van schuim, zweeft tegen de goudblauwe lucht.
Vroeg in den morgen zwenkt een troep Zouaven den berg af en schettert het morgenappèl in de lucht, alles vervullend van vroolijkheid en pleizier. Bijna juichend ga ik er achteraan, met een gevoel van grenzelooze opgewektheid, want alles blinkt van zon, overal een bandelooze galoppade van kleurige heesters, boomgaarden van citroenen en oranjes trekken den cirkel om mij heen en blazen den bloemengeur vrijuit over de kelken!
Tusschen huizen van Franschen, huizen van Arabieren, waarin het ligt opgestapeld van groenten en ooft; en het met kemelgaren omwonden hoofd schreeuwt dat alles mooi is en goedkoop, en bruine handen jongleeren met bossen radijs en ramenas om tot verleiding over te halen.
De drukte van Algiers is moeielijk te beschrijven. Het is niet zoozeer de drukte van het handelsverkeer, dat er trouwens zeer groot is, als wel die van het geschetter der natiën tegen elkander. Een feit toch is het, dat zij die verschillende talen spreken en elkaar in een gemeenschappelijke willen doen verstaan, denken, dat schreeuwen de methode is om begrepen te worden. Zoo dit euvel ergens schuilt, dan in Algiers.
De gesticuleerende Franschman en de schacherende Arabier beschikken over een losheid van ledematen en tong, die kolossaal is. In het eerst is men er de dupe van, men vreest twist en tweedracht, maar rondziende komt men even spoedig tot de conclusie, dat beiden niet overeen te brengen zijn met de vroolijke fransche gezichten die zich alom vertoonen. Als een Franschman en een Mzabiet elkander naderen, vliegen zij op elkander in, gesticuleeren, praten, loopen weg en zwenken in eens weer naar elkander toe, schudden mekaar heen en weer, maken een gebaar van desolatie....dan handen en beenen uitslaand, gaan zij weg....lachen, en zijn elkaar in het zelfde moment reeds weer vergeten ook!
Urenlang en dagen achtereen heb ik op een bank in de drukke straten en pleinen naar dergelijke tooneelen zitten kijken.
| |
| |
Ze hebben mij nimmer verveeld - integendeel - ze hebben mij meer en meer bekend doen worden met het karakter der Franschen en hunne wijze van koloniseeren.
Door de Jodenbuurten, die den overgang vormen tot de Arabische wijken, door ontelbare straatjes - een angstwekkend labyrint van vreemde lijnen en duistere overdekkingen, klimt men naar boven, tot de Kasbah, het Arabische gedeelte dat onveranderd gebleven is. De huizen zijn hoog, hebben geen ramen, behalve enkel een paar muuropeningen van tralies voorzien, omdat de Arabier het niet noodig vindt dat de vrouw zich met de buitenwereld bezighoudt.
Het licht en de lucht die er binnenvallen, ontvangen zij van de cour of door de deur als deze openstaat. Maar deze stukken Spaansch-Turksche architectuur met spijkerversieringen en den massief koperen klopper, vallen door de zwaarte weer toe.
De verdiepingen schuiven over elkander, zoodat de bovenste als 't ware het balcon vormt van de onderste en twee tegenover elkaar staande huizen elkaar raken en stutten. Dit is opzettelijk zoo gedaan, om de zonnestralen te weren - en men kan zich nauwelijks een idee vormen van den schilderachtigen indruk die dit alles geeft, daar de straten ongeveer 1-2½ M. breed zijn, vooral op een kruispunt, dat niet grooter is dan 2½ M. in 't vierkant, en waar vier huizen elkander ontmoeten.
Hier is de Arabier in zijn paradijs, hier is 't voor hem wat de kampong, de warong is voor den Javaan.
Alles is vuil, alles verspreidt een onaangenamen geur.
Hier ligt hij over den grond tusschen zijn vodden, oude kleeren, koper en afval, - zijn risten purperen uien en hoopen roode en groene Spaansche pepers, en luiert van de centen die zijn kinderen voor hem gebedeld hebben.
De huizen, die tweemaal per jaar van gouvernementswege met een kalklaag worden aangestreken, vertoonen de duidelijkste sporen van de luiheid der bewoners.
| |
| |
Tusschen dit alles schuifelen tallooze blinden met de verwaarloosde en zieke oogen rond, jammerend om sous. De oogen zien er uit als groote gele knikkers, afzichtelijk, en men verwondert zich dat een gezonde Europeaan zich in dergelijke buurten durft vertoonen. Blinde ezels, met manden behangen, klauteren naar boven, de drijver er achter - ze zijn de vuilnisbak en vuilniskar.
Maar de straten zijn enkele meters slechts kort, en nu valt men ineens in de volle bedrijvigheid, het centrum van het artistieke, origineele Oostersche leven, waarvan wij, Europeanen, in onze landen de voortbrengselen bewonderen.
Kleermakers soutacheeren vesten, schoenmakers borduren marokijnlederen kousen, deze maakt kwasten voor den chechia, gene ciseleert bronzen en kopers, of bewerkt edelgesteenten, een slachter hakt zijn geit in stukken, werpt het vuil over de straat, uit een oliekoekenkraam walmt het vet, - en dan, zonder er op voorbereid te zijn, stuit men op de Spaansche, Italiaansche, Fransche en Malthezer buurten, het cosmopolitisme van het minste gehalte. Buurten waar gevochten en gestoken wordt; waar de gedepraveerde Europeaan, de Arabier met zijn prachtige vesten en wijden broek rondslenteren, en hun genoegen zoeken; vrouwen zich de oogen en trekken verven; luiliggend op den divan rooken. Hier de schaamtelooze brutaliteit eener Oostersche natie, de treurige gevolgen eener havenstad, en tusschen dat al, dat maakt dat we met de oogleden knippen om ons te vergewissen of alles wel waar is wat we zien, trilt plotseling een stem, zoo zuiver, zoo zalig, dat reinheid uitzingt boven den poel van menschelijke ellende.
Het geluid trok mij aan en er op af gaande, genoot ik een dier aardige tooneelen, die wel eens tot ons komen uit de boeken met Oostersche verhalen.
Een jongen met een fez op het hoofd, - een scherp intelligent uiterlijk, met handschoenen die hem eenige nummers te groot zijn, in een frak wier tippen den grond raken, - bespeelt zijn gitaar, en zingt als een echt kind van het Zuiden, dartele, heilige liederen. Hij is omringd van een bewonderende menigte, waar zijn kleeren niet weinig toe bijdragen. Een officier naar Madagaskar als bediende gevolgd zijnde, schijnen de wonderen die hij op reis heeft beleefd nog steeds geloof te vinden.
| |
| |
Van den waard uit het koffiehuis krijgt hij gratis onthaal, - hij is er welkom, - maar hij blijft onafhankelijk en na een poosje stapt hij op, den veel te grooten wandelstok onder den arm, maakt hier een praatje, geeft daar een hand, en als een Marabout of heilige geprezen, kuiert hij kalm verder.
In die koffiehuizen, tusschen frissche tegels voor één sou koffie drinkend, tegen kleurige matten geleund, leert men het karakteristieke, zorgelooze leven der Mooren kennen.
Onder de Kasbah met haar grijsgrauwe kleur, haar minnerets en platte daken, ligt de Fransch-tropische stad.
In de jonge, woelige boulevards slenteren Franschen en Mooren, de laatsten met koperen kannen of dierenhuiden, die zij onder den waterstraal vullen - en de anderen in Parijsche modes, het journal of tijdschrift in de hand, de onvermijdelijke sigarette tusschen de lippen.
Arabische magazijnen staan open; de pursang Europeaan heeft daar een plaats als bediende, die de bevelen ontvangt van den heer en meester, den Moor, die zich de rust laat welgevallen, lui ligt op den divan, of op een paar kussens, lurkend aan de Turksche pijp, die reutelend naast hem op den grond staat.
Op het zonnige Gouvernementsplein staan de inlandsche baliekluivers te redeneeren en wachten daar in den Rammadantijd op het schot, dat van het fort losbrandt op het oogenblik, dat er geen onderscheid te zien is tusschen een witten en een zwarten draad.
Dit is het teeken, dat het vasten voor dien dag voorbij is - en de waslucifers knetteren in koor, om de sigaar, die reeds tusschen de vingers stak en die zij nu in den mond brengen, te doen branden.
Dit vermakelijke tooneel lokt de reizigers op dit uur naar de stad.
Hem, die langen tijd in de O.-Indische bezittingen geleefd heeft, treft het onaangenaam, nergens eenig blijk van onderwerping of eerbied te bespeuren.
| |
| |
Zij, die er nog niet geweest zijn, zullen mij mogelijk niet begrijpen. Voor hen wil ik dit even toelichten.
Ik herinner mij toen ik in Celebes' hoofdstad woonde, dat een der heeren van een handelskantoor, des middags ontsteld en fluisterend in de societeit vertelde, dat hem dien morgen een der inlandsche prinsen half lachend voorbij was gekomen, zonder voor hem uit den weg te gaan, zooals het den inlander past tegenover den blanke. Temeer was hem dit feit opgevallen, daar de vorst en zijn zonen veelmalen ten kantore verschenen en altijd bijzonder de beleefdheden in acht namen.
Een officier, die in den kring zat, maakte een dergelijke opmerking en had meenen te bespeuren, dat dat gelaat hetwelk ook hem gepasseerd was - een trek van spotternij vertoond had. De officier had het noodig geoordeeld van dit feit den overste in kennis te stellen.
Over deze gebeurtenissen was men allesbehalve gerust, en hoe luttel dit ook in veler oogen moge schijnen, het slot was, dat na eenige dagen bekend werd, dat het kleine plaatsje in zeer hachelijke omstandigheden, in groot gevaar verkeerd had.
De nederlaag op Lombok was met al haar gruwelijke listen bekend geworden, en nog niet hersteld ...... en de vorst van het onafhankelijke Goa bood heel vriendschappelijk de hulp aan van een 3000 gewapenden en liet dezen vast Makasser binnenkomen.
Drie dagen lang zwierven die afschuwelijke Goareezen in den omtrek rond - maar Batavia zond versterking van troepen - en zoo kon de Gouverneur van Celebes zonder bezwaar de vrienden weer over de grenzen zetten.
Dat ik, die deze herinnering bewaard had, niet enkel onaangenaam, maar eerlijk gezegd huiverig verrast werd, wanneer de Arabieren meer dan lomp waren, de Europeanen voor de voeten liepen, den wijden burnou tegen hen aan lieten waaien, is niet te verwonderen. De gedachte zelfs rijst niet bij hen op den ander te laten vóórgaan.
Brutaal kijkt hij in het rond, monstert vooral het Europeesch vrouwelijke gedeelte der voorbijgangers met kennersblik, lacht zelfs als hem iets bekoorlijks passeert, houdt stil en de
| |
| |
armen over elkaar slaand, laat hij zijn opmerkingen in Arabische klanken omhoog gaan.
Natuurlijk (en mogelijk in dit opzicht gelukkig) wordt hij niet verstaan, want het zijn wel de echte witte raven, die iets anders spreken dan Fransch.
Geen Franschman, geen Française zal de moeite nemen iets van de taal of het volk, waarmede zij dagelijks in aanraking komen, te leeren kennen. Je suis français moi.
Je suis français, moi!
Een gevoel van souvereiniteit gaat er van de Franschen niet uit. Wel omhelzing! verbroedering! een après moi le déluge.......
Zachtjes gezegd is de indruk, dien men er dadelijk van krijgt ... een vroolijke rommel.
Alles en ieder doet zijn best van het leven te genieten, en wat de inlander van zijn overheerscher ziet, is niet altijd even mooi.
De Fransche vrouwen, onbekend met hetgeen buiten Frankrijk geschiedt, niet op de hoogte van de aardrijkskunde, schrikken terug voor de colonies, die landen d'outre-mer!
De mannen gaan er alleen heen; zij zullen daar het moederland hooghouden, maar de onverbeterlijke lust tot genot, vroolijkheid en plezier doet hen, zoo het kan, hier nog losbandiger leven dan in Europa.
Het klimaat en de gelegenheid krijgen daarvan de schuld; de concubine wordt boven de echtgenoote verkozen, het caféconcert boven de huiskamer met den kring van eigen familie.
Hoe kan men ook respect hebben voor een natie, waarvan de zoogenaamd fatsoenlijke vrouw liaisons heeft met Arabieren, handelaren in sloffen en borduurwerk?
Door een langdurig verblijf in Algerië had ik het voorrecht met ernstige mannen over den toestand te spreken, en als ik in een gemoedelijk praatje aantoonde het verschil tusschen het koloniseeren der Franschen en dat der Hollanders, dan was het wel karakteristiek hen te hooren antwoorden: ‘Wat u zegt - zeggen de Engelschen ook - après tout - je le crois - j'en suis certain, parbleu!’
En van twee ingenieurs, een kapitein, een officier, een
| |
| |
geestelijke en een controleur, die allen jarenlang in 't Noorden van Afrika hadden gewoond, - enkelen zelfs twintig jaar, - was er niet één die zeker was, dat zij Algerië zouden behouden.
Maar, dit is voor den vroolijken Frans geen reden om zich bekommerd te gevoelen ... integendeel: het mogelijke verlies is een genre van het memento mori. - La joie de Vivre treedt sterker dan ooit op den voorgrond en de zon en de blauwe hemel werken daartoe mee.
De Algerijnen doen als de Parijzenaars. Zij roemen hun stad, voelen zich gelukkig, trotsch als vreemden komen om den roem van hun land weg te dragen - over de zee - naar alle oorden der wereld.
Met den tact den Franschen eigen, maken de Algerijnen het den vreemdeling zoo aangenaam mogelijk.
Omdat de tochten in den omtrek, hetzij door afstand, hetzij door kosten, bezwaarlijk voor de hiverneurs zouden zijn, en men hen gaarne in de gelegenheid stelt van het schoone land te genieten, heeft zich onder de notabelen der stad een commissie gevormd, die ten doel heeft die bezwaren uit den weg te ruimen.
Bijna elken dag is er gelegenheid zich tot het genieten van het een of ander bezienswaardige aan te sluiten voor enkele francs.
Het comité d'hivernage huurt de wagens. Men behoeft maar naar de plaats van afrit te gaan, om den omtrek te doorkruisen. Eenmaal per week wordt de gedrukte plannenlijst in de hôtels verspreid en, de keuze bepaald, kan men den dag alleraangenaamst en pic-nic doorbrengen.
Eens stond er te lezen, dat er een fantasia zou plaats hebben en een diffa, met den maaltijd van den kouskous, het inlandsche eten.
Dagen te voren moest men zich laten inschrijven; het feest beloofde schitterend te zullen worden, want in elf jaren had noch de fantasia, noch de diffa plaats gevonden.
Een fantasia!
| |
| |
De weidsche naam voorspelde reeds het origineele van het Moorsche ras.
Men voelde zich al onder de bekoring van de kracht en onverschrokkenheid der Bedouienen en der Berbers, die volken, die men zich niet voorstellen kan zonder ros, wijden burnou en zwaar omwonden hoofdtooi!
Een fantasia!
Wat had ik vaak van die Oostersche spelen gelezen, wat hadden zij mij opgewonden, hoe had ik verlangd, die eens te zien.
't Was in orde, de dag bepaald.
Vóór het stadhuis van Algiers zou de bijeenkomst plaats hebben, om in optocht, in breaks, in landauers of te paard, naar Bouzareah te gaan, waar de bergvlakte het champ de manoeuvre zou wezen.
Het heerlijk, ideaal gelegen Bouzareah! het hooge punt van de Sahel, vanwaar het Afrikaansche landschap in alle nuancen is te zien - omringd van de Middellandsche Zee.
Van heinde en ver stroomen de Mzabieten, Kabylen, Arabieren en Berbers toe, die zóólang van het genot der fantasia verstoken geweest zijn, en als echte kinderen van het Zuiden zich verheugen op een pretje, vooral..... omdat er zestig pond kruit verschoten mag worden!
De afrit is als een sprookje!
Voor het stadhuis, enorme Janpleziers vol menschen op de imperiales en de hooge bokken, landauers, paniers, etc., veertig in getal, begeleid door Europeesche en inlandsche ruiters.
Aan een viertal omnibussen bengelen de helden van het feest, - de menschen zitten opgepropt in oorlogs- en feesttenue, met trommen, fluiten, tam-tams, tamboerijnen, geweren, hoeden, kokers, schelpen; reuzenvlaggen en de standaard, de koperen bal en de halve maan schitteren in de goudgele, Afrikaansche zon; het groengele roodzijden doek met sterren en sikkel versierd, loswapperend, ver over de menschen en voertuigen heen.
Het weer was helder. De moskeeën en marabouts rezen op tegen den staalblauwen hemel van Algiers; maar een soort mistral vierde zijn hoogtijd en liet in op- en afgaand rukken de krijgsmuziek schetteren en de vanen tot scheurens toe klapperen.
| |
| |
Honderden, duizenden op de been! De Arabische ruiters op de melkwitte hengsten, de burnous als een vuurwolk achter hen aan, stuiven vooruit, werpen zich hoogop in den zadel en rijten met den zilveren stijgbeugel, in het verlangen om de vlugste te zijn, de flanken van het ros open.
Zoo gaat het de boulevard langs, straat Michelet door en Mustapha binnen, waar uit de vensters, op de plateau's en balcons de menschen kijken naar dit ongewoon fantastische schouwspel - deze echt Oostersche kleurenpracht.
Langs lanen van eucalyptus, honderdjarige olijfboomen, langs kurkeiken en bloeiende mimosen, ranken van passiebloemen, heuvelen van witte en goudgele margueriten, overschrijdt men den drempel van de Sahel!
Nog even een smalle zandweg tusschen een bosch cactus en aloë, en men is in de tribus, - de opzichzelfstaande arabische gemeente.
De reizigers stappen uit en..... zien de hoogvlakte overstroomd van duizenden menschen uit de omliggende streken die zich de goede plaatsen veroverd hebben. Geen zetels zijn opgesteld, noch is er een tribune - het terrein van exercitie is zelfs niet afgesloten!
In het gewirwar der vlottende kleuren, - buigt zich eensklaps een cirkel, - snerpt er een kreet door de lucht! De Mzabieten met de halfnaakte beenen en de veelkleurige Mephistopheles-schoenen, de rug omhangen met tasschen, kokers en schelpen, de hoofdman met den reusachtigen punthoed, - raken slaags en trachten elkaar iets te beduiden, waarop met helsch geschreeuw geantwoord wordt.
De witte tanden blinken wreed en onheilspellend. In wilde, dolle sprongen het geweer opgooiend en 't in rondedans terugvangend, vernauwen zij den kring, staan man aan man, buitelen, dansen, gillen, vallen op één knie en schieten allen tegelijk het geweer donderend af tegen den grond....
Als bij een explosie, vliegen zand, gras en steenen op in het ruim, tegelijk met de geweren, die de salto mortale maken - en worden opgevangen.
| |
| |
Dit alles was met zulk een spoed - in zulk een korte spanne tijds geschied, de toeschouwers zoo ineens voor een fait accompli gesteld, dat zij nauwelijks wisten of dit ernst of kortswijl was, maar in verbijstering de kracht dier natuurvolken aanschouwden..... den indruk behielden, dat..... deze spot met alle civilisatie en wet.
Men wendde zich af. Het was alsof die oude bodem der Arabieren moeilijk werd te begaan en.... zonder er mij rekenschap van te geven, tilde ik, gelijk ik 't over een hobbelig pad zou doen, de voeten moeilijk en voorzichtig op.
De kruitdamp trekt door de lucht, de Mzabieten happen en snuiven dien op - en voor het eerst in mijn leven maak ik kennis met de uitwerking die een soort dronkenschap wordt.
In de verte rukt op, onder dof dreunen der hoeven, een cavalcade van witte, zwarte en bruine paarden, die de als op kleurige wolken zwevende Bedouienen over de hoogvlakte dragen in ongebreidelde, teugellooze vaart.
De witte tulbanden vliegen in één rechte lijn over de vlakte. De mannen zitten los in den zadel, het bruine, fanatieke gelaat gericht op het doel, het schot dat hij losbrandt omhoog, het wapen dat hij zal slingeren de spattende vlam achterna..... En het knalt en het ijlt in de lucht en ondanks de ontzettende vaart van den ruiter komt het geweer terug in zijn hand, en als hij het vat, grijpt hij den teugel - en als de kruitdamp droomerig ontbindt - dan staat, als een toonbeeld van kracht, het ros pal - de achterste beenen gestrekt, de voorsten gekromd - met den kop het saluut gevend, het fijn, nerveuse lichaam sidderend gehouden in den stand, die één rechte lijn vormt tusschen hemel en aarde. De neusgaten, als gebarsten, dampschietend en bloed - in de oogen het vlammende goud als bundels uitgedreven.
Zoo staan daar de arabische hengsten één oogenblik - ondeelbaar - maar onvergelijkelijk - grootsch - onvergetelijk.
Met ademlooze stilte worden zij begroet - dan breekt de ingehouden storm los en het veld dreunt van gillend enthousiasme, en de mannen opgewonden, recht in hun element, herhalen de fantasia.
| |
| |
Het was een indrukwekkend schouwspel en nog als ik behoefte heb aan een herinnering van kracht zie ik die rosse vlam losspattend in de lucht, den zwaai van het wapen en de blauwende spheer die de phantastische kleuren van het woestijnvolk droomerig omhulde........................ en ik kan mij den weemoed voorstellen van Abd-el-Kader, die buiten zijn land, in gevangenschap, zijn ros niet berijden wilde. Ruiter en paard hadden het groote land van Afrika gekend, de vlakten doorkruist, de fantasia meegemaakt.
Bij de plaats van den afrit staan de ruiters geleund tegen de paarden, met bloed en schuim overdekt.
Geen verhooging van blos teekent de opwinding en inspanning der krachten. De wangen, omlijst van het witte doek der gandoura - zijn bleeker dan gewoonlijk en hebben nu de tint van het kleurlooze perkament. De oogen echter schijnen den gloed der trekken te hebben verzwolgen en blikken scherp in de verte.
De kouskous is klaar. Men inviteert ons den maaltijd te komen gebruiken, maar de bestanddeelen: sago en schapenvleesch met waterachtige melk als drank, - kunnen mij weinig bekoren, vooral daar de houten lepels, door een ieder gebruikt, weer in den sagoberg geprikt worden.
Het was ongeveer vier uur in den middag toen ik uit de break stappende, door Algiers naar Mustapha klom. Een bende kleine, hardloopende Arabiertjes, tusschen de vijf en tien jaren, komt me tegen, de courant zwaaiend boven het hoofd, schreeuwend: ‘l'Anti-juif, mort au juif.’
Sinds den eersten dag dat ik voet zette in Algiers hadden mij die kinderen in hun witte kleeren met hun roode mutsjes als kaboutermannetjes toegeschenen en mijn belangstelling gaande gemaakt.
Het stond zoo aardig, die troep vlugge figuurtjes, die bloote beentjes en wapperende, gedrapeerde kleeding, die als in een wervel de sterk dalende straat afvloog, de een den ander vooruit, de koopwaar en passant verkoopend en het geld wegmoffelend in de wangen of onder den buikband.
| |
| |
Maar de kreten, toen uitgestooten, zijn in die enkele weken aangegroeid tot een krachtig protest.
Thans onder den machtigen indruk van de kracht en onstuimigheid, tentoongespreid op de hoogvlakte van Bouzareah - opklauterend tegen de stijgende straat, verschrikte mij die bende, die zoo jong, den verdelgingskreet fanatiek uitstiet.
Het ‘mort au juif’ zóó luide, zóó brutaalweg en vrijuit te hooren verkondigen door dat kleine gilde courantenjongens, trof me als een mokerslag op het hoofd.
Staat de Regeering dat toe?
Wil het Vrijheid-, Gelijkheid- en Broederschap-minnende Frankrijk, dat op zijn drukke boulevards in het wandeluur de moordkreten klinken en door honderden kelen worden herhaald? ‘God sta het bij,’ kwam me onwillekeurig op de lippen, maar winkeliers en concierges schoten uit de huizen, keken de jongens na en.... schreeuwden hetzelfde.
Ik kreeg een gevoel alsof een revolutietijd de koorden om mij heentrok en mij onvermijdelijk daarin plaatste.
Sterker nog - ik zag in mijn verbeelding de figuur van een Max Regis, een ellendige persoonlijkheid, die niet wilde deugen als student en door zijn ophitserijen een knap Joodsch professor, een door en door honorabel man, het leven zoo zuur heeft gemaakt en verbitterd, door hem op straat uit te jouwen, in het theater met rotte oranjes te gooien, hem voor een leege klas liet staan, door een studenten-grêve te bewerken - ik zag in mijn verbeelding die figuur reeds schetterend op een ballustrade of hek, en het gemakkelijk op te zweepen Fransche en Arabische volk als een juichende menschenzee om hem heen - in hun opwinding geeselend alles wat Joodsch of anti-Catholiek is.
De oorzaak???........
De vooruitgang der Joden, hun woeker- en werkgeest, het groote aandeel in de handelsdrukte der Algerijnen, het komen van niets tot iets, het slim-, zuinig- en onvermoeid-zijn, het krijgen van het onderste uit de kan, het worden van schuldeischers der vroolijke Franschen.
Een Franschman, die niet zit in zijn land - die niet vertoeft in de nabijheid van het éénige Parijs! die Franschman is al baloorig en voelt den grond onder zich dansen.
| |
| |
Hij is in eigen oogen een râté, een mislukkeling. Fortuin en energie die hij alom ziet bij de Joden, zijn hem een doorn in het brandende vleesch, en 't is met een ziedenden hartstocht, dat hij dat volk verdrijven, uitroeien wil met wortel en tak.
Zijn tegenzin is niet geheel zonder grond. Ook wij in onze bezittingen zouden het verre van aangenaam vinden, als inboorlingen die ver beneden ons staan in opvoeding en karakter, rechten kregen als Europeanen, en... de Joden in Algerië leefden in dat land vóór Europeanen er zich vestigden.
Dit ras dus gelijk te stellen met Fransche burgers en de Mohamedanen, die van beter gehalte zijn, niet mee te rekenen, is een onrechtvaardigheid, listiglijk geschied in 1870 door den Joodschen Minister Crémieux, waardoor deze ontegenzeggelijk de kolonie en het moederland groot nadeel heeft toegebracht.
Dat hieruit een rechtmatige wrok is ontstaan, is geen wonder. De rassenhaat is losgebarsten.
Den volgenden dag, het was op een Zondag, langs de wallen van het oude Algiers wandelend en juist de hooge trap van honderd-vijftig treden willende afdalen om naar de Zouaven-muziek te gaan luisteren, trof een geluid als het loeien van een orkaan mijn oor.
De dame die met mij was, snelde in een ommezien de trappen af, en ik keerde terug om te zien en te luisteren. Ik keek om den hoek, daar de trap in is gebouwd - en met één compacte, golvende massa zie ik de smalle en eindeloos lange straat, die naar de omliggende dorpen voert, bezet en de menschenzee borrelend, ziedend opstuiven tegen de hoogstijgende straat met knuppels en steenen, de matraque of ploertendooder in de hand, dreigend, schurend deze tegen de geribd ijzeren winkelluiken.
Nog één oogenblik en ik stond tusschen den troep - maar ik keerde terug en ijlde naar beneden.
Het gezicht van dáár op die breede, hooge treden - was prachtig!
| |
| |
Honderden en honderden Arabieren in de zwevende kleedij, in de veelkleurige toga's met die helwitte tulbanden met bruin kemelgaren omwinding, die zoo sterk is dat zij een sabelhouw afweert - het lage schoeisel om de witte sokken, de wijde broeken over de hooglederen kous.... het was om alle gevaar te vergeten; maar de overtalrijke Zondagsvierders die ook van plan waren de vroolijke Zouavenmarschen te gaan beluisteren, kregen zoo niet die dalende menschen in het oog, of er werd met handen en beenen gemanoeuvreerd, de trams werden overrompeld - met dringen en dreigen plaatsen veroverd.
In één ommezien geleek de boulevard op een eigenaardige negentiend'eeuwsche volksverhuizing.
Er wordt al gevochten, de agitatie groeit aan! De muzikanten kunnen er niet meer tegen opblazen - raken van de wijs - marcheeren af.
Wat! geen muziek?
Ca ira!
De bende groeit aan - met de roervinken voorop, trekt het ziedend de winkelstraat door, waar de beangstigde winkeliers reeds uit de huizen gevlogen zijn en met reuzenletters hun geloof op de gesloten vensters geschreven hebben.
Men verbaast zich hoe snel alles geschiedde. Hoe zij het krijt zoo gauw konden vinden - die inventie van zelfbehoud hadden uitgedacht!
Zijn hier nog Jòden?!!
‘La maison n'est pas juive’ - ‘La maison est catholique’ - ‘Anti-juifs’ - ‘Chrétiens’, alle woorden sterk onderstreept.... overal dikbeginnende en duntoeloopende uitroepteekens!
't Was net een droom!
Het geeft echter niets. De troep rukt los, buigt de latten der luiken open, - hakt de anderen stuk, trapt de deur in, en onder daverende hoera's vliegen kleeren, kousen, hoeden - alles uit het magazijn op de straat. Er wordt mee gesold en gespot - dan gedrenkt in petroleum en... het brandt in de overvolle straat Babazoun.
Roof en plundering is aan de orde van den dag, het eene huis volgt het andere - 't geluid van brekend glas klinkt als een doodendans op de straatsteenen.
Politieagenten patrouilleeren bij halve dozijnen voorbij en
| |
| |
doen niets, omdat de maire en de prefect het over den maatregel van verdediging niet eens zijn!
Er is dus heel wat te doen.
‘Continuez,’ is het wachtwoord, - ‘continuez toujours.’
Daar vliegt de brand in een schuur waar wijnvaten liggen opgestapeld - daar liggen twee brandkasten - ze worden opengehakt - de gelden verdeeld, de boeken prijsgegeven aan de vlammen.
Maar in de kleine Jodenbuurten zit men ook niet stil. Ze zijn thuisgebleven, de Joden, of hebben zich het lijf geborgen, zoodra zij lucht kregen van de manifestatie.
Ze hebben de olie gewarmd en gooien die nu kokend uit over de hoofden hunner vijanden.
Revolverschoten klinken; steenen, pannen, potten - oud huisraad vliegt uit de vensters. Al drie menschen liggen te zieltogen - één verloor de hersens tegen den muur. Twee reporters der algerijnsche bladen zijn moeten afdruipen - ze liggen op een brancard - en een is meer dood dan levend.
Een koetsier van een omnibus slentert een sigarenwinkel binnen, grijpt een pak sigaren en lucifers, steekt er een van op en tevreden lachend neemt hij weer plaats op den bok en voert in triomf zijn passagiers verder.
Op de bank daarvan ligt een rol goed - een heer vraagt wien die toebehoort.
Als eenig antwoord klinkt het lachend: ‘mort au juif.’ De rol vliegt de straat op, wordt een twistappel van 't gepeupel.
Ondertusschen rijdt de omnibus verder, het kleine gloeilicht verdwijnt. Een dreumes van vier jaar stapt een verlaten winkel binnen, pakt een parapluie, steekt haar onder den arm en kuiert er zeer pacifiek mede weg, - grappenmakers werken zich in vrouwen-ondergoed en rijgen zich aaneen met gekleurde lintjes, binden voorwerpen vast en de Franschen spelen nu als kinderen met wagentjes.
't Gevaar dreigde, onder den voet te geraken. Ambulances hadden al menigen verdrukte opgenomen en in de nauwe straten klinkt het hulpgeschrei van de tegen elkaar botsende en elkander verpletterende menschenmassa, afschuwelijk.
Toen ik dit hoorde en zag, ging ik naar Mustapha Supérieur, waar 't kalm was en mooi - en de sterren door de geurende takken van de eucalyptusboomen flikkerden.
| |
| |
's Nachts was de stad een prooi van schanddaden geweest. Joden waren uit de huizen gehaald - verminkt en doodgeslagen - hun winkels verbrand.
Den volgenden dag ga ik naar de ruïnes kijken.
Vliegende patrouilles gaan door de stad - enkele punten zijn afgezet, maar Max en Louis Régis weten spoedig het militaire cordon te verbreken - en lustig trekt het voorwaarts. Leger noch politie verhinderen roof en doodslag.
't Zag er treurig uit in de stad. De vernielde magazijnen geleken met de gebroken ruiten, waarvan zoo hier en daar als een ijspegel een brok afhing, op uitgebrande, donkere spelonken. 't Was letterlijk zoo om de vijf huizen één.
Het is alsof er geen politie bestaat. De menigte is nu zoo talrijk dat zij doet wat zij wil, en de nauwe straten, de doorgangen opstopt.
't Is een angstig gevoel - ik verwenschte mijn nieuwsgierigheid..... eensklaps heerscht er een soort vreemde kalmte - men kijkt naar één punt - men wijst daarop - en fluisterend - in vreeselijke afwachting, steekt men de halzen uit.....
De gouverneur Lépine met den prefect en den maire verschijnen in die straat.
Ik zag den vertegenwoordiger van Frankrijks republiek voorbijgaan en vond zijn toestand gevaarlijk.
Slechts door een klein escorte gevolgd - op den wandelstok steunend - schreed de kleine, bleeke gestalte door de menigte heen, die zich bevende inhield - toen donderend losgierde: ‘Vive l'armée - à bas les juifs’.
Het floot, siste; men lachte luid en hartstochtelijk - en de Arabieren kletterden de matraques over de ijzeren ribbels van winkelruiten; steenen vliegen Lépine om de ooren. -
Lépine wil spreken - maar ze jouwen hem uit. Het klinkt al ‘mort aux juifs’ - ‘à bas Lépine.’
Hoe zal de vrouw, de Joodsche, die in het paleis op den terugkeer van den echtgenoot wacht - die kreten vernemen?
Ze kan ze hooren, want Lépine is de kathedraal nabij, die naast de gouverneurswoning staat. Een slag treft zijn hoed - een stoel vliegt tegen zijn beenen - nog een
| |
| |
oogenblik misschien, en ze rukken hem uit-elkaar, want thans, de Jodenbuurt in, brult als uit één keel het ‘anti-juif’ los. Nog tracht Lépine te spreken - maar hij kan niet; de toestand wordt tot het uiterste gespannen - de deuren van het paleis openen zich - Goddank - Lépine is gered.
O, die kathedraal, wit omhoogrijzend tegen den hemel - ver uitziend over de zee. - O die statige kathedraal - in één oogwenk zijn haar treden door het ziedende plebs beklommen.
Zooals gewoonlijk groeit, na het critieke oogenblik waarop niet is gehandeld, de opgewondenheid aan en de claque, de helpers van den geliefden Max, breekt woest door de menigte heen - met luider stem verkondigend, dat ten twee ure in den namiddag de burgerkrijg los breekt.
Tweehonderd broeders uit Frankrijk zullen hem steunen. Om 2 uur bloedbad - burgeroorlog - 2 uur - deux heures: ‘Mort! Mort!’
Of men met een bloot verzinsel te doen heeft, wordt men natuurlijk niet oogenblikkelijk gewaar, maar men voelt zich verbleeken van ontsteltenis.
Zou het waar zijn? Zal het zoover komen?..... straks?
Straks, over enkele uren, zullen de straten van Algiers er dan zoo uitzien als op die schilderijen van ‘Un brave’ of ‘La dernière cartouche’?
Ik strompelde naar Mustapha supérieur - en overdacht tusschen haar streelende bloemen wat ik hoorde en zag.
O! vermaledeide nieuwsgierigheid. - O! tinteling door reportersbloed. Dat was wel het resultaat mijner overpeinzingen en met een besluit, dat ik niemand vertelde, versterkte ik mij met de lamscoteletten van den lunch.
De agitatie in 't hotel was groot. Mijns inziens was die onnoodig, want voor hen die boven bleven, bestond er voorloopig geen gevaar.
Velen echter besloten tot een overhaast vertrek uit Algiers.
| |
| |
Om twee uur dus. - Hoe weg te komen dat niemand het ziet? 't Is bijna onmogelijk.... toch.... iets over éénen ben ik al achter de Engelsche kerk, de manege voorbij - straat Michelet in.
Ik hoor voetstappen achter mij - ze naderen - en mijn buurman van de lunchtafel, de Spanjaard, vraagt waar ik heen ga.
Ik krijg een kleur en als hij begrijpt dat ik de wanordelijkheden even belangrijk vind als hij....., vraagt hij mij verlof mij te begeleiden en te beschermen. Hij toont mij zijn geladen revolver.
Ik was, eerlijk gezegd, niets gerust met dien jongen man naast me. Als hij dat wapen had thuis gelaten, had ik zijn beleefdheid op prijs gesteld; maar nu was ik bang in de een of andere afschuwelijke zaak gemengd te zullen worden - en besloot in het gedrang hem kwijt te raken. Hij was een vurig anti-juif, zoo vurig, dat hij al eens vroeger onder verdenking heeft gestaan van te chaud met de Arabieren om te gaan. - Allen kennen hem, - reeds drie jaar in Algerië, bestudeert hij het land - spreekt even gemakkelijk de taal der Berbers als die der kazerne.
We loopen de straat in en naderen de Porte, de grens tusschen Mustapha en Algiers. - Bij den ommezwaai van den weg komt ons iets tegen dat verwant lijkt te zijn aan het losbreken der hel. Een krijschende, sterk stuwende stroom zwarte lijven, zwarte zielen - te paard - te voet - met stokken en steenen. Het grauw, dat monster eener Oostersche natie, dat liever luiert dan werkt, hunkert naar wraak en naar marteling.
Donkere tronies, naakte beenen, in lompen - niet zwierig gedrapeerd meer - vuil, haveloos - het grijnzen van doodslaan op bestiale trekken - ziedende lust tot rameien.
Het schiet van de heuvelen, het springt van de bergen als een koppel kwaadaardig wild - 't omringt me van alle kanten.
Die zich zwak voelt, blijve thuis!
Alle winkels, zonder onderscheid thans, zijn gesloten - 't is als een symbool van den dood.
Akelig, griezelig ziet het er uit; een hoop arabiertjes, een twintig ongeveer, sleepen manden met steenen, en werpen
| |
| |
de ruiten in van een winkel in verfstoffen. Al die kleuren over den grond - het karmozijn en de zwavel, - o, het leek wel een plas bloed en ik voelde me den moed ontzinken.
- Wilt u terug? - vroeg mijn gids. -
- Neen - maar ik bèn bang. - Maar mijn verstand zeide, dat teruggaan geen verbetering zou wezen - en dat Algiers, wellicht, nu al dat volk ons tegenkwam, leeggeloopen zou zijn.
En.... in Algiers, hoewel overstroomd van menschen - heerscht een aanstekelijke vroolijkheid. De kreten - Vive l'armée, - schallen door de straten.
De compacte menigte amuseert zich de patrouilles na te loopen, het op een hollen te zetten als dezen zich keeren. Tweemaal mag deze aardigheid gelukken, de derde maal is het ernst, en pakt de gendarmerie op wat het leger niet weg kan vegen.
In een oogenblik zijn er 270 in het cachot - en rijden de ambulance-wagens heen en weer.
Wat was ik blij, dat ik in Algiers gekomen was! Ieder had zooveel pleizier, dat het uur van den burgerkrijg vergeten werd.
Dinsdagmorgen, toen de verbittering het kookpunt bereikt had, en Max Régis het opgewonden voorbeeld aan duizenden en nog eens duizenden gaf, toen, als onder één schrille moordkreet, de golvende menschenzee zich tot het vernielingswerk zette en de honderd-vijfentwintig verbrande winkels van Joden met nog een aantal wilde vermeerderen - toen plotseling drong er een vreeselijke tijding door de menigte heen, die, zoo zij waarheid bevatte, wel reden had de lippen der belhamels te doen verbleeken.
Tribus van Arabieren, Berbers en Kabylen zouden voor de poort staan van Algiers om de stad binnen te trekken.
Zeker, - indien deze mare zich bevestigt, ziet het er voor den oolijken Frans niet rooskleurig uit - en kon het antijuif wel eens anti-français worden!
Nu acht de politie het oogenblik dáár voor de veiligheid der Algerijnsche burgers, speciaal voor die der Franschen, te waken.
Den heeren Régis en Philippi wordt verzocht hun invloed
| |
| |
op het volk te gebruiken en de manifestaties te doen eindigen.
Max begrijpt met zijn groot, kalm verstand dadelijk, klimt op een balustrade, houdt een speech, waarin hij, uit naam van 't Fransche volk, dankt voor de vele blijken van sympathie voor het leger - en voor de zichtbare bewijzen van antipathie voor de Joden. - Zijn redevoering eindigt met een vermaning tot kalmte.
Het is zes uur geworden.
Het gezicht dat Algiers oplevert, is allermerkwaardigst.
De avond is ingevallen. Het licht brandt in de straten, op de pleinen.
Den troepen wordt een oogenblik rust gegund; het is het uur voor den maaltijd.
Het lijkt alsof men in oorlogstijd is.
Terwijl schildwachten op den uitkijk staan - hurken de zouaven rondom de gamelle. De deksels der blikken trommels kletteren tegen den grond, - met smaak wordt gegeten. Onder ‘Vive l'armée, bon appétit’, glijdt het zaakje naar binnen, - en niet weinigen ondervinden, dat de broeders royaal zijn. Men reikt hun vijgen, dadels, mandarijnen. Ook de officieren genieten onder den blooten hemel het diner te midden der minderen.
Vliegende patrouilles zijn druk in de weer - worden onophoudelijk vernieuwd, - er rest geen man meer in de kazerne, - allen zijn op de been.
Bij een troep chasseurs d'Afrique leunt een Spahi tegen zijn paard. De witte haïk, met rood galon omzoomd, valt achteloos over den schouder en den wijden, lichtblauwen broek. Het vest schittert van gouddraad, de hooge zadel van rood marokijnleder is met arabesken versierd. Breede zilveren stijgbeugels hangen aan weerskanten van den prachtigen schimmel.
Het is de kleinzoon van Abd-el-Kader.
In dit oogenblik van den dag, in dit dolce non far niente, spreekt de Arabische nacht.
| |
| |
Mustapha zwijgt, - maar de zee klotst en bruist van verre op de wallen - peppels, eucalyptus ritselen met het loof. De maan werpt over het landschap een sluier van blauw - forsche kleuren verteederen en nijgen ter rust.
De breede Atlasrij heeft langzaam achter zich den vuurgloed van het westen weggetrokken, en nu de reuzenarbeid is volbracht, steekt zij de witte kruin weer op, en rust in somberen ernst van onomstootelijke macht.
't Is stil!
Mustapha, zomernacht-droom-ideaal van 't oosten, zwijgt.
Ook zij heeft wederom de dagtaak af, maar in den slaap veredelt Mustapha nog 's menschen geest.
Geboren aan het lichte strand, getooid met purper loof en golvenschuim, draagt zij op 't blonde hoofd de Zon en ademt Lentegeur.
Wijs en rein gelijk een Vrouw die 't Lijden kent en Weemoed voelt bij 't Leed van anderen, die Leeft en wil dat anderen Leven, omdat het schoon is, warm en blij.... Zoo zetelt in haar hart het gevoel van plicht om pijn en smart te stillen, en somberheid te vagen. Zij droppelt Hoop in het Leven dat vergaat.
.... en in haar droom strooit Zij de geuren los die stijgen uit haar bed van bloem en blad en legt den vollen flank beschermend om den Hof en lispelt: tob niet, Ween noch Kwijn, maar Leef en leer Vergeten. En als de sluimer Haar verkracht, haar Zonnegloed breekt, der geurenslingering omtrekt naar den nacht, dan, éénvoelend met Mustapha's rein begeeren, zucht uit de kelk der myrthebloem - Vergeet en Leef.
..... als gouden ballen springen op de lichten van Algiers, eerst één voor één, dan honderdduizendtallen - en als 'n visioen van flikkeringenpracht, is heel de berg één massa trillend goud......
...... dan deinen af en aan de roode en groene lichteu van de wagens.
...... en in dit midden van slapende natuur trekt op de golfslag van menschenkracht en wraak - die stem van 't volk, die kwetst als Zonde - vernielend als met narrenbel en knots het vrijheidsbeeld op overzeeschen grond.
| |
| |
Den eersten dag was als slachtoffer der Jodenzaak gevallen een katholiek - een braaf, oppassend werkman, die geen deel aan den opstand genomen had, maar toevallig was gedood.
Om 10 uur zou morgen de teraardebestelling plaats hebben; de anti-Joodsche bladen namen de kosten op zich.
De gouverneur-generaal, zijn chef de cabinet, de secretaris-generaal, de ordonnance-officier begeven zich naar het sterfhuis, en vijf minuten later stelt de stoet zich in beweging.
Voorafgegaan door iemand, die een eenvoudig houten kruis draagt, met den naam - dan vrienden die de kist dragen. Achter dezen Régis en Philippi en familieleden. Dan Lépine, de autoriteiten en de vertegenwoordigers van de dagbladen van Algiers.
Het is een treffend gezicht, den enormen stoet, die op vijfduizend man geschat wordt, kalm te zien voorbijgaan.
Langs de wallen van het oude Algiers is het zwart van menschen.
Als het hoofd van den stoet op de Esplanade verschijnt, presenteeren sappeurs en chasseurs d'Afrique het geweer.
En het vroolijke, dolzinnige Fransche volk, dat in zijn opwinding niet weet wat het doet, respecteert zijne dooden.
Geen Franschman passeert een gestorvene of hij salueert eerbiedig.
Stil! - doodstil wordt het een oogenblik, de hoofden wenden zich om - allen ontblooten zich.
Als een donkere, schuifelende streep trekt alles voorbij, troepen houden de straten bezet. -
Rust is teruggekeerd.
Algiers Vrij - vertoont weer zijn drukke boulevards, café's zonder manifestanten - zonder bloed - lacht en spelemeit in de zon - het blauwe water klotst tegen de wallen - en veegt met één slag de herinnering weg van het monster. |
|