De Gids. Jaargang 63(1899)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 186] [p. 186] Verzen. I. Twee lente-sonnetten. Er blinken reepen gouden zonneschijn Door fulpen schaduwen van 't lentewoud, Waar, als de wind er ruischt, het zonnegoud Verstuift in grill'ge vormen en gelijn. Wat jubelend gezang klinkt door het hout, Dat echoot paar'lend weer heur klanken rein, Hoe murmelt blij de beek en vliet langs fijn Bebloemde boorden door het ruchtig woud. O, blonde Lent'! 'k Strek d'armen naar U heen!.... Hoe gouden is Uw golvend haar, hoe licht En rein Uw oog, hoe ruischt het bloemig kleed Om blanke heupen, borst en armen heen!.... Mijn Lief, mijn Al, ik zag Uw Beeld! o, weet: Ik spreek Uw naam, ik zie Uw klaar Gezicht! [pagina 187] [p. 187] II. Het scheem'rend oogenlicht en golvend haar, 't Gebogen hoofd en 't maanlicht-kleed in plooien, - Zacht zwevend in een schijnsel op 't gebaar Van d'avond-stroom, en vluchtend langs de glooien Van 't fulpen woud, - zij lacht en weet hoe mooi 'n Lichtschijn is óm haar, die met week gebaar En stem er zweeft: wel lijkt 't als bloeme-strooien Dat lichtend nacht begoot, of 't maanlicht waar'. O, 't lichten van heur stem....: besnaarde wind Boog om de kim, zeeg op de heuv'len neer.... Was 't boschgeruisch van ver....? Zil'vrig getint Van dropjes door het loof....? Van regen 't teer Gesuis op zee....? Wie haar in scheem'ring vindt? Zij vlucht, en duikt in 't starrenlichte meer. [pagina 188] [p. 188] Vogelenzang. Wat blijde weelde van gezang stijgt uit Het zonnig zomerbosch! O, hoor 't gestage Dooréén van duizend toontjes hooge en lage; Hoe juub'lend elke zanger viert zijn bruid! De schuwe zwarte merel klaat'rend fluit En scheert in vluggen boog schuin langs de hagen, Strijkt neer, en wipt, kijkt om.... maar durft 't niet wagen, Vlucht weg in 't bosch.... en schaat'rend sterft 't geluid. O, hoor, hoe daar de koekoek roept, verscholen Heel diep in 't hout, roept blijde keer op keer.... Totdat, als suizelend de nacht daalt neer, De nachtegaal uitjubelt als violen Zijn klanken, paer'lend in het lichte meer Waar zilv ren maan en sterren weem'lend dolen. Jul. J.C. de Boer. Vorige Volgende