| |
| |
| |
De vrouwenbeweging in Nederland en ‘Hilda van Suylenburg.’
Als emigranten op weg naar een onbekend land voelen zich veel vrouwen, die nu den middelbaren leeftijd bereikt hebben. Achter haar ligt het vaderland, dat ze verlieten. 't Is haar lief om menige herinnering; maar toch - ze konden er niet blijven. De toestanden werden er haar te drukkend; voldoend voedsel konden ze er niet vinden; gelukkig zijn ze er niet geweest. Een gevoel van onvoldaanheid dreef ze uit - de ruimte in. En zij, die achterbleven, hebben haar beschuldigd van ondankbaarheid, van ontevredenheid zonder billijke reden, van ondegelijkheid, van haken naar verandering, van zelfzucht.
En ze deden pijn, die beschuldigingen. Ze brachten haar, die uittrokken om een beter land te vinden, in verwarring. En tot antwoord op die verwijten vonden die vrouwen vaak geen andere woorden, dan die van Luther: ‘Hier sta ik, ik kan niet anders!’
En nu steekt de boot van wal!
Wie terugziet heeft toch ook te danken voor menig heerlijke herinnering. En is niet een van de allerschoonste, van die haar 't liefste zijn, de herinnering aan den dag toen ze plotseling ontdekten, dat zij niet de eenigen waren, die voelden, dat de toestanden onhoudbaar werden?
Al lang hadden ze 't duister gevoeld. Ze hoorden 't rijke leven kloppen en bruisen. Zij zagen hoe de oude vormen broos werden, hoe straks de krachtige stroom ze breken zou. Ze werden zich bewust, dat het oude niet meer te redden was en dat verheugde en beangstigde haar toch ook.
| |
| |
Dat niet allen dit voelden, maakte haar vaak eenzaam en gedrukt. En stil gingen ze haar weg, tot daar plotseling een blij gejuich, haar ooren trof: - en vóór haar lag de zonnige wei, waar velen samen waren en elkaar de hand reikten. En zij spoedden zich daarheen en vonden ze bij tien- en twintigtallen: de vrouwen, die ook onvoldaan waren en geestelijk honger geleden hadden. En de toestanden werden besproken en door elkaar opgewekt en gesteund gingen ze uit om een ander en beter land te zoeken.
Zoo ongeveer voel ik de vrouwenbeweging in ons land op dit oogenblik.
En op die zonnige weide stond de schrijfster van Hilda van Suylenburg, en om haar heen klonk 't blij gejuich, waarmeê de vrouwen in Nederland dat werk begroetten.
En de literatoren, de critici, de autoriteiten in zake kunst vragen zich verwonderd af: ‘Waarin schuilt toch de macht van dat boek? In zijn hooge kunstwaarde? In de nieuwe denkbeelden? En zijn ongewonen vorm? In zijn oorspronkekelijkheid? Wij kunnen niets van dat alles ontdekken.’
En in zijn stille studeerkamer doopt de criticus zijn pen in den inktkoker en schrijft een vernietigende critiek.
Maar buiten blijft het gejubel klinken en de eene druk na den anderen houdt zijn zegetocht door ons land.
Wonderlijk verschijnsel!
Ach neen, 't is zoo wonderlijk niet. 't Is weer 't leven, dat zooals de Génestet zegt, ‘droevig spot met elk systeem.’
‘Vroolijk spot,’ zouden we hier liever willen zeggen. Want wie zin heeft voor 't comische, kan niet laten te glimlachen, als hij ziet hoe wijze mannen en vrouwen als Dr. Cox, Ellen Key en anderen de hoofden bijeensteken en zorgvuldig afbakenen hoe ver ‘de vrouw’ (wie is dat eigenlijk?) mag gaan, wat ze wèl en wat zij niet kan. En terwijl ze daarover peinzen en disputeeren en geleerde verhandelingen schrijven, snorren de jonge meisjes blozend en gezond op rijwielen hun voorbij. En ze nemen haar studieboeken op en zitten aan de schrijfmachine en stenografeeren, ze besturen haar handelszaken, en photografeeren, en kruien haar wagens vol steenen of worden professor in wiskunde aan de universiteit.
En als de deftige conservatieven hun systeem klaar hebben.
| |
| |
en van hun werk opkijken, is de heele wereld van aanzien veranderd, zoodat ze er heelemaal den weg niet meer in kunnen vinden.
Ik geloof, dat 't geheim van de macht van Hilda van Suylenburg hierin ligt: ten eerste dat er een menschenziel in schuilt, 't Is een stuk van een menschenleven; er klinkt de noodkreet door van een hart, dat geleden heeft bij 't zien van onrecht en grenzenloos lijden, dat ‘niet hoefde’.
En ten tweede, dat het kwam op 't juiste oogenblik. Ons land was er rijp voor. Voor twintig jaar zou 't geweest zijn als de stem van een roepende in de woestijn. Over twintig jaar zou 't niet meer noodig zijn. Nu gaf 't woorden en vormen, - krachtige en treffende! - aan wat er onbewust leefde en woelde in zoo menig vrouwenhart. 't Was de vonk in het buskruit. En daarom geloof ik, dat men de schrijfster geen dienst doet door haar werk te vertalen. Ontneemt men aan dit boek 't milieu, waarin ze 't schreef, de beschaafde losse spreektaal, waarin 't geschreven is, en brengt men het over in een land, waar de vrouwenbeweging niet juist zoover is als hier, dan zal men 't daar nooit zóó kunnen voelen en waardeeren als hier. Niet de wereldliteratuur, maar het hollandsche volk is Mevrouw Goekoop grooten dank verschuldigd.
't Komt me soms voor een open vraag te zijn wat meer waard is: een meesterstuk te scheppen Shakespeare waardig, of door een boek te schrijven als Hilda van Suylenburg zijn volk en tijdgenooten zóó diep in de ziel te grijpen als dit werk deed.
Ik geloof, dat de ontwikkeling van de menschheid onverbiddelijk voortgaat en dat geen macht ter wereld die in andere banen kan drijven, dan die eenmaal in het plan van 't Groote Leven liggen. Maar een werk als dit geeft een schok aan de groote massa en doet vele banden van traditie en conventie wat eerder springen, geeft aan hen, die nog zoeken, de richting aan en steunt menigeen, die zich alleen waande met zijn bezwaren en wenschen. Onze jonge meisjes kunnen Mevrouw Goekoop niet dankbaar genoeg zijn, want door dit werk sloeg voor haar reeds de ure van vrijheid, die zonder dat al licht een geslacht later gekomen zou zijn.
Hilda van Suylenburg is vaak op onrechtvaardige wijze gecritiseerd, omdat de criticus van een ander standpunt uit ging dan de schrijfster.
| |
| |
De een heeft het als kunstwerk opgevat en er veel fouten in gevonden.
Maar wie dit boek opmerkzaam leest, ziet dat het niet de bedoeling van de schrijfster geweest is een kunstwerk te leveren. De kunstenaar staat boven zijn stof en kneedt die met vaste hand. Mevrouw Goekoop is overweldigd door de macht van haar indrukken, door den hartstocht van haar hoog voelen, door alles wat ze te zeggen heeft. En zij slingert haar werk als een kreet van smart de wereld in, aan kunst niet denkend, of ten minste eerst denkend in de tweede plaats. Hier en daar voelt men, dat ze bewust de kunst heeft geofferd aan de strekking van haar boek.
Ze wil gehoord worden. En ik zou mij kunnen voorstellen dat, als haar boek met groote bewondering ontvangen was als een kunstjuweel, zonder dat de inhoud de harten in beweging bracht, zij in den geest van Multatuli bij 't uitkomen van zijn Max Havelaar in wanhoop zou hebben uitgeroepen: ‘Ik heb geen mooi boek willen schrijven! Ik zeg u, dat de vrouw onrecht lijdt, dat zij slaapt en wakker moet worden!’
Dat wilde ze zeggen, zóó dat ieder het hoorde. Had ze 't in een verhandeling gezegd een Spinoza waardig, dan zouden juist die vrouwen en mannen waarvoor het bestemd was, het niet gelezen hebben.
Een ander criticus meent, dat Mevrouw Goekoop een bepaalden kring, of menschen met een bepaald beroep heeft willen hekelen. Ook dit komt me onjuist voor. Haar figuren leven in aristocratische kringen. Maar 't lag voor de hand dat de schrijfster de vormen, die ze noodig had, uit haar eigen omgeving nam. Natuurlijk kan men precies dezelfde dwaasheden, oppervlakkigheden, conventioneele onwaarheid en onreinheid in alle andere standen vinden, alleen in andere vormen. Maar om die te teekenen zou de schrijfster zóó lang in die kringen moeten leven, dat de wijze van spreken en zich bewegen daar haar even vertrouwd was, als die in haar eigen kring. We voelen dit sterk, waar ze den vader van Marietje bijna even beschaafd hollandsch laat spreken als Corona: ‘Ben ik niet altijd een oppassend man geweest? Dat kunt u niet ontkennen.... Maar dat verzeker ik u, dat als er ooit revolutie kornt, zooals die lui van gistren in de kroeg voorspellen, dan zal hij, je weet wel, wie ik meen, de
| |
| |
eerste zijn, die zijn huis ziet branden.’ - De man, die zoo spreekt is een dronken koetsier, die wanhopend is over zijn dochtertje, dat verleid is.
Een derde heeft zich gestooten aan de figuur van dominé Moisette, en meende te moeten aantoonen, dat niet alle predikanten zoo zijn. Had Mevrouw Goekoop voor dat type een jurist of een groothandelaar genomen, dan had men daar zeker een aanval op de juristen of op den koopmansstand in gezien. En toch mocht de man, die zijn egoïsme - vaak ook voor eigen oogen - achter zijn overtuiging en wereldbeschouwing verbergt, niet ontbreken in deze galerij van bestrijders van rechtvaardigheid voor de vrouw.
Als een onwaardig wapen komt mij altijd zulk generaliseeren voor. Het kan de eenvoudigste waarheden zoo belachelijk maken.
En de figuren en de toestanden, die in Hilda van Snylenburg geteekend zijn, ze zijn waar, droevig waar, helaas.
Ik geloof niet dat een vrouw, die met veel vrouwen in aanraking kwam, hier van overdrijving spreken zal. 't Komt mij altijd voor, dat slechts enkele mannen hierover kunnen oordeelen. Zij kennen zelden het intieme zieleleven van veel vrouwen; maar aan ernstige vrouwen van middelbaren leeftijd, die het voorrecht hadden, dat de jongeren bij haar kwamen met hun bezwaren en wenschen, zou ik willen vragen: Kent gij ze niet, de Bella's, die zwak zijn en aanleg voor muziek - of wat dan ook - hebben, en die ontberen moeten en hard werken in de huiskamer, om een broer in weelde te laten leven en met zijn vrienden pleizier maken; die wegkwijnen in een saaie huiskamer vol zorgen en beknord worden, als ze niet vroolijk zijn als broerlief thuis komt; die met de grootste moeite de permissie veroveren te mogen streven naar een onafhankelijk bestaan, en door haar omgeving aanhoudend bemoeilijkt worden in haar werk, omdat men haar als egoïsme aanrekent, wat in haar broeder als plichtsbetrachting geprezen wordt?
Of die Eugenie's, die zielsziek worden door lediggang en vergeefsche pogingen zich langs omwegen een ‘goede partij’ te veroveren, omdat dit haar als de eenige kans op geluk is voorgehouden? Of die Ottilie's, wier ziel vergiftigd wordt, doordat een kinderloos huwelijk en een groot fortuin
| |
| |
haar met ledigheid omringen en ze niet geleerd hebben, dat een vrouw, die haar gaven verwaarloost, even verachtelijk is als een man, die zijn leven verbeuzelt?
Hebt ge Mevrouw van Starren nooit ontmoet, die voortdurend haar best doet haar dochters een ‘goede partij’ te bezorgen? Of Marguerite van Arkel, die eerst door tegenspoed en pijn heen den zegen van den arbeid en van onafhankelijkheid moest leeren voelen? Of Bertha Wendelings, die om ‘vrouwelijk’ te blijven zich opsluit in haar armoedige huiskamer en eindigt met een immoreel huwelijk?
Kent ge Gladys niet, die haar kinderen altijd door moet verdedigen tegen een onwaardigen vader?
Zijt gij nooit bij de familie van Starren op thee geweest, waar allen om de theetafel zitten ‘met een handwerkje, en Papa met de courant’, avond in avond uit, terwijl daar buiten 't groote leven gist en kookt, en menig mensch ondergaat in den stroom?
Maar zoo zou ik kunnen voortgaan.
Dàt is 't geheim, waarom de vrouwen vooral dat werk bijna niet in handen kunnen nemen, zonder er telkens weer in verdiept te raken. Ze vergeten 't boek voor die figuren, die ze maar al te goed kennen, waar ze maar al te vaak om geschreid hebben.
Alleen zij, die niet verder zien dan hun huis- of studeerkamer en daar toevallig zulke vrouwen niet vinden, kunnen Hilda van Suylenburg neerleggen zonder dat hun gemoedsleven in beweging gebracht is.
O! ik zou willen, dat alle mannen het lazen; de jonge mannen vooral, die nog niet zijn vastgegroeid in de oude tradities, niet in de eerste plaats, omdat de toestanden daarin geschetst nog niet voldoende de aandacht trekken, maar vooral omdat het zieleleven van vrouwen er zoo uitstekend in is geteekend.
Want ik kan mij niet voorstellen, dat wie met open oogen om zich heen ziet, nog altijd de dwaze legende zou vasthouhouden, dat de mannen 't verstand en de vrouwen 't gevoel in pacht zouden hebben. Ach!waar zouden dan al die mannen zonder verstand en die vrouwen zonder hart toch vandaan komen!
Als mannen over 't algemeen egoïster zijn dan vrouwen,
| |
| |
komt dat, omdat beider opvoeding er toe leidt en omdat over het algemeen de man zelfs niet vermoedt welke offers hij soms van de vrouwen in zijn omgeving eischt. Als de broeder van Bella haar had zien snikken alleen op haar kamertje, of haar wanhopend briefje aan Mevrouw Noorman gelezen had, hij zou dien avond niet onbezorgd met zijn vrienden zijn uitgegaan. Als Mijnheer Van Starren ééns vertrouwelijk met Eugenie gesproken had, hij zou haar niet uren alleen op haar kamer hebben laten zitten. Als de jonge dandies, die Hilda van Suylenburg omringden, de diepte van haar zieleleven hadden vermoed, ze hadden het gerespecteerd ook al verstonden ze het niet. En als dominé Moisette begrepen had wat hij deed, toen hij voor juffr. Wendelings zijn averechtsche voordrachten over ‘vrouwelijkheid’ hield, hij zou vol ontzetting zijn teruggedeinsd.
Alleen wie de behoeften en nooden van de vrouwen door en door kent, kan de vrouwenbeweging beoordeelen. En daarom komt het mij voor, dat de meening van Dr. Catharina van Tussenbroek hieromtrent veel meer gewicht in de schaal legt dan die van mannelijke doctoren.
Uit het zieleleven van een vrouw deelt Mevrouw Goekoop nu en dan meesterlijke trekjes mee; herinner u b.v. 't tooneeltje, waar Gladys' kindje binnenkomt en haar oom tegen haar vader zegt:
‘Nou, Frederik, als ze zoo voortgaat, zul je niet lang voor gedienstig papaatje behoeven te spelen. Als er iemand weinig kans heeft om ouwe jonge juffrouw te worden, dan is zij het wel. Wat een prachtkind!’
Hij keek naar haar met zijn taxeerenden vrouwenkennerslik, vol platte bewondering.
Maar Gladys, met een hartstochtelijk gebaar van bescherming, legde haar armen vast om kleine Mary. - (bl. 332.)
Of de klacht van Eugenie:
‘En als ik dan den heelen nacht gehuild had, met allerlei akelige droomen er tusschen in, en den volgenden dag dol van de hoofdpijn was, kwam de dokter en zei: “Niets dan zenuwen, freule; Mevrouw, u moet de freule maar veel afleiding geven.” Veel afleiding! Alsof afleiding nog mogelijk was in een leven, waarvan de eenige bezigheid juist is afleiding zoeken! Weetje Hilda, ik heb er den laatsten tijd
| |
| |
dikwijls aan gedacht hoe onrechtvaardig het is, dat wij meisjes, als we verdriet hebben, zoo weinig kunnen doen om ons zelf te vergeten, als we geen affleiding meer kunnen vinden in toilet en handwerkjes en uitgaan.’ (bl. 245.) Of die passage, waar Hilda zich kleedt voor de opera (bl. 51):
Langzaam begon zij haar toilet, maar haar moreele veerkracht wilde niet terugkeeren.
‘Waarom moet ik me nou weer aankleeën? Wat beteekent het allemaal? Wat een comedie is het leven! Daar is toch niemand, waartegen ik zeggen kan wat ik denk of wat ik voel! Als ik van avond aan iemand iets liet zien van het beste, dat in me is, zouën ze me vervelend of ridicuul vinden. Bewonderd en gefeteerd te worden, zooals Corry dat noemt, is wel een zoet gevoelentje, maar het laat je toch eenzaam au fond, als de eerste bedwelming over is. Geen van allen bewondert in mij wat het heiligste in me is! Het is mijn oppervlakkigste lachje en mijn luchtig comediewoord, dat ze van me vergen, om er zich meê te amuseeren.’ En toen in eens, halfluid, bekende zij het zich zelf: ‘Ik kan het hier nooit uithouden!’
Of haar gesprek met Bernard Cranz (bl. 43):
‘Freule, als u diplomaat werd, zou ik uw tegenstanders vreeselijk beklagen. U hebt het straks ook weer aan dien dominé gezien.. die vond het ook, geloof ik, moeilijker u te weerstaan dan om zijn principes op te geven.’
Cranz zei het, lachend zijn voornaam geblazeerd lachje, om vooral te toonen, dat hij het gesprek niet in ernst wou nemen, dat het voor hem niets was dan een kleine, pikante woordenstrijd.
‘Zeker is het ook moeilijk voor dominé Moisette om mij te weerstaan, niet omdat ik het ben, maar omdat ik alleen verlang, wat een geweldig, dringende eisch van elks rechtvaardigheidsgevoel is.’
Hilda zeide het hoog, heel koud, uitdagend, bijna beleedigend na zijn complimentjes, en stond op in zenuwachtige ergernis.... Waarom konden die menschen nooit eens ernstige zaken gewoon ernstig behandelen? En dan, er lag in Bernard's toon ook nog dat hoffelijk neerbuigende, dat ze dien winter dikwijls had opgemerkt van heeren tegenover dames, alsof hij haar aardig genoeg vond om zich met haar
| |
| |
te amuseeren, maar niet de moeite waard om verstandig meê te praten.
De fijnste wortels van de vrouwenbeweging zijn in Hilda van Suylenburg blootgelegd.
De vrouwen ontwaken tot het besef van haar waarde en haar plichten. Ze voelen zich meer en meer gekwetst door zoutelooze complimentjes en praatjes over haar ‘bekoorlijkheid’, door een neerbuigend zoeken naar onderwerpen ‘die de dames interesseeren’.
Zij gaan het groote Leven zien als een prachtig groeiend en zich ontwikkelend geheel; de sociale toestanden trekken meer en meer haar aandacht, ze voelen dat, al zitten zij ook veilig in haar huiskamer, haar kinderen, haar broeders en zusters, haar vrienden of vriendinnen allen onverbiddelijk onder den invloed van die geweldig gistende maatschappij daarbuiten zullen komen. Zij voelen in zich de kracht om ten minste iets te doen aan het groote werk daarbuiten en ze komen in fier verzet, als men ze met een hooghartig handgebaar naar de huiskamer terug wil zenden voorgoed. En de jonge meisjes glimlachen ironisch, als men haar wil voorpraten, dat het huwelijk haar eenige bestemming, haar eenige weg tot geluk is. En ze vragen waarom dan niet alle getrouwde vrouwen stralen van geluk en levenslust en alle ongehuwde niet gedrukt en bedroefd neêrzitten. Ze zien maar al te duidelijk hoe vaak een gehuwde vrouw moedeloos loopt in het gareel en als ondergeschikte soms door man èn kinderen wordt behandeld, terwijl daar menig ongehuwde gelegenheid heeft zich vol uit te leven in een mooi, warm, werkzaam bestaan en al haar gaven te gebruiken. En ze voelen wel, dat niet in 't gehuwd zijn, maar in liefde geven en ontvangen het geluk ligt voor mannen en vrouwen beiden, en dat toewijding en warmte gegeven en ontvangen kunnen worden door alle menschen, getrouwd of ongetrouwd. Zij voelen dat de mensch, die eenzijdig ontwikkeld is, moeilijk zijn geestelijk evenwicht zal kunnen vinden en bewaren. En zij vragen - neen ze eischen het recht om haar gaven te ontwikkelen en te leven naar haar aard en karakter. Zijwillen economisch onafhankelijk zijn om vrij tegenover het huwelijk te staan en aan de vernederende ellende van ‘een goede partij’ of een huwelijk ‘om bezorgd te zijn’ te ont- | |
| |
komen. En nu dit besef, dit verlangen ontwaakt is, nu is de vrouwenbeweging een feit, dat niet meer genegeerd worden kan, een beweging,
die geen macht ter wereld meer kan tegenhouden.
De oude vormen van onze samenleving, van ons huiselijk leven beginnen te barsten en te breken. De nieuwe stroomingen in ons geestesleven zullen nieuwe vormen scheppen. Meer en meer zal ieder mensch en ieder menschenpaar zijn huis en leven inrichten naar eigen aard en behoeften. Grooter verscheidenheid in levenswijze zal meer en meer speling laten voor ieders individualiteit. En dat juist zal den weg openen tot grooter eenheid, tot meer samenleven in eerlijke waardeering en met meer eerbiediging van ieders vrijheid. Een streven naar meer gemeenschapsleven gaat gepaard met een zoeken naar sterker uiting van ieder individu.
De tentoonstelling van Vrouwenarbeid was van beide stroomingen in ons land de duidelijke uitdrukking.
Hoe de nieuwe toestanden zullen zijn?
Wie zal het zeggen?
Maar wie, die een oogenblik ernstig nadenkt, moet niet glimlachen om de bezorgdheid van sommigen, als zou de vrouw door vrij te zijn in de keuze van haar werk, ongeschikt worden om echtgenoot en moeder te zijn. Wie heeft er ooit aan gedacht om in 't soort werk, dat de man doet, een reden te zoeken, waarom hij geen goed huisvader zou kunnen wezen?
Alsof ooit gevoelens zóó natuurlijk als de liefde tusschen man en vrouw, tusschen ouders en kinderen zouden verdwijnen of verminderen, door een vrije, harmonische ontwikkeling van ieders persoonlijkheid!
Ik weet niet, waaraan Hélène Swarth heeft gedacht toen ze haar gedicht ‘De jonge boom’ schreef. Mij zeggen die verzen de geschiedenis van de vrouwenbeweging. Luister maar:
Naar licht en vrijheid streeft de slanke boom,
Doch listge lussen houden hem gevangen.
De valsche veilrank spreekt van heilgen schroom,
De distel lispelt: - ‘Matig uw verlangen!’
Het lage hakhout zegt: - ‘Wees needrig vroom!’
Door duizend armen voelt hij zich omprangen.
| |
| |
Zoo weeft haar web, waarin de vlieg blijft hangen,
De nijdge spin en droomt haar boozen droom.
Doch immer streeft de jonge boom ten hoogen.
Hoog is zijn moed, zijn kruin blijft ongebogen,
De wouden wuiven en de zonne lacht.
Sterk is het loovernet; van alle kanten
Wast weêr een leger weelge woekerplanten.
Zwaar valt de strijd, doch strijdend groeit zijn kracht.
Klinkt dat niet als een zegezang?
Amen. Ja, zoo zal het zijn.
Margaretha Meijboom.
|
|