| |
| |
| |
De legale weg.
Meneer en mevrouw Adaraps waren niet jong meer; maar de weinigen, die hen kenden, durfden beweren, dat zij stokoud zouden worden, zó kalm waren zij tegen de lage helling van hun leven opgesukkeld en gleden zij die nu weer af. Famielie of zeer intieme vrienden bezaten ze niet; geldzorgen en moeilik-te-stillen begeerten waren hun onbekend. Hun beetje werklust konden zij dus besteden aan de deugdelike inrichting van de huishoud-mekaniek, waardoor dag aan dag, stipt op tijd in hun bescheiden stoffelike behoeften werd voorzien. Wat er daarna aan belangstellingsliefhebberij in hen overschoot wijdden zij zeer uit de verte aan 't geen er voorviel op het grote wereldtoneel en meer van nabij aan hun eigen spiegelgevechten met twee buren op het groene laken van een speeltafeitje.
Hoe vervelend hun sleurleven anderen mocht lijken, Adamps en zijn vrouw verveelden zich nooit. Als hij 's morgens zijn krantje gelezen, zijn kwietansies geschreven, zijn koepons geknipt, zijn boek bijgewerkt, zijn korrespondensie gevoerd had, als zij in proviezie en kelder suiker, tee, boter, wijn, enz., uitgegeven, de boekjes gekrontroleerd, het schoonmaakplan ontworpen, de was gerekt had, dan hielden zij juist tijd genoeg over om met de heerlike zelfvoldoening van een welbestede voormiddag in hun gemoederen en het prettige vooruitzicht van een genoegelike avond in hun hoofden - weer of geen weer - arm in arm in de frisse lucht de beweging te nemen, die zij nodig oordeelden voor de instandhouding van hun dierbare gezondheid.
| |
| |
Dat ze 's zomers presies om drie nur, 's winters presies om half drie de deur achter zich toetrokken, wist ieder in de omtrek; meer aandacht keurde men hen evenwel niet waard, omdat zij er toch altijd 't zelfde uitzagen: hij met deftige zwarte bakkebaardjes, naar weerszijden schuin uitstekend boven een dieto deftige zwarte jas en onder een effen glanzende hoge hoed, die rechts overhelde in de richting van zijn leunen op een dikke wandelstok; zij even deftig zwart ommanteld met breed gestrikte hoedlinten onder de teruggetrokken kin en; eveneens rechts overbuigend door het hangen aan Adampslinker arm.
Gegroet werden zij haast uitsluitend door leveransiers; tegenover anderen hadden zij zich altijd op een afstand gehouden. Met hun twee buren echter waren zij steeds op een voet van vertrouwelikheid geweest, die op straat het groeten haast overbodig, maar het praatje nagenoeg verplichtend stelde.
Het bezit van zo'n paar buurvrienden was voor het echtpaar een onmisbaarheid. Op het ogenblik heette dit tweetal Bieteno, advokaat en Kramers, rentenier; voorheen, hadden twee gepensioneerde - tans overleden - kolonels dezelfde rollen vervuld. Adamps en zijn vrouw waren 't er samen volkomen over eens, dat zij in de morgen-uren niemand nodig hadden.... zelfs elkander niet. Daarentegen kon 's avonds geen van beiden buiten een afleiding, hetzij in de vorm van een toneelvoorstelling, hetzij in die van een partijtje Short-Whist, en om aan die behoefte te kunnen voldoen, zouden zij het onaangenaamste gezelschap hebben geduld, de lelikste voorstelling bezocht.
Met Rieteno en Kramers, die beiden veel van kaartspelen hielden, hadden de Adampsen 't zeer gelukkig getroffen. Zij spraken over die twee vrienden dan ook op dezelfde toon als over hun dienstboden en vonden 't prettig nu en dan eens te kunnen uitroepen:
‘Wij zijn tegenwoordig toch maar wat goed ingespannen.’
Met elkander konden Bieteno en Kramers veel minder goed overweg.
Rieteno, man van zacht gekozen uitdrukkingen en voorzichtig; optreden, nauwgezet en kalm werker met een middelmatige praktijk, kon in 't algemeen nietsdoeners met hoge woorden over iedereen en schetterlachj es over alles niet uitstaan.
| |
| |
Kramers, doorgaans slordig gekleed, slecht geschoren, bewegelik van trekken, verafschuwde elk handelen volgens vaste regels, stak de draak met boekengeleerdheid, minachtte halfslachtige, zoetsappige kwaliefiekasies en voelde zich al kregelig worden, als hij Rieteno's strak, gladgeschoren gelaat, spiegelende brilleglazen en immer toegeknoopte lakenjas maar in het oog kreeg.
Toch konden Bieteno en Kramers offiesiëel op goede voet blijven door elkander alleen bij Adamps te ontmoeten en dan terstond al hun aandacht te wijden aan het spel. -
Adamps' huis - dat hij een poos geleden gekocht had van een onverwachte erfenis - stond in een zeer deftige buurt, maar toch aan de buitenzoom van de stad. Zijn tuintje was door een heining afgescheiden van het dichte bos, waarin het oude Huis ter Zee geheimzinnig schuil ging. Voor een natuurvriend als hij maakte de kijk op dat hoge geboomte, waarin merels en nachtegalen huisden, ja, waarin hij eens een eekhorentje had ontwaard, de grootste aantrekkelikheid uit van zijn eenvoudige, maar keurig ingerichte en wel voorziene woning.
Wanneer de majestueuze beuken en eiken met sneeuw beladen zilver-wit glansden tegen de blauwe lucht of op een loodgrijs zwerk rossig gloeiden onder het scheidende zonnelicht, dan kon die aanblik Adamps zodanig boeien, dat hij, starogend door zijn grote spiegelruiten, geheel en al de kaarten vergat, die hij tegen de avond wilde klaar leggen en de wijnfles, die tijdig moest gebracht worden op kamertemperatuur. Hij kende nauwkeurig de toppen, welke 't eerst in het voorjaar begonnen te groenen of 't laatst in de herfst hun bladerentooi behielden en hij wist zelfs nog altijd aan te wijzen waar eens de kruin van de machtige beuk zich had gezond, die door een najaarsstorm was ontworteld.
‘'t Is, of ik zelf op het buiten woon,’ luidde een van zijn geliefkoosde uitdrukkingen en soms was 't hem te moede, of hij door zijn langdurig bewonderend kijken er inderdaad een recht op had verkregen.
‘Ach,’ zei mevrouw Adamps, ‘de eigenaar heeft er toch ook niet meer dan het gezicht van.’ -
Nu gebeurde 't, dat de melkboer op een zomerse morgen leukweg aan de keukenmeid vertelde:
| |
| |
‘De oude vrek van het Huis ter Zee is om zeep, hoor. Van nacht uitgeknepen. Geen tikkie; maar een tik.’
De keukenmeid bracht het bericht het dezelfde woorden een uur later aan Mevrouw over en Da - zo heette mevrouw Adamps in de wandeling - vertelde 't nog iets later aan Koos - zo noemde zij haar man.
Adamps ontving de tijding met vrij grote onverschilligheid. De gevolgen van een zaak overzag hij nooit heel gauw. Naarrnate hij echter meer over deze nadacht, maakte zijn onverschilligheid allengs voor onrust plaats. Hij deed die morgen niet de helft af van 't geen hij zich had voorgenomen en aan het tweede ontbijt kwam hij met een ongewoon ernstig gezicht op de kwestie terug.
‘Weet je wel, Da, dat de beroerte van die oude van Bingerwaard nog wel eens beroerde gevolgen voor ons zou knnnen hebben.’
Da vond de woordspeling ongepast en zag de mogelikheid van die.... minder aangename gevolgen niet in.
‘Wat hebben wij met die gierigaard ooit te maken gehad?’
‘Dierekt niemendal; maar zijn vrouw is al lang dood en hij heeft ook geen kinderen meer. Vergis ik me niet, dan erft zijn neef, die in Parijs woont. Als die de plaats verkoopt - wat me niets zou verwonderen - dan zal je zien, dat het goed in de handen van een aannemer komt, die er bouwterrein van maakt, de bomen omhakt en ons uitzicht bederft.’
Da haalde haar schouders op.
‘Wie dan leeft, dan zorgt, hoor.’
Het antwoord had iets geruststellends en Adamps moest toegeven, dat hij - altans voor het ogenblik - aan het geval niets veranderen kon; maar dit belette niet, dat de onzekerheid hem toch al dadelik zijn genoegen in de mooie bomen vergalde. Zijn vrouw vond dit dwaas en hij erkende, dat zij 't dwaas mocht noemen. Hij voegde er evenwel bij:
‘Zo ben ik nu eenmaal; er is niets wat me meer van streek maakt dan onzekerheid.’
Dit was voor Da nu wel geen nieuwtje; maar toch iets, dat zij zelden gelegenheid had op te merken.
Maanden gingen voorbij, zonder dat Adamps uit zijn
| |
| |
onzekerheid werd verlost. Wel liet hij de melkboer polsen en hoorde hij zelf zijn barbier uit; maar geen van beiden kon hem inlichtingen geven aangaande de toekomst van het Huis ter Zee. Ook Rieteno en Kramers vernamen niets met zekerheid; maar onderwijl deed het hem onaangenaam aan, dat Kramers' overtuiging desondanks niet wankelde.
Deze zei:
‘Het buiten is een sieraad van de stad en voor al de bewoners van onze straat is 't een genot er op te kunnen kijken. Wordt het gesloopt, dan is 't voor ons een groot verlies en dan krijgt de stad er een lelike straat voor in de plaats. Dat is ellendig, niewaar? Nu.... juist daarom zal 't gebeuren.’
Da noemde dit een gekke redenering en Rieteno gaf haar knipogend gelijk; maar Adamps knorde:
‘Gek of niet.... wat die duivelse kerel voorspelt, komt haast altoos uit.’
En ja wel, op een goede dag werd 't in de stad bekend: Het Huis ter Zee wordt gesloopt en op de grond zal een nieuwe wijk verrijzen.
Toen was Adamps dus uit zijn onzekerheid verlost; maar toch had hij nog geen zekerheid genoeg.
Zouden er nu villa's komen, die hem nog aardige doorkijkjes konden overlaten, of kwam er een eenvormige huizenreeks, die hem onthalen zou op een permanente tentoonstelling van al de narigheden van het keukenleven, het kamergeschoonmaak, het kindergeravot en het meiden-getwist?
‘Natuurlik komt er een straat,’ verklaarde de zwartgallige Kramers, ‘al was 't maar alleen, omdat het jou onaangenaam zou zijn. D'r komt een lange, saaie, bedonderde pijpenla tussen armzalige, onogelike huizen en jij krijgt het uitzicht op misselike tuintjes, waarin halfdode heesters staan te verkwijnen, op reeksen vensters, waar 's morgens het beddegoed uitpuilt, dat gelucht moet worden en op grauwe daken bezet met rokende schoorstenen en onzindelike duiven.’
En de duivelse kerel had al weer gelijk.
Toen de bomen -tot Adamps' bitter verdriet-allen waren geveld, werd op de zwart omgespitte bodem een breed bord geplaatst met gele strepen tussen rode en groene vierkantjes beschilderd en bleek 't onmiskenbaar duidelik, dat Adamps
| |
| |
vlak achter zijn schutting een misselik tuintje zou krijgen, behorende bij een armzalig huisje, waarvan de voorgevel zou staan in een lange, saaie, bedonderde straat.
Nu had hij volle zekerheid; maar die zekerheid voldeed hem allesbehalve. Hij was er zodanig van overstuur, dat hij 's avonds aan de Whist-tafel een ruiten heer aftroefde, terwijl hij ruiten aas in handen had en dat hij de volgende morgen al vóór twaalven de straat opging om de zaak nog eens van de andere kant te bezien en 't met zich zelf eens te worden over 't geen hem te doen stond. Want dat hij iets doen moest, stond dadelik bij hem vast. Wat echter?
Het heugde hem niet een tweestrijd te hebben gekend, die bij deze was te vergelijken.
Allereerst moest hij de vraag beantwoorden: blijven in dit huis of er uit gaan?
Voor verhuizen was heel veel te zeggen; maar waarheen; en zou hij zijn woning zonder verlies kunnen verkopen?
En dan doemde de vraag op: als hij eens zelf de grond achter zijn schutting kocht, om op die manier meester te blijven van de toestand?
Van dit laatste plan ging terstond een geheimzinnige bekoring voor hem uit.
Hoe angstig voorzichtig ook in geldzaken, hoe bang ook om een beetje opzien te baren, hoe afwerend ook gestemd tegen nieuwe belastingen.... de lust om op eens alle bezwaren te boven te komen, een slag te slaan, die de buren hem zouden benijden, zijn heerlike gerustheid voor immer terug te krijgen doortrilde hem met een ongekend nerveus genot. Het werd hem te moede gelijk lang geleden na het gebruik van een paar glazen Champagne. Hij voelde zich dapper worden, geneigd tot het doen van een grootse daad. Zijn denkbeeld sleepte hem zodanig mede, dat hij er zelfs toe kwam het op straat hardop met zich zelf te bepraten en zodra hij weer t'huis was, sprak hij er zijn vrouw over aan.
‘Da....ik heb een plan.’
Het goede mens scheen te denken, dat hij haar voor de gek ging houden. Zij wilde ten minste zonder een lettergreep te antwoorden de kamer uitlopen; maar Adamps hield haar terug.
‘Loop nu niet heen! Het huishouden kan wel even wach- | |
| |
ten. Ik kan die onzekerheid niet langer dragen. Wij moeten een besluit nemen.’
‘Maar, mijn hemel, Koos, waarover dan toch?’
‘Over die grond.... die grond achter het huis.’
‘Daar kan jij toch niets aan veranderen. Me dunkt...’
‘Laat me nu asjeblieft even kalm uitspreken... Als daar een huis komt zo vlak op ons lijf, clan houd ik 't hier niet uit en dan vermindert de waarde van ons eigen pand zeker met een vijfduizend gulden.’
‘Je spreekt er van, of die huizen zo maar in één nacht uit de grond oprijzen.’
‘Dat niet; maar wie weet, of de grond nu al niet is verkocht.’
‘Nu.... als ie verkocht is, dan....’
‘Wat ik je bidden mag, Da, laat me uitspreken. Jij hebt geen fantazie. Voor mij is 't, of het huis er al staat en ik ben zeker: is 't ex, dan klaag jij steen en been.’
‘Nu ja.... dan....’
‘Wat dan? Moeten we wachten tot het te laat is? Hemelse goedheid, wat zijn vrouwen toch vonderbaarlike wezens!’
Da werd boos, in ernst boos.
‘Hoor eens. Koos, omdat jij op het ogenblik één en al opwinding bent, daarom ben ik nog zo wonderbaarlik niet. Ik ga aan mijn werk, hoor. Doe jij met je plannen, waar je lust in hebt!’
Toen zijn verontwaardigde vrouw met deze woorden werkelik de kamer had verlaten, werd 't Adamps duidelik, dat hij nu niet alleen het recht om naar eigen goedvinden te handelen verkregen had, maar dat hij ook wèl zou doen van dat recht aanstonds gebruik te maken. Ergo ging hij er op uit en kocht hij het perseel bouwgrond groot 500 vierkante meter, dat aan zijn tuin grensde, voor de somma van ƒ 10000.
Erg verluchtigd voelde hij zich, nadat op een morgen de som was betaald en het eigendomsrecht op hem overgegaan.
Het verwonderde hem wel, dat 't zo was.... tienduizend guldens waren toch geen gekheid.... maar het feit viel niet te loochenen en toen hij 's middags aan zijn venster staande het lapje grond overblikte en dacht: dat is nu van
| |
| |
mij, daar raag ik op bouwen, op wandelen, op rijden, opzitten, op planten, al wat ik maar wil en daar mag zonder mijn toestemming geen sterveling een voet op zetten.... toen voelde hij zich niet alleen trots, maar ook weer even heerlik, onaantastbaar zeker, als hij vóór de sloping van het buiten was geweest.
En 't aardigst was, dat zijn beide buren hem groot gelijk gaven, wat hij niet naliet op waardige wijze zijn vrouw eventjes onder de neus te wrijven.
't Is waar, dat Kramers er bij voegde:
‘'t Zal je nog heel wat aan onderhoud kosten, als je 't ten minste mooi wilt hebben en jij wilt 't natuurlik heel moon hebben.’
Maar Rieteno merkte schokschouderend op, dat die onkosten in het niet verdwenen tegenover de jaarliks stijgende waarde van de grond, gevolg van de uitbreiding der stad in deze richting.
Het nieuwe stuk grond werd omheind en in de heiningwerd aan de straatzijde een deur gemaakt. Van de tuin bleef 't voorlopig door de oude schutting afgescheiden tot tijd en wijle Adamps 't met zich zelf eens kon worden, of hij al dan niet de beide perselen zou verenigen tot één park.
Zijn tuinman ried dit sterk aan; maar vroeg tegelijkertijd veertig gulden meer voor het onderhoud; daar kwamen zeker nog een vijftig gulden bij voor bloemen, mest, stro, stokken, latten enz. Zo'n uitgaaf schrikte Adamps af. Was 't misschien niet verstandiger het andere stuk maar braak te laten liggen en door vier heiningen wel niet geheel, maar tochenigermate te onttrekken aan het oog?
Deze kleine onzekerheid hinderde hem nog; maar toch niet erg meer, nu de grote uit de weg was geruimd. En zie: op een morgen ontving hij de schriftelike aanvraag van een bloemist om hetterrein te mogen huren en met sierplanten bezetten.
Dat was een ongedachte oplossing van de moeilikheid en een voordelige bovendien. Hij liet er dus geen gras over groeien en ging nog diezelfde dag met de bloemist spreken.
De man heette Verstagen, hield een goed voorziene winkel en was uitermate beleefd.
| |
| |
‘Kijk, meneer, als ik maar van 1 Mei tot 1 Oktober over de grond mag beschikken. Je zult er geen berouw van hebben. Laat dat nu eens aan mij over. De hele zomer zal je kijken op de mooiste bloemen, 't Zal een lust zijn. Probeer 't maar eens voor één zomer. Daar kan je toch geen kwaad van krijgen.’
Adamps was in zijn binnenste al besloten.
‘En wat wou je me daarvoor betalen?’
‘Nou... een vijftig, zestig gulden is 't me wel waard.’
‘Zestig gulden dus.’
‘U neemt ook dadelik het meeste.’
‘Zestig gulden is niet te veel. Daarvoor krijg je 't dan van 1 Mei tot 1 Oktober.’
‘Juist.’
‘Maar.... als ik de grond nu eens in die maanden heel voordelig zou kunnen verkopen? Ik heb er wel geen plan op; maar 't is toch beter op alles bedacht te zijn.’
‘Weinou, meneer, dan schenkt u ons voor dat lopende jaar de huur kwijt en dan haal ik er mijn planten af. Is dat goed?’
Adamps vond 't uitstekend; maar gaf toch uit voorzichtigheid niet terstond zijn toestemming. Hij beweerde er zich nog eens op te willen beslapen en beloofde schriftelik antwoord.
Dit laatste deed hij uit slimheid. De mensen waren zo raar. Kramers noemde ze zelfs in 't algemeen smeerlapkes. Die Verstagen, al maakte hij ook een zeer gunstige indruk, kon later wel eens beweren, dat zij heel wat anders hadden afgesproken en viel hem - Adamps - nog iets in, dan zou de bloemist daar wel geen bezwaar tegen maken, indien hij de bepaling zwart op wit, zo te zeggen à prendre ou à laisser, onder de ogen kreeg.
De volgende morgen nam Adamps dus een velletje post-papier en schreef daarop, dat hij Verstagens voorslag aannam. Voor alle zekerheid liet hij de gemaakte overeenkomst nog eens volgen met verzoek ze hem terug te zenden voorzien van het getekende onderschrift:
Met bovenstaande voorwaarden verklaar ik genoegen te nemen.
Deze voorwaarden hielden in, dat de heer Adanrps aan de
| |
| |
heer Verstagen zijn terrein om daarop sierplanten te kweken in huur afstond van 1 Mei tot 1 Oktober,
dat de heer Verstagen daarvoor jaarliks zestig gulden betalen moest, te weten dertig gulden in de loop van de maand Junie en dertig in September,
dat de heer Adamps elk jaar op 1 Oktober de sleutel van de deur terug moest hebben,
dat alle reparasies aan tuindeur of heining voor rekening kwamen van de heer Verstagen,
dat de heer Adamps ten allen tijde de huur kon opzeggen; maar, dat hij afstand deed van de huurpenningen voor het lopende jaar in geval de huur zijnerzijds opgezegd werd tussen 1 Mei en 1 Oktober,
dat de heer Verstagen elk jaar vóór 1 April de huur moest opzeggen, zullende hij anders gehouden zijn voor dat jaar, ook in geval hij geen sierplanten op het terrein kweekte, toch te betalen. -
De brief kwam terug met de ondertekening: Verstagen. Adamps was dus weer uitermate in zijn schik en kon 's avonds aan de speeltafel de verleiding niet weerstaan zich een beetje te beroemen op het voordeeltje, dat hij uit zijn terrein had geklopt.
Hij deed 't op zijn eigenaardige bescheiden manier door alleen met een zegevierend glimlachje te zeggen:
‘Nu dachten jelui, dat ik mijn grond òf braak zou moeten laten òf tamelik duur door mijn tuinman doen onderhouden. Niewaar? Je hebt 't mis, hoor, helemaal mis. Er komt een lusthof van bloemen op en in plaats van te betalen, steek ik er nog jaarliks zestig gulden van in mijn zak.’
Da vond 't alleraardigst en zei, dat 't toch al weer zestig gulden waren, waarop ze niet hadden gerekend. Ook Rieteno gaf Adamps gelijk, hoewel hij de huurprijs wat laag vond. Kramers alleen zei:
‘Tot je dienst, als je een behoorlik kontrakt hebt. En dan nog... Wie is je huurder? D'r zijn tegenwoordig zoveel smeerlapkes in de wereld.’
Een onbekende zo maar dadelik voor smeerlap uit te maken; dat ging Adamps te ver.
‘Verstagen maakt in 't minst niet de indruk van een oplichter te zijn. 't Is een eenvoudige, beleefde, welgestelde burgerman.’
| |
| |
Kramers grinnikte.
‘Burgerman, burgerman... Dacht jij, dat er alleen onder de adel smeerlapkes waren? Je hebt ze in soorten. Ik zal je mijn lijst eens laten zien. Ik houd er aantekening van met het smeerlapperijtje achter ieders naam. Verstagen.... Verstagen.... 't Is net, of ik die naam al heb. Ik zal eens kijken en anders informeren.’
Adamps behield zijn zegevierend glimlachje.
‘Informeer jij maar. Ik heb mijn maatregelen genomen.’
‘Heb je dan een kontrakt?’
‘Zeker en.... in Junie moet hij de eerste helft betalen. Blijft hij in gebreke, dan kan ik er hem af laten zetten, terwijl zijn planten juist in bloei staan. Dat riskeert hij natuurlik niet. Wat dus gevaar loopt is alleen miju tweede dertig gulden; maar betaalt hij die niet op tijd, dan begrijp je, dat ik hem tegen het volgend jaar opzeg.’
Kramers zei niets meer; Rieten o merkte op dat schoppen troef was en weldra had het Whist-spel aller aandacht in beslag genomen.
De Meimaand ging voorbij, zonder dat er in het huis Adamps iets biezonders voorviel. Elke dag stond Koos weer een poosje aan het venster om te kijken naar het terrein, dat achter zijn tuinschutting lag en meestal zag hij daar dan iemand aan het werk. Van bloemen viel evenwel nog niets te bespeuren.
Pas in de eerste Junie-dagen vertoonden zich witte en rode puntjes, waaraan uit de verte nog wel moeilik namen konden worden gegeven; maar die als voorboden van al het schoons, dat de volgende maanden zouden brengen, het oog toch al aangenaam streelden. Adamps verzuimde dan ook niet er 's avonds aan de whisttafel melding van te maken, verklarend dat het er al lief begon uit te zien, waarlik heel lief.
Een paar maal bleef die mededeling onbeantwoord; maar op een goede avond zei Da, die zelden meer naar het terrein keek: ‘des te beter’ en vroeg Kramers leukweg:
‘Heb je je eerste dertig gulden al beet?’
‘Neen.... maar Junie is ook nog niet om. Ik heb immers betaling geëist in de loop van de maand.’
| |
| |
‘Ja, wel; maar.... je mag toch wel voorzichtig zijn. Ik heb informasies genomen en die zijn, net als ik verwachtte.... allesbehalve mooi.’
Adamps schrok een beetje en Rieteno keek van zijn kaarten op, met omhoog rimpelend voorhoofd.
‘Wat heb je dan gehoord?’
Kramers had 't onaangezocht ook wel verteld; hij liet zich dus niet bidden.
‘Ik weet niet, of je Koenen kent. Niet? Dat is jammer genoeg, want hij behoort tot de weinige eerlike mensen, die Nederland bezit. Wat hij vertelt is waar; daar blijf ik borg voor. Nu.... Koenen heeft eens aan. Verstagen duizend gulden voor een jaar geleend. Hij kreeg een schuldbekentenis, die hij voor in orde hield, omdat er onder stond Verstagen; maar toen hij anderhalf jaar later het geld terugvroeg, weigerde de bloemist - je eenvoudige, beleefde, welgestelde burgerman - te betalen onder voorgeven, dat het papier getekend was door zijn minderjarige broer. Verstagen is dus een echt.... smeerlapke. Hij staat al op mijn lijst.’
Ook onder Adamps' voorwaarden stond eenvoudig Verstagen zonder voorletter.
De schrik sloeg de man dus om het hart. Hij voelde duidelik hoe dit tere lichaamsdeel werd omkneld en gedrukt.
Da kwam hem te hulp.
‘Wat zou dat?... In het ergste geval schiet je er dertig gulden bij in en laat je de vent met Julie er af zetten. Dan heeft hij er toch ook geen voordeel bij.’
Rieteno fronsde even de wenkbrauwen.
‘Afzetten.... afzetten! Mevrouw, mevrouw! Dat gaat maar zo niet in een vloek en een zucht. Verstagen zal nog menig bloemetje kunnen snijden en verkopen, eer n hem er af heeft.’
‘Maar sakkerloot,’ riep Adamps uit, ‘'t is toch mijn grond! Wat Taadt jij me dan te doen?’
‘Beginnen met te wachten tot de maand Junie om is en dan.... Heb je het kontrakt bij de hand?’
‘Kontrakt!.... Er is geen kontrakt. Ik heb onze afspraak voor alle zekerheid op papier gezet en dat heeft Verstagen ondertekend; maar....’
‘Jammer genoeg; maar ik wil dat stuk toch wel eens zien-Wie weet wat we nog kunnen doen.’
| |
| |
Kramers schudde het hoofd.
‘Natuurlik niemendal. Adamps, wacht jij maar niet, tot mevrouw Justiesia je te hulp komt. Dan is 't zeker winter en heeft Verstagen al zijn bloemen verkocht.’
‘Dan kunnen we toch schadevergoeding eisen,’ lijsde de advokaat.
Kramers schaterde 't uit van de pret.
‘Eisen?... Jawel, eisen kan je! Eis jij maar raak! Verstagen bezit toch niets dan schulden. Wou je daar soms beslag op leggen?’
Adamps was geheel verbouwereerd. Hij voelde zich een dwaas fieguur maken en daar kon hij niet tegen, vooral niet in tegenwoordigheid van zijn vrouw.
‘Wil ik je eens wat zeggen,’ ging Kramers voort. ‘Als je verstandig bent, dan verschaf je je zelf recht. Dat is het enige middel om 't op tijd te krijgen. Het spreekt van zelf, dat je 30 Junie wacht. Heeft op die datum de kerel niet betaald, dan laat je een paar bestellers met schoppen komen. Die geef je order al de planten op het terrein uit te graven en op een wagen te laden. Met dit vrachtje laat je ze naar Verstagen rijden en hem zijn eigendom aanbieden. Verkiest hij 't niet aan te nemen, dan brengen zij 't naar de asstaal.’
‘Juist,’ zei Da; maar Rieteno had bezwaren.
‘Adamps moet zelf weten wat hij doet; mijn advies luidt anders.’
‘Hoe dan?’
‘In geen geval eigen richting. Geef mij bij gelegenheid.... er is geen haast bij.... je papier maar eens. Dan zal ik zien wat er gedaan kan worden langs de legale weg.’
Adamps was een bezadigd mens. Hij gaf dus geen acht op Kramers' spotachtig gemeesmuil, dat tot zijn ergernis bij Da weerklank scheen te vinden en beloofde het verlangde papier op de volgende bijeenkomst mee te zullen brengen.
Rieteno had het stuk t'huis op zijn gemak ingezien en vond de zaak zwak, zeer zwak; maar - Kramers meesmuilde weer - niet hopeloos.
‘Voor een deurwaarder zijn zulke lui gewoonlik nog al bang. Als Verstagen niet vóór 1 Julie betaalt, stuur hem
| |
| |
dan eerst een schriftelike aanmaning per aangetekende brief. Betaalt hij daarna nog niet, dan zullen we hem. Veldman eens zenden. Die is handig en zal hem misschien wel tot reden weten te brengen.’
Julie verscheen en Verstaaren had niet betaald. De aangetekende brief werd dus afgestuurd en Adamps, meer gewoon aan het ontvangen dan aan het verzenden van aangetekende brieven, dacht bij het krijgen van het ontvangbewijs: nu dwingt zo'n kerel je toch vijftien senten voor hem uitte geven.
Doch ook de angetekende brief werkte niets uit en 't ergerde Adamps - die meer dan ooit aan zijn venster stond - niet weinig, dat ondertussen de bloemist met zijn knechts op het terrein zijn planten verzorgen bleef, even onbezorgd, als had hij aan al zijn verplichtingen voldaan.
‘Wat een brutale vent toch!’ klaagde hij tot zijn vrouw; maar mevrouw Adamps haalde haar schouders op en trok zich het geval weinig aan.
Toen zat er dus niets anders op dan deurwaarder Veldman in den arm te nemen en deze bezorgde binnen een paar dagen de dertig gulden, verminderd echter met tien persent voor zijn bemoeingen.
‘Ben je tevreden?’ vroeg Rieteno, die het geld bracht.
‘Zeker, zeker; maar is 't geen schande, dat ik nu toch al drie gulden vijftien aan die vent ten koste heb moeten leggen?’
‘Ik heb je wel gewaarschuwd,’ riep Kramers uit, ‘'tis een echt smeerlapke... en... we zijn er nog niet.’
Rieteno glimlachte fijn.
‘Hij heeft in elk geval nu de huur erkend. Dat is voor de toekomst veel waard.’
‘En,’ voegde Da er bij, ‘wie dan leeft dan zorgt. Laten we van avond nu eens flink doorspelen en niet meer praten over die ellendige bloemist. Ik zit vóór en speel Harten Heer.’
Julie ging voorbij en Adamps kreeg hoe langer hoe meeï schik in zijn terrein. Met zijn vakken vol rozen en anjelieren, gevat in het diepe groen van opschietende dalia's, dat weer omlijst werd door de gele dotten van hoog opgerezen zonnebloemen, leek 't uit de verte een fonkelnieuw tapijt van zijige wol getint met zeldzaam gloeiende verven.
| |
| |
‘Ik heb toch nog gelijk gehad,’ verklaarde hij aan zijn vrouw, ‘en ik begrijp niet, dat jij zo zelden naar die mooie bloemen kijkt.’
‘Ik heb wel wat anders te doen,’ was het antwoord en bedrijvig als altijd behartigde Da de belangen van haar huishouding.
In Augustus bleef de grond een lust voor de ogen; ja de kleurenrijkdom werd nog groter, toen uit het groen van de dalia-struiken de fluwelig bruine, hel gele en fel rode bloemen te voorschijn kwamen.
‘Zou je niet zeggen, dat het Ghrysanten waren,’ bromde Adamps bewonderend. ‘'t Is toch een mooie kunst, die tegenwoordige bloementeelt.’
De dalia's bloeiden in September door; maar Adamps' bewondering ving aan te verflauwen door de langzame ondermijning van zijn herlevende ongerustheid.
Zou Verstagen de tweede termijn uit eigen beweging betalen?
Of zou Veldman weer in den arm genomen moeten worden?
Het gevraag begon Da te vervelen en op een goede dag trok zij zelf zich de zaak aan.
‘Jelui mannen met je wet en je deurwaarders en je recht.... jelui doet niets anders dan zeuren of standjes maken uit onhandigheid. Al dat geschrijf is verkeerd. Ik ben overtuigd, dat die Verstagen dadelik betalen zal, als je hem maar eens vriendelik toespreekt. De man heeft zelf het geld aangeboden; waarom zou hij 't niet willen geven? Laat dit nu eens aan mij over.’
Adamps had er niets tegen en die namiddag sloegen man en vrouw, zodra zij de deur uit waren, verschillende richtingen in.
De uitslag was echter een geheel andere dan zij zich hadden voorgesteld.
Toen Adamps t' huis kwam vond hij Da al lang teruggekeerd, maar nog altijd buiten zich zelf van drift.
Ze wachtte hem in een leuningstoel af met een glas water naast zich op tafel en een doek gedrenkt in Eau de Cologne om haar nek.
Tijd om te vragen wat haar scheelde liet zij hem niet.
‘Dat is een mooie geschiedenis! Is dat een manier van
| |
| |
me er in te laten vliegen! Kon je me niet waarschuwen, dat die vent de brutaalste vlegel is, die op twee benen rondloopt? Moest je me zo maar laten gaan?’
Adamps begreep er niets van.
‘Wat is er dan toch gebenrd?’
‘Wat er gebeurd is? Die kerel, die Verstagen heeft me afgesnauwd, alsof ik een bedelaarster was! Nog nooit in mijn leven ben ik zo toegesproken geworden. Is die vent gek? En dat, terwijl ik niets anders deed dan hem met de meeste vriendelikheid verzoeken een van deze dagen eens te komen betalen! Van zo iets grofs, zo iets onbeschofts heb ik nog nooit gehoord of gelezen! Wat doe jij met zulke mensen aan te leggen? Moest het niet beneden je waardigheid zijn?’
Adamps kon 't zich niet ontveinzen, dat hij een beetje schik had in 't geen Da was overkomen. Hij hield dan ook niet met vragen op, eer zij hem presies had gebiecht wat er was voorgevallen.
‘Luister dan maar. Ik zal 't je vertellen. Ik had nog niet uitgesproken, of hij begon al. Wie ben je, mens? - Verbeeld je: tegen mij! Je en mens! - Ik heb je nog nooit gezien. Ben ik je geld schuldig? Laat me dan je bewijzen maar kijken. Denk je, dat ik zo maar dertig gulden betaal aan de eerste, de beste, die er om komt vragen? Ik kan mijn geld beter gebruiken, hoor! Het groeit mij niet op mijn rug; geloof dat maar vast.’
Da kon maar niet tot bedaren komen. Toen ze eindelik eens een slok water nam, maakte Adamps van de gelegenheid gebruik om een slotopmerking te plaatsen.
‘Zie je nu wel, dat ik gelijk had de zaak aan Rieteno en zijn deurwaarder in handen te geven. Met mensen als zo'n Verstagen trekken fatsoenlike lui als wij toch aan het kortste eind. Ik zal nog een paar dagen wachten. Dan is de maand om en moet die Veldman er maar Weer op uit.’
Da had er niets meer tegen en Rieteno, die voor alle zekerheid het papier met de voorwaarden nog eens had ingekeken, nam Veldman weer in den arm.
En zo verkreeg Adamps ook zijn tweede termijn, wederom verminderd echter met drie gulden.
‘Je bent er nog goed afgekomen,’ zei de advokaat. ‘Met
| |
| |
die ondertekening zonder voorletters was ik niet op mijn gemak.’
‘Goed afgekomen?’ riep de nu verontwaardigde Da uit. ‘Noem je dat: goed afgekomen? Hebben we dan niet zes gulden aan een deurwaarder en nog drie stuivers voor een aangetekende brief moeten betalen om niets anders te krijgen dan ons recht?’
Kramers grinnikte weer.
‘Dat komt er van, als je aanlegt met smeerlapkes.’
‘Jij hadt 't bij het rechte eind, Kramers. We hadden die kerel al in Julie met al zijn planten en bloemen er af moeten smijten. Ik wed, dat hij ons nog uitlacht op de koop toe.’
Kramers vond 't blijkbaar erg prettig, dat hij gelijk kreeg. Hij wreef zich in de handen en riep met zijn hoogste fausset uit:
‘Ik zeg altijd maar: eigen recht! Ander recht bestaat er nu eenmaal niet. Met onze gekke wet kan je van zo'n smeerlapke nooit iets anders krijgen clan schadevergoeding en als de kerel geen sent bezit, dan kan je ook daarnaar fluiten. Op die manier doet de wet aan smeerapkes, die niets hebben, het middel aan de hand om fatsoenlike mensen, die wel iets hebben, de gemeenste kolen te stoven. En de smeerlapkes weten 't wel! Ik verzeker je, dat ze er een ruim gebruik van maken.’
Rieteno haalde met een zuur gezicht zijn schouders op en Adaurps vond 't onnodig het debat te verlengen over een kwestie, die nu immers afgelopen was. Hij kon evenwel niet nalaten even aan te geven op welke wijze hij meende toch nog zijn schadevergoeding aan een niets-bezittende te kunnen ontfutselen.
‘Als die Verstagen 't volgend jaar de grond weer hebben wil - wat me niets zou verwonderen, omdat hij er aardig wat duiten mee heeft verdiend - dan laat ik hem de hele huurprijs vooruit betalen en niet zestig gulden, maar honderd.’
‘Als ik in jou plaats was,’ zei Da, ‘dan zou ik hem niet eens meer te woord willen staan. Zo'n schavuit, zo'n pummel! Moet jij hem in de gelegenheid stellen zich onbeschoft tegen mij te gedragen? Maar..... jij moet weten wat je doet.’
Adamps vond dit laatste zeer juist; maar zweeg, omdat hij
| |
| |
in casu nog lang niet zeker wist wat hij doen zou. Hij meende evenwel tijd in overvloed te hebben om er over te denken en deed dus voorlopig.... niemendal.
De kortere en donkerdere herfstdagen onttrokken het terrein allengs geheel aan Adamps' aandacht.
Aan het venster stond hij zelden meer en neergedoken in een leuningstoel bij zijn open haard vergat hij Verstagen en 't geen hij met die man voorhad in het volgend jaar. -
Sint Nikolaas ging voorbij en Kerstmis daagde op in het verschiet.
Toen gebeurde 't, dat Da, ondanks haar grote bedrijvigheid, een ogenblik tijd vond om ook eens door het vensterraam te kijken naar het weer.
Een kreet van woede, schrik en afgrijzen ontsnapte aan haar mond en deed Koos ontsteld opspringen.
‘Da, wat scheelt je?’
‘Neen maar, neen maar, neen maar! - Kom eens kijken!’
Koos, die volstrekt niet vermoedde waarover zij 't had, spoedde zich naar het venster.
En wat zag hij?
De straatdeur van het terrein stond open en achter de opening was een kar zichtbaar hoog beladen met groene bomen, waarvan de wortels met mandewerk leken omwoeld. Adamps hield 't voor dennen.
Deze bomen werden afgeladen door de twee gebroeders. Verstagen en binnen de omheining neergelegd op de grond.
Koos zei niets. Hij kon niets zeggen, zo groot was zijn verbouwereerdheid.
Dit stilzwijgen verhoogde echter Da's opwinding.
‘Begrijp jij hoe zo'n kerel 't waagt?... Zie je nu wel, dat hij net met je doet wat 'm goeddunkt... dat hij lacht om je deurwaarder en om de wet.... dat hij denkt: die vent durft me toch niet aan?’
Adamps bleef zwijgen.
‘Mijn God, zeg toch eens wat! Zal je dit nu ook maar lijdzaam toelaten? Moeten we nu voor de derde maal een deurwaarder betalen om ons recht te krijgen?’
Eindelik voelde Kooszich weer in staat een paar woorden teuiten.
| |
| |
‘Da, wat ik je bidden mag, maak zo'n drukte niet. Wat wil die man? 't Is nu toch geen tijd om sierplanten te kweken. Ik vat niet....’
‘Zie je dan niet, dat hij dennen op zijn wagen heeft?’
‘Zeker zie ik dat; maar wil hij dan een bos op mijn grond aanleggen? Welk voordeel kan hem dat opleveren?’
Een ogenblik zwegen beiden stil. Ze zagen juist, dat de jongste van de Verstagens een gat in de grond groef, dat de oudste een boom ontdeed van het mandewerk om de wortels en ze begrepen, dat de oplossing van het raadsel nabij was.
Da kreeg die oplossing het eerst in het viezier.
Het viel haar op, dat de wortels van een boom zeer kort waren, dat een tweede boom er in 't geheel geen had en als een bliksemstraal flitste.'t door haar brein: kerstbomen!
‘Weet je wat het zijn? Kerstbomen en anders niets. Hij zet ze ook maar los in de grond. - Zie je 't? Zie je nu? Zo 'n brutale kerel!’
Adamps zag 't, vond het feit insgelijks ongehoord brutaal, vroeg zich af hoe die mensen nu - in de winter - op het terrein waren gekomen en herinnerde zich eensklaps met schrik, dat hij verzuimd had de sleutel van de deur terug te eisen.
‘Maar, mijn hemel, Koos, zeg toch wat! 't Is waarachtig, of de hele zaak je niet aangaat. Ben je nu van plan die onbeleefde bok maar weer kalm z'n gang te laten gaan?’
‘Neen, zeker niet.’
‘Wat zal je dan doen?’
‘Wat ik zal doen? - Ja.... wat kan ik doen? - Van avond met Rieteno er eens over spreken. Dat is al wat ik weet.’
‘En dan weer die deurwaarder laten komen? Je lijkt heus wel gek!’
‘Och, Da, wind je nu toch zo niet op! Vroeger kon de grond je niets schelen. Waarom....?’
De aanmerking maakte mevrouw Adamps nog maar driftiger.
‘Jou kan 't niets schelen, dat zo 'n onbeschofte lummel mij de grofste beledigingen naar het hoofd gooit. Dat weet ik al lang. Ik heb zulk vissebloed niet. Ik zou die vent met plezier zien hangen. Als 't mijn zaak was, dan ging ik op staande voet naar de eerste, de beste agent en dan zou ik zeggen: meneer, die grond is van mij; wees zo goed
| |
| |
en smijt die kerels met hun bomen, hun karren en hun hele rommel er ogenblikkelik af.’
‘Maar Da, dat kan je wel vragen; maar dat doet die agent immers niet.’
‘Waar dient hij dan voor, als 't niet is om het eigendom van een mens te beschermen?’
‘Hoe kan hij weten wie in zijn recht is: ik of Verstagen?’
‘Wel nu nog mooier! Twijfel jij er misschien zelf aan wie in zijn recht is?’
‘Zeker niet; maar....’
Da liet hem weer niet uitspreken.
‘En als die agent je niet helpen wil, dan is de Kristelike Volksbond er nog! Loop er heen, neem vier kerels.... zes, tien als je wilt en geef order die twee sinjeurs met hun hele santekraam onmiddellik de straat op te gooien. Denk je, dat ze 't niet doen zullen, als jij er goed voor betaalt?’
Adamps begreep, dat het ogenblik gekomen was om met vastberadenheid zijn gezag te handhaven.
‘Ik doe er niets van. Voorzichtigheid is de moeder van de porseleinkast. Rieteno kent de wet. Rieteno alleen kan zeggen wat me te doen staat.’
Da vond de houding van haar man allererbarmelikst.
‘Wel zeker! Luister jij maar naar Rieteno. Dat is er ook zo een, die zich uit angst voor de wet kalm op zijn gezicht zou laten slaan! Maar vergeet niet, dat Kramers... die een ferme vent is en toch ook een beetje ondervinding bezit.... vergeet niet, dat Kramers gezegd heeft: als je je recht wilt hebben, neem 't dan; anders krijg je 't nooit of wanneer het te laat is. Doe je wat Rieteno je aanraadt, dan verkoopt die Verstagen onderwijl al zijn bomen en wanneer jij met Kerstmis de rekening van de deurwaarder krijgt, dan lacht Verstagen je nog harder uit, dan hij 't tot nog toe al gedaan heeft.’
Adamps had al zijn zelfbeheersing nodig om Da nog bedaard te kunnen antwoorden; maar het lukte hem toch.
‘'t Is best mogelik, vrouw; maar ik verkies niet in moeilikheden te geraken. Dat is de hele Verstagen me niet waard. Van avond komt Bieteno. Vóór die tijd doe ik niets en verkies ik zelfs over de zaak geen woord meer te spreken.’
Nog nooit had Koos met zijn vrouw zulk een scherpe woordenwisseling gehad. Hij verwenste het ogenblik, waarop
| |
| |
hij met die ellendige bloemist had aangelegd. In plaats van voordeel zou hij er ten slotte nog nadeel bij hebben; zijn huiselike rust was naar de maan; in zijn binnenste werd 't zo oproerig, dat hij niet meer kon eten en zeker van nacht niet zou slapen.... de toestand was allerberoerdst.
Die namiddag stelde hij Da voor eens een langere wandeling te ondernemen dan gewoonlik; doch zij verklaarde botweg in 't geheel niet uit te willen gaan.
Toen Adamps dus alleen de nieuwe straat doorliep, die zijn terrein aan de andere zij begrensde, zag hij, dat er op de tuindeur met grote letters te lezen stond: kerstbomen te koop; hier te bezichtigen en te bevragen in de Molstraat bij Gebroeders Verstagen. En toen de deur voor hem openging om een der Gebroeders door te laten - die nota bene niet eens groette - ontwaarde hij door de opening heen zijn vrouw aan het venster, turend door een toneelkijker naar 't geen er op de grond plaats greep.
Lang bleef hij uit; maar nauweliks was hij in zijn gang teruggekeerd, of Da's schelle, verbolgen stem riep hem over de trapleuning toe:
‘Kom eens kijken, 't Lijkt nu wel een oerwoud!’
Da had toch heus wel fantazie.
En terwijl Adamps zwijgend zijn terrein in ogenschouw nam, dat met het dicht groene dennebos in de uitgestrekte grauwe kaalte van al de bouwgrond rondom, er nu liefelik uitzag als een oase in de woestijn, raasde zijn vrouw voort:
‘Heb jij dan karnemelk in je aderen, dat je zo kalm die kerels hun gang kunt laten gaan? Hoe is 't Gods ter wereld mogelik? Wat ben jij voor een vent? O, als ik een man was!’
Nog lukte 't Adamps uiterlik altans zijn bedaardheid te bewaren door in 't geheel geen antwoord te geven; maar hij voelde toch wel, dat het allengs ook in zijn eigen binnenste al te onstuimig werd. Indien Rieteno hem nu niet flink wist te helpen, dan zou hij.... dan zou hij.... verdomme.... ja, wat zou hij? Hij wist er niets van; maar in alle geval zou hij liever kans lopen zelf met de justiesie in aanraking te komen, dan die vervloekte bloemist nog langer heer en meester te laten spelen op zijn duur betaalde grond.
En toch vond hij zelf, dat die grond er nu werkelik aardig uitzag.
| |
| |
Rieteno had zijn eerste kopje tee nog niet uitgedronken, als Adamps de zaak al te berde bracht. Niet dat hij zelf zo ongeduldig was.... ach neen. Voor het ogenblik had hij veel liever kaartgespeeld en de hele kwestie op zij gezet. Maar de blikken van Da hadden hem reeds te dikwijls toegevoegd: komt. 't haast?
Hij verhaalde dus de toedracht en vroeg om advies.
‘Je begrijpt, Rieteno,’ viel Da uit, ‘dat er hier nu eens dadelik en krachtig gehandeld moet worden.’
‘Ik begrijp er alles van,’ was het antwoord; ‘maar....’
‘Wat maar? Wat nu weer? Is de grond van ons of niet? Mag die kerel er zelfs maar een voet op zetten zonder onze toestemming?’
Kramers kon zich niet langer bedwingen.
‘Smijt hem er dan af! Smijt hem er zelf af en zie wat er van komt. Als je wachten wilt op de bijstand van de heren van de justiesie, dan heeft Verstagen zijn bomen al lang met winst verkocht en om een proses lacht hij.’
‘Geef jij nu advies. Kramers, of zal ik 't doen?’
‘Juist,’ viel Adamps in, ‘laat Rieteno nu zeggen wat we kunnen doen volgens de wet.’
Kramers lachte honend.
‘Volgens de wet? Volgens de wet kan je niets doen als je opgelicht wordt, alles als je zelf een oplichter bent.’
't Werd Rieteno te machtig.
‘Draaf nu toch asjeblieft niet zo door! Ik zeg je, dat wij hier staan voor een zeer lastige kwestie.’
Da sloeg de handen in elkaar en de ogen ten hemel.
‘Een lastige kwestie? Wel, heer in den....! Heb ik clan het recht niet zo'n indringer van mijn eigen grond af te bonzjoeren?’
‘Neen, mevrouw, zeker niet.’
‘Wel nn nog mooier! Wel allemachtig! Ik geloof zo waar, dat de studie van het recht jelui mannehersens helemaal in de war brengt! Als je van avond in je gang een piano vindt staan, die je de weg verspert en die daar neer is gezet door de een of andere leveransier onder voorgeven dat je het ding gekocht hebt, ga je dan soms de nacht in een hotel doorbrengen?’
‘Natuurlik!’ schaterde Kramers.
| |
| |
Rieteno was ook al op het punt zijn bedaardheid te verliezen.
‘Beste mevrouw, de gevallen staan niet gelijk. Hoe is Verstagen op uw grond gekomen?’
‘Wel, door de deur.’
‘Juist; maar die deur heeft hij geopend met de sleutel, die uw man verzuimd heeft in Oktober van hem terug te vorderen.’
Adamps vond het zijdelingse verwijt alleronaangenaamst en zou het liefst maar aan het spelen zijn gegaan, om de zaak dan later eens onder vier ogen met Rieteno te behandelen. Da was voor zo'n kleinigheidje echter minder vervaard.
‘Als dat alles is, dan laten we morgen ochtend het slot veranderen. Maar al had hij nu ook tien sleutels, in het kontrakt staat heel duidelik, dat Verstagen gehuurd heeft van 1 Mei tot 1 Oktober.’
Voor de derde maal verzocht Eieteno het stukje papier, dat mevrouw Adamps bestempelde met de wijdse naam van kontrakt, nog eens te mogen inzien.
Terwijl Adamps 't haalde, vroeg Kramers:
‘Heeft uw man een tweede sleutel?’
‘Zeker; maar wat zou dat?’
‘Ik maak me sterk jelui morgen tegen negen uur vier flinke kerels te bezorgen, die met plezier het bos van meneer Verstagen op een paar karren zullen laden en naar zijn huis rijden. Zal ik er mee komen? U kan u toch niet zo ongestraft voor de gek laten houden!’
Da vond het plan uitmuntend en voegde er bij, dat zijn kerels die brutale Verstagen gerust op zijn gezicht mochten slaan als hij tegenweer zou bieden.
Rieteno echter waarschuwde ernstig voor de gevolgen en Adamps, die ondertussen terug was gekeerd, verklaarde tot grote ergernis van zijn vrouw:
‘Ik geef die tweede sleutel niet af.’
‘'t Zou ook wel jammer zijn, als aan die meneer Verstagen een haar werd gekrenkt.’
‘Vrouw, ik heb je al gezegd, dat ik niet in moeilikheden wil komen! Begrijp je niet, dat Verstagen dan nog harder zon lachen?’
Een kruisvuur van tergende uitroepen, zenuwachtig kalme
| |
| |
verklaringen en sarkastiese tusschenwerpsels volgde en onderwijl liet Rieteno, die zijn bril omhoog had geduwd, nogmaalsop zijn gemak het velletje papier, waarop Adamps zijn voorwaarden had neergeschreven, dicht onder zijn neus herhaal - delik van rechts naar links voorbijschuiven.
Eindelik scheen de advokaat te willen spreken.
Hij lei het stuk ten minste neer en schoof dieper in zijnstoel terug. Drie paar ogen wendden zich naar hen toe en het stemmengeschetter verdoofde.
Maar niet dadelik gaf Rieteno geluid, en hierin vond. Dareden om te zeggen:
‘Zie je wel, dat die vent geen enkel recht meer heeft oponze grond? 't Is een inbreker! Kunnen wij hem niet alseen inbreker, laten oppakken?’
Nu trok Eieteno zijn wenkbrauwen hoog op en schudde bedenkelik het hoofd.
‘Zo eenvoudig is de zaak volstrekt niet. Dat u de grond maar verhuurd heeft van 1 Mei tot 1 Oktober, dat staat vast.’
‘Welnu?’
‘Welnu,.... welnu.... Er staat ook, dat Verstagen jaarliks....let wel: jaarliks....betalen moet zestig gulden en dus zal hij waarschijnlik zich op dit woord jaarliks gronden om te beweren, dat de huur nog voortduurt. Daar komt dan bij, dat hij de sleutel....’
Hij kon niet voortgaan. Adamps, zijn vrouw en Kramers vielen hem tegelijk in de rede. Een ogenblik was 't, of zij met hun drieën de advokaat te lijf zouden gaan. Gelukkig verloor deze zijn zelf bedwang niet. Kalm, doch met een stentorstem riep hij boven het lawaai uit:
‘Als je nu mijn advies wilt weten, luistert dan ten minste!’
‘Ja, luistert!’ schreeuwde Adamps.
Kramers en Da zwegen.
‘Als je de grond verhuurd hebt, dan mag je er niet opkomen.’
‘Maar we hebben 'm maar tot 1 Oktober verhuurd.’
‘Quod est demonstrandum. Er staat: jaarliks.’
‘En je zegt zelf....’
‘Je hebt geen behoorlik kontrakt.’
‘Wel hemelse goedheid!’
| |
| |
‘Verstagen heeft ook geen kontrakt.’
‘Je moet toch maar advokaat zijn!’
‘En,’ ging Eieteno voort, ‘als je die bomen beschadigt, dan vergrijp je je aan andermans eigendom. Verstagen zou je dus kunnen aanspreken voor schadevergoeding.’
Da raakte buiten zich zelf van woede en verontwaardiging. Adamps had haar nog nooit zo rood gezien en met zulke stralen-schietende ogen.
‘Wel zeker; wel zeker! Aan ons hoort de grond en toch mogen wij er niet op komen; maar meneer Verstagen wèl. Zwart op wit heeft Verstagen erkend, dat hij na 1 Oktober geen aanspraak meer op de huur kan doen gelden. Toch mogen wij 'm niet in Desember met zijn rommel laten verwijderen. Hij spit onze grond om, zonder zich aan enig recht te storen en wij moeten schadevergoeding betalen als wij maar raken aan zijn boompjes! Heet dat nu recht in Nederland?’
‘Neen, mevrouw, neen; dat heet geen recht in Nederland; maar als u uw recht wil krijgen, dan moet u de legale weg....’
Adamps viel hem in de rede.
‘Kijk eens. Als twee mensen recht beweren te hebben opeen zelfde zaak, dan zou ik zo zeggen, dat die zaak net zo lang, totdat 't uitgemaakt is wie het meeste recht er opheeft, aan beiden moest worden onttrokken. Kunnen wij nu niet gedaan krijgen, dat er een agent voor de tuindeur wordtgeplaatst, die even goed aan mij als aan Verstagen tot na Kerstmis de toegang verbiedt?’
Dit plan vond Da allervernuftigst bedacht.
‘Recht is 't niet; maar 't is ten minste iets.’
‘Het kan,’ zei Rieteno, ‘als je er het geld voor over hebt.’
‘Moet ik dat betalen?’
‘Dat spreekt van zelf. Overdag kan je voor twintig senten per uur en 's nachts voor vijf en twintig senten per uur een agent vierde klasse krijgen. Dat kost je dus zowat vijf gulden twintig per dag, of tot Kerstmis een dikke veertig gulden; maar.... dan kan Verstagen je dagvaarden om hem, ingevolge overeenkomst, het rustig genot te laten van de grond en dan is 't nog de vraag hoe die nieuwe zaak zal aflopen.’
De laatste bijvoeging maakte Da's drift weer in hevige mate gaande.
| |
| |
‘Maar hemelse goedheid, als Verstagen zo gauw recht kan krijgen, waarom wij dan niet? Begrijp je nu zo iets? Neen, zeg jij nu eens: Kramers, begrijp je zo iets?’
‘Begrijpen? Ik... de wet en het recht begrijpen? Hoe komt u er bij? Onzin is 't... aanmoediging voor de schurkerij... zoveel begrijp ik er van; maar voor de rest.... Ik zeg nog eens: smijt de vent er af; dat is het enige middel.’
Adamps voelde zich hoe langer hoe zenuwachtiger worden; maar zijn angst voor de onaangename gevolgen hield hem toch nog mak.
‘Luister eens, Rieteno. Als ik nu eens doe wat Kramers aanraadt....’
‘Ja, ja,’ schreeuwde Da.
‘Bedaar- toch, kind!...Wat kan me dat dan kosten?’
‘Je meent, wanneer Verstagen je aanspreekt voor schadevergoeding.’
‘Presies.’
‘Nu....die bomen schat ik gemiddeld op twee gulden vijftig per stuk. Mevrouw zegt, dat er zes en dertig op staan. Dat maakt dus negentig gulden. De kosten van het proses voor de kantonrechter zullen ongeveer zestig gulden bedragen. Gaat Verstagen in appèl, dan komt daar nog het nodige bij. Te zamen kan 't je dus wel....’
‘En dan heb je je advokaat nog gratis,’ viel Kramers hem in de rede.
Adamps was de vertwijfeling nabij.
‘Maar mijn God! Bestaat er dan geen middel om recht te krijgen tegen een schavuit, die ik toch waarlik niet getart heb, zonder dat het me zo'n bom duiten kost? Heb je in ons land dan maar de keus tussen betalen aan de schoeljes of te betalen aan de rechters?’
‘'t Is toch wat te zeggen,’ zuchte Da, terwijl Kramers weer zelfvoldaan grinnikte.
‘Betalen moet je,’ verklaarde Rieteno, ‘maar niet zoveel als je, gelijk ik zei, de legale weg wilt gaan.’
‘Hoe dan?’
‘Door eerst morgen de bloemist behoorlik en volgens de usance te laten aanzeggen, dat hij binnen tweemaal vier en twintig uren het terrein moet ontruimen.’
‘En dan...?’
| |
| |
‘Dan zullen wij....als hij niet ontruimt....aan de kantonrechter verlof vragen om op korte termijn te mogen dagvaarden.’
‘En wanneer kan de vent er dan afgezet worden?’
‘Nu....van daag is 't Woensdag, 17 Desember. Morgen sommeert Veldman hem om vóór Zaterdag avond te ontruimen. Ik zal trachten van de kantonrechter gedaan te krijgen, dat wij Maandag 22 dagvaarden van uur op uur en dan kunnen Maandag-namiddag de bomen van meneer Verstagen des noods met behulp van de sterke arm worden verwijderd.’
Vijf dagen wachten kwam Da veel te lang voor en Kramers was 't geheel met haar eens. Een nieuwe heftige woordenstrijd ontbrandde over de meer of mindere doelmatigheid van ieders plannen. Kramers bleef bij eigen recht; Da ging met hem mee en stond subsidair de plaatsing van een agent voor; Rieteno hield zich aan de legale weg en Adamps ging nu eens met de een en dan weer met de ander mee, om ten slotte uit voorzichtigheid toch altijd weer bij Rieteno te belanden.
Toen 't eindelik tien uur sloeg, schrok ieder over het ongewoon snelle voorbijgaan van de tijd en schonk Adamps nog gauw een glas wijn in, wat hij in al het geharrewar had vergeten. Aan een spiegelgevecht met kaarten viel voor van avond niet meer te denken; 't was te laat en men was ook te ernstig boos op elkander geworden. Rieteno had zich meer dan genoeg geërgerd over Kramers' aanhoudend hakken op wet en recht; Kramers was nijdig, dat zijn advies niet werd gevolgd en kon 't niet zetten, dat zo'n advokaat tegen beter weten in onze rechtsbedeling nog verdedigde; Da vond de gedachte onuitstaanbaar, dat die Verstagen, de vent, die haar gebrutaliezeerd had, de baas speelde op haar grond en Adamps maakte er in zijn binnenste Da een verwijt van, dat zij, om haar gramschap te koelen, bereid was hem in allerlei moeielikheden te wikkelen.
Het afscheid was dus allesbehalve hartelik en het echtpaar Adamps doorleefde een onrustige nacht.
De volgende morgen stond Da al vroeg aan het venster om door haar toneelkijker te zien wat er nu weer op het
| |
| |
terrein zou gebeuren. Tegen haar gewoonte daalde zij niet naar de keuken af; maar moest de keukenmeid tot haar omhoog stijgen, wat nu ook de keukenmeid ontstemde en aanleiding gaf tot veel geschreeuw van boven naar beneden en van beneden naar boven.
Ondertussen had de heftige Westewind 's nachts wel tien boompjes omgeworpen, 't geen Da natuurlik veel genoegen deed. Toen Verstagen echter tegen elf uur op het terrein verscheen en in Da flauw de hoop optrilde, dat hij gekomen was om te ontruimen, moest zij tot haar grote ergernis ontwaren, dat de man driest genoeg de omgevallenen eenvoudig weer oprichtte en vaster in de grond duwde dan zij tot nu toe hadden gestaan. En alsof dit nog niet voldoende was, mocht zij 't tevens aanzien, dat hij drie bomen tegen kontante betaling verkocht.
't Was voor Da om waanzinnig te worden van woede, dat zij dit alles machteloos moest laten gebeuren. Zij prevelde tussen haar tanden, dat zij die Verstagen zou kunnen radbraken en toen zij tegen vier uur aan Adamps bij zijn t' huiskomst vertellen kon, dat Verstagen aan geen ontruimen dacht, maar integendeel uitstekende zaken had gedaan op hun grond, flikkerde er zulk een boosaardigheid uit haar ogen en klonk haar toon zo dreigend, dat Koos uit voorzichtigheid maar in geheel geen antwoord gaf.
Vier en twintig uur later deelde zij hem op dezelfdemanier mede, dat Verstagen wederom bomen had verkocht en nu niet drie, maar tien. Zij had hem ze eerst zien aanwijzen en toen veel zilver er voor in ontvangst nemen.
Nogmaals bewaarde Adamps het stilzwijgen, ofschoon 't ook in zijn binnenste kookte en schuimde.
's Avonds verschenen de buurvrienden om te kaarten en was Kramers' eerste vraag:
‘Wel, wat heeft Verstagen gedaan?’
‘Beste zaken gemaakt!’ riep Da schamper uit, ‘en niet ontruimd.’
‘Zo'n smeerlapke! Zie je nu wel, dat de vent lacht om de justiesie? Zie je 't, Rieteno?’
‘Ja, ik moet zeggen,’ voegde Adamps er bij, ‘je maatregelen, Rieteno, werken niet veel uit.’
Rieteno trok zijn wenkbrauwen maar weer eens op.
| |
| |
‘Het spijt me; maar ik kan 't niet helpen. Wat mogelik is wordt gedaan. Ik heb de wet niet gemaakt en als meneer Kramers denkt, dat zulke lastige prulzaken me amuzeren, dan heeft hij 't glad mis.’
Da kon 't niet langer uithouden.
‘Hoor eens, Rieteno, beledigen wil ik je niet; maar 't gaat er bij mij niet in, dat wij op ons eigen terrein de eerste, de beste indringer maar de baas moeten laten spelen en zelf er niet eens een voet op mogen zetten. Hij heeft recht of wij hebben recht en als wij 't hebben, dan moeten wij hem er ook af kunnen gooien!’
‘Akkoord van Putten!’ kraaide Kramers; Rieteno knikte.
‘Dat zal ook wel gebeuren, mevrouw, als u maar tot Maandag wachten wil.’
Zaterdag, 20 Desember verkocht Verstagen tegen kontante betaling zes bomen.
Zondag, 21 Desember verkocht Verstagen tegen kontante betaling negen bomen.
‘Is 't niet God geklaagd,’ riep Da uit, ‘nu resten er nog maar acht!’
‘Altijd nog wel een twintig gulden schade, als hij morgen moet ontruimen,’ gromde Adamps, die bleek zag van zenuwachtigheid.
Da lachte honend.
‘Twintig gulden scha. Ja wel; maar minstens zeventig gulden winst! En dat moet nu recht heten! Dat noemt Rieteno nu de legale weg! Is 't geen paskwil?’
't Werd Maandag morgen tien uur.
Da en Koos stonden ieder aan een venster, nieuwsgierig naar 't geen Rieteno genoemd had: een ontruiming des noods met behulp van de sterke arm.
Na een uur wachtens zagen zij de tuindeur opengaan en twee mannen verschijnen, die hun onbekend waren. Hen volgde Verstagen.
Zou 't nu gebeuren? - De vraag drong zich aan beiden op; maar noch de een, noch de ander durfde 'm uitspreken.
En al gauw bleek het, dat er van een ontruiming met of zonder sterke arm weer geen sprake was, want Verstagen haalde
| |
| |
nogmaals drie bomen uit de grond en ontving nogmaals geld.
‘Mijn God,’ schreeuwde Da zo luid, dat de keukenmeid 't beneden hoorde, ‘nu zijn er waarachtig nog maar vijf.’
Adamps stond op spelden. Nergens vond hij meer rust of duur. Onophoudelik draafde hij van boven naar beneden en strompelde hij van beneden naar boven, zonder te weten wat hij wilde of wat hij zocht.
Juist sloeg 't twaalf, als Rieteno werd aangediend.
‘Kom boven, vriend, kom boven. Is er iets biezonders aan de hand, dat je op dit ongewone uur....?’
‘De kantonrechter heeft het verlof gegeven.’
‘A, Goddank! Hoor je 't, Da? Hoor je 't? De kantonrechter heeft het verlof gegeven.’
‘Ja, maar.... pas tegen Woensdag. Hij vond, dat de zaak geen haast had.’
Da, die een ogenblik een zachtere uitdrukking op haar gelaat had gekregen, werd op eens weer purperrood van woede.
‘Natuurlik, natuurlik! Geen haast? Neen, voor hem geen haast. Dat wil ik geloven! Heb je nu ooit zo'n luie vlegel gezien! Geen haast! Zeg je nu nog, dat Kramers geen gelijk heeft als hij beweert, dat je hele rechterlike macht een suffe pruikenboel is? Waarom hebben we ook niet gedaan wat Kramers zei? Eigen recht! Anders krijg je in 't geheel geen recht. Dat is de waarheid. We hadden die vent met zijn bomen al lang op straat moeten gooien! Had ik mijn eigen zin maar gevolgd! Een mens moest altijd zijn eigen zin volgen. Van niets heb je meer berouw in je leven dan van het luisteren naar raad.’
En nu werd de zaak ook Adamps te machtig; zijn bleekheid maakte plaats voor een fel rode gloed.
‘Ja, hoor eens, Rieteno, aan alle dingen komt een eind, ook aan mijn geduld. Ik houd 't niet langer uit. Neen, ik houd 't niet langer uit! Dat wordt me nu te gek. Woensdag is 't al de vier en twintigste en heeft die kerel natuurlik al zijn kerstbomen met winst verkocht. Nu kan je zeggen watje wilt en nu kunnen ze me een proses aandoen en me veroordelen.... 't kan me allemaal niets meer schelen! Ik gadadelik naar de poliesie en binnen een uur staat er een agent in de straat, die niemand meer op mijn terrein mag toelaten, Versta je? Niemand.’
| |
| |
‘Eindelik!’ riep Da.
‘Jij moet 't weten.’
‘O, wees gerust; ik zal me op jou niet beroepen. Maar, dat zeg ik je: als ze mij voor het gerecht brengen, dan zal ik die oude suffers van rechters toch eens de waarheid zeggen.’
Da triomfeerde.
‘Groot gelijk!’
En aangemoedigd door die uitroep wierp Koos zich in zijn deftige zwarte jas, zette hij zijn hoge hoed op en stapte hij, recht toe, recht aan, naar het Kommissariaat van poliesie.
Daar kreeg hij terstond de belofte, dat er over een uur een vaste post bij zijn tuindeur zou staan en dat die vaste post niemand meer op het terrein zou toelaten.
Toen hij echter een uur later poolshoogte ging nemen, was er om en bij het terrein nog geen mens te zien.
In plaats van te wachten liep hij een vierkantje rond; maar bij zijn terugkeer vond hij zijn tuindeur nog even onbewaakt.
Nu besloot hij ten tweede male naar het Kommissariaat te gaan en vernam hij aldaar, dat het niet gemakkelik was geweest een geschikte persoon te vinden; maar dat die geschikte persoon - een kerel met knuisten aan zijn lijf - op dit ogenblik ongetwijfeld zijn post had betrokken.
Weer stapte Adamps dus naar de straat achter zijn huis en werkelik liep er nu een zwart gehelmde man langs de schutting heen en weer.
‘Agent, je staat hier voor meneer Adamps, niewaar?’
‘Om u te dienen, meneer.’
‘Nu, dat ben ik.’
De agent heft even de rechterhand naar zijn helm op.
‘Als je goed zorgt, dat hier niemand, versta je: niemand binnengaat of binnenklimt, dan krijg je behalve je geld nog een goede fooi van me. Begrepen?’
‘Best, meneer. Ik heb knuisten aan mijn lijf; maar.....'t is jammer, dat meneer niet een minuutje vroeger is gekomen.’
Adamps schrok.
‘Waarom?’
‘Wel, toen is hier die bloemist Verstagen uit de Molstraat geweest en die heeft vier bomen uit de grond gehaald en op een kar geladen.’
| |
| |
‘Kerel, beu je gek?’
‘Neen, meneer. Ik heb 't duidelik gezien. Ik zei nog tegen hem: hoor 's, ik geloof, asdat ik je niet je gang mag laten gaan; maar hij zei: niet m'n gang gaan op mijn eigen grond? 't Zou me waarachtig wat moois zijn!’
Adamps was verslagen. Nog maar één boom dus op hel terrein en om die éne boom te doen bewaken zou hij ƒ 5.20 per dag betalen?
't Was immers al te dol!
Maar die man weer te laten inrukken was ook zo mal. In 's hemelsnaam zou hij de kerel met zijn knuisten nu maar tot overmorgen op zijn post laten staan. -
Tweemaal vier en twintig uren stond de agent dus op wacht; dat wil zeggen over dag stond hij er zelf en's nachts werd hij door een kameraad vervangen.
En al die tijd gebeurde er niemendal.
Woensdagmorgen stelden Koos en Da, met toneelkijkers gewapend, zich weer ieder aan een venster op. Nu zouden zij toch eens zien, wat of was een ontruiming des noods met behulp van de sterke arm.
Het terrein lag ledig voor hen en maakte in zijn kaalleid onder de grijze winterhemel een diep melankolieke indruk. Midden in de vierkante grauwe vlakte verhief zich eenzaam, schriel en treurig een dof groene, half dode denneboom. Stof lag op zijn lover en nu en dan huiverde een windvlaag door zijn stervende takken heen. 't Was niet een van de grootste, maar evenmin een van de kleinste bomen; Da dacht: die is nog wel een rijksdaalder waard.
De morgen verstreek en geen sterveling vertoonde zich op Adamps' grond.
De denneboom hield dus onbewegelik in de ledige vlakte stand, terwijl ook Koos en Da niet weken van hun post. Met lange tusschenpozen wisselden man en vrouw een enkel woord, net als zeelui, die op den uitkijk staan in een gevaarvolle nacht.
Als de pendule langzaam en statig twaalf slagen had doen horen, spoedden zij zich naar beneden om haastig wat te eten. Boven hield onderwijl de keukenmeid het terrein in 't oog.
| |
| |
't Werd één uur.... half twee.... twee uur.
Toen galmde de huisbel door de gang en hoorden zij Rieteno's stem.
‘Kom boven, Rieteno, kom boven.’
Rieteno kwam.
‘Nu....hoe is 't er mee?’
‘In orde. Meteen zal de deurwaarder wel opdagen.’
‘Dus toch een ontruiming met de sterke arm?’
‘Juist: een ontruiming des noods met behulp van de sterke arm.’
Deze mededeling deed Koos en Da genoegen. Ze konden zich niet weren er nog iets als een overwinning in te zien.
Maar ondertussen was ook Sieteno het venster genaderd en nu slaakte hij eensklaps een ongewone uitroep van schrik.
‘Hè?.... Maar één boom?’
‘Natuurlik’, zei Da, die dadelik weer driftig werd, ‘denk je, dat Verstagen op je zeurige kantonrechter gewacht heeft?’
Juist toen zij deze woorden sprak, ging in de verte de deur van het terrein open.
‘Daar zal je ze hebben’ sprak Rieteno.
Hij had 't echter mis, want 't was Verstagen, die de deur weer achter zich toetrok en doodsbedaard naar de overkant stapte, waar hij gewoon was zijn gereedschappen onder een afdakje te bewaren.
‘Je zult zien,’ fluisterde Da, ‘dat hij ook de laatste boom er nog af haalt.’
Maar nu ging de deur nogmaals open en verscheen in de opening een deftig heer met lange grauwe baard, gedekt met een hoge zwarte hoed, gehuld in een fluweelgekraagde zwarte jas en dragende een zilver geknopte stok in de met bont gehandschoende hand.
Hem volgden zes mannen gewapend met schoppen, bijlen en touwen. Achter de mannen werd zichtbaar de op-poststaande agent en achter de agent vertoonde zich een grote kar.
Veldman.... Rieteno had gezegd: dat is nu Veldman....trad op Verstagen toe en vertoonde hem een stuk papier.
Tot grote spijt van Da scheen Verstagen aan geen verzet te denken. Het papier ter nauwernood met een blik verwaardigend duwde hij zijn schop kalm schuin voor zich uit in
| |
| |
de grond om er tegen te leunen, alsof hij bij het drama de meest onverschillige toeschouwer zou zijn.
‘Wat een brutale verst toch!’ bromde Da in zich zelf. En tot overmaat van ergernis ging nu Veldman, in plaats van tegenover Verstagen., vlak naast hem staan; ja, een ogenblik scheen 't, dat zij heel vriendschappelik met elkander begonnen te praten. Da meende zelfs te zien, dat Verstagen.... lachte.
Maar eindelik strekte Veldman toch zijn stok uit en wees naar de boom. Daarop grepen drie kerels tegelijk de dofgroene, half dode, huiverende den aan, terwijl drie anderen met krachtige schopstoten de bodem onder zijn wortels losmaakten.
't Was een akelig schouwspel van ruwe geweldpleging.
In een oogwenk was het stervende ding uit de aarde gescheurd, voortgesleurd en geladen op de kar, die stond aan de deur.
De agent met knuisten zag 't vastberaden aan.
Toen verlieten ook Veldman en Verstagen samen pratend het terrein en bleef de grond weer ledig, met het donkere gat in het midden melankolieker dan ooit in zijn absolute kaalheid onder de grijze winterhemel.
‘Zie zo,’ zei Koos.
Hij had zich de vertoning indrukwekkender voorgesteld en even dacht hij: hoeveel zal me dat nu weer kosten? maar toch was hij blij, dat zijn onzekerheid een einde had genomen.
Da echter wendde zich met een zuur gezicht naar Rieteno en duwde hern toe:
‘Nu heeft Verstagen helemaal zijn zin en wordt de laatste boom hem nog t' huis gebracht. Daar zal hij zeker morgen zelf Kerstmis mee vieren. Wie weet, of je kantonrechter ergeen presentje aan hangt.’
Marcellus Emants.
|
|