op 't oogenblik al een stap verder dan Italië was onder Karel Albert.
Het heeft den krijg uitgelokt en aangedurfd in een tijd dat alle machtige mogendheden zich tot over de ooren wapenen uit vrees voor den oorlog. Had Griekenland toegezien en gerust, het zou wel geschenen hebben alsof 't er in berustte dat slavische invloed langzamerhand den luister van den Griekschen naam verdrong; het zou als zijn toekomst verkozen hebben om niet meer dan een troepje Levantijnsche kooplui te wezen met een handelstaaltje, langs de kust gesproken en in de slecht befaamde wijken van de groote steden. Nu heeft het de wapenen opgevat om zijn groote ideale bezittingen te handhaven. Het kan en zal de nederlaag lijden, maar als het zijn nederlaag weet te dragen, heeft het, ondanks zijn verliezen, een machtig ding gewonnen, tot pand voor de toekomst.
Noemt ze maar verblind, die arme Grieken, ze zien toch degelijk goed voor zich uit. En al krijgen ze klop, ze hebben zich niet bang getoond, niet bang voor Europa en den boeman.
De boeman is de Turk.
Vreemd dat de Turk thans de rol op zich heeft genomen van den goed gemanierden en goed gestyleerden policie-agent, het orgaan van de conservatieven in Europa!
Zoo worden, naar men zegt, uit de geslepenste boeven de beste detectives, en de schrik der christenheid wordt de deftige bewaarder van de orde onder de Christenen.
Of op dat gebied de toekomst van de Turken ligt?
Wat zonde en jammer! Het laatste stukje van onvervalscht heidendom dat we in Europa overhielden, het restje van onherleidbaar barbarisme waarin we ons verheugden, dat gaat nu onder het hooge toezicht van de mogendheden marichausséesdiensten verrichten.
Is dat geen teeken van wat van hen nog maar te verwachten is.
Die Turken! Brave lieden, maar zonder toekomst. Goede soldaten, maar ellendige organisateurs. Een gelukkige oorlog geeft aan hun rijk een verlenging van leven. Maar wat moet men ten slotte met hen doen? Ze pensioneeren met een medaille, en daarna naar Klein-Azië overbrengen.
Dat is het onderscheid tusschen de twee die daar thans in Thessalië tegenover elkander staan. De een jaagt den ander voor zich uit, maar hij is de schaduw; de ander kampt en vlucht, en verzwakt en kampt, maar hij is het leven en de toekomst.
En het leven behoeft waarlijk niet bevreesd te zijn voor het geboem op de Turksche trom.