Bibliographie.
L. van Deyssel. Prozastukken. Amsterdam, Scheltema & Holkema. 1895.
Met zijne verfijnde artisticiteit en zijne onhebbelijke, beleedigende brutaliteit, met zijn gezonde en hooge opvatting van dingen en menschen en zijn kwaadsappige, kleinzielige nijdigheid, met zijn heerlijk taalgevoel zich uitsprekend in bladzijden vol breed gespierd proza, tintelend van leven, waar het bloed gezond door straalt en hoog in opbruist, en zijn log, onwelluidend geknutsel van woorden en zinnen, die als pap met klonten in den mond liggen, ongenietbaar en onverteerbaar, blijft L. van Deyssel ook in deze Prozastukken een vat vol tegenstrijdigheden. Te sterker komt dit uit in dit boek, omdat er van een rangschikking der verschillende opstellen naar hunnen aard: het polemische bij het polemische, enzoovoort, geen sprake is, maar alles door elkander staat en bijvoorbeeld ‘de Koning der Eeuwen in de wolken van heerlijkheid’ dwars tusschen Fokko Bos en Smit Kleine door schrijdt.
In de laatstverschenen aflevering van het Tweemaandelijksch Tijdschrift komt een fraai stuk van L. van Deyssel voor: ‘Tot een levensleer’, dat bij den schrijver van Prozastukken op een verteedering schijnt te wijzen, op een tot rust komen, ‘verreind van het zwarte beweeg van overwegen en strijd’, op een zoeken naar ‘gratie des levens en smaak van gevoelen’, naar de linie ‘waarlangs het Goddelijke kan uitstralen tot in het kleinst-menschelijke’. Nog is alles in dit programma niet even duidelijk; maar, in verband met de in datzelfde tijdschrift voorkomende ‘letterkundige kroniek’, lijkt het ons niet onwaarschijnlijk dat de levensleer, hier gepredikt, hem ook een kunstleer zal worden en dat de evolutie, die de met het naturalisme begonnen Van Deyssel gemaakt heeft, thans een punt is genaderd, van waar uit zich het groote talent van den prozadichter heerlijk zal kunnen ontvouwen.