De Gids. Jaargang 55
(1891)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 367]
| |
Ritornellen.I.
En vraagt gij nu: ‘Wie leerde u rijmen, dichten?’ -
Ik laat niet lang u op het antwoord wachten....
Uw oogen zijn het, die mijn geest verlichtten!
Toen ik voor d'eersten keer u, lief, ontmoette,
- een blauwe meidag was het, 's morgens vroege -
weet gij nog, hoe 'k u toen op rijm begroette?
Snel plukte ik wat jasmijn en hagerozen
en reikte u die, en sprak: ‘o Maagd geprezen,
of ooit wel rozen als uw wangen blozen!’
Gij lachte luid met hagelwitte tanden,
liet mij mijn bloemen op uw boezem binden
en drukte mij - erkentlijk - warm de handen.
Toen voelde ik rijm bij rijm mijn mond ontglippen....
Waar ik het haalde, zal ik niet verklappen!
Nu rolde een heel rispetto van mijn lippen.
Sindsdien, mijn lief, o wonder boven wonder!
komt gij maar even, lichtjes als een vlinder,
voorbijgefladderd met een lach of zonder,
of als de slag der Arno slaat en klotst het
in mij...; mijn hart - gelijk een hamer bonst het,
en dichten moet ik, - klinkt het niet, zoo botst het!Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 368]
| |
II.
Lach nu maar niet, omdat deez' liekens klein zijn! -
Zij 't kelkje klein, het kan vol goeden wijn zijn,
zij 't roosje klein, van kleur en geur kan 't rein zijn.
Klein is de druif: geen mond, die 't sap niet luste!
Klein is de parel, schoon zij schatten kostte!
Klein is uw mond: wie, die niet graag hem kuste?
Wel klein zijn uwer oogjes fonkelstarren.
Toch deden zij mijn ziel van liefde barnen:
mij volgt hun zoete klaarheid heinde en verre.
Een woord is klein en lichtlijk uit te spreken...
Gods ‘fiat’ deed den chaos vlammen braken,
een ‘neen’ van u kan mij het hart doen breken.
Pol de Mont.
|
|