gemeden en van wien niets zoo goed en zoo algemeen bekend was als dit, dat zijne persoonlijke sympathiën heenwezen naar eene richting, lijnrecht tegenovergesteld aan die, welke Nederland juist een jaar vroeger was opgegaan en die het nu vervolgde, in het vaste vertrouwen dat deze het leiden zou tot bevestiging van zijne vrijheid en tot verhooging van zijne welvaart. Was het dan wonder dat or beduchtheid heerschte en dat menigeen zich in stilte bekommerd de vraag stelde, of dat gemis aan overeenstemming tusschen de denkbeelden van Vorst en die van volk niet vroeger of later tot gevaarlijke botsingen zou kunnen aanleiding geven?
't Is waar, aan geruststellende voorteekenen ontbrak het niet, want ronder en ruiterlijker kon een vorst zich niet aan zijn volk verbinden dan Willem III dit deed èn dadelijk bij het aanvaarden van de regeering èn later in de woorden, die hij bij zijne plechtige huldiging op 12 Mei 1849 den Staten-Generaal toevoegde.
Maar klemmender dan woorden zijn daden, en deze hebben van den aanvang af op de Koninklijke gelofte het zegel gedrukt. In de eerste regeeringsjaren mocht het soms blijken dat hier en daar van de oude achterdocht nog sporen waren overgebleven, deze verzwakten allengs en verdwenen welhaast zoo volkomen, dat het thans jonge geslacht zich misschien over niets zoozeer verwondert als over het feit, dat zulk eene beduchtheid ooit heeft kunnen bestaan.
Welk ook het oordeel zijn zal van tijdgenoot en nakomeling over de regeering van Willem III, allen zullen zich in elk geval vereenigen in de betuiging, dat de rechten en vrijheden van zijn volk hem heilig zijn geweest, en dat hij - zonder rekening te houden met zijn eigen oordeel over de waarde der hem toevertrouwde schatten - als braaf soldaat bij die schatten heeft wacht gehouden, niet gedoogende dat daarnaar immer eene schendende hand werd uitgestrekt.
Het Nederlandsche volk heeft deze koninklijke trouw beloond met het beste dat het geven kon, d.w.z. met een trouw, in alle opzichten aan de zijne gelijk. De Koning was zeker van zijn volk, zoo als dat volk zeker was van hem, zonder dat aan een van beide kanten ooit behoefte werd gevoeld aan middelen om wat men zoo natuurlijk bezat tegen een mogelijk verlies in de toekomst te waarborgen. De praktijken zoo