De Gids. Jaargang 50
(1886)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 585]
| |
De Gids.
| |
[pagina 586]
| |
eene enkele wetenschap zeer ten achter bleef en slechts weinige gelukkige beoefenaars vond, - dat ééne plank, voor werken van dien aard bestemd, tot nog toe in de bibliotheek van den man van smaak en den vriend der letteren nagenoeg ledig is, - dat het ons aan gidsen en wegwijzers op de velden der letterkunde ontbreekt, - dat wij geen echt Kritiesch Tijdschrift bezitten. In eene eeuw, welke een verdienstelijk schrijver die der kritiek genoemd heeft, waarin zelfs het achterlijk Spanje, op voorbeeld van Engeland en Frankrijk, eene Revista verschijnen deed, heeft Nederland, ja, Tijdschriften genoeg, maar die men, wat vorm en inhoud betreft, met meer regt voor kinderen der 18de, dan die der 19de eeuw mag aanzien. Wij zouden onzen geboortegrond niet voor het vaderland van het gezond verstand houden, indien wij geloofden, dat het nuttige van goede dergelijke werken behoeft te worden betoogd. Onze voorouders beleefden een tijd, waarin Holland, ook in dit opzigt, bij vreemden niet achterlijk was, en schoon onze Tijdschriften van het begin dezer eeuw af, op dezelfde laagte bleven staan, of zoo mogelijk nog verder rugwaarts gingen, ons publiek is, vooral tegenwoordig, niet langer blind voor de gebreken derzelve! De klagten over de bekrompenheid van oordeel en de partijdigheid van strekking; over de traagheid en nalatigheid, waarmede de in Nederland het licht ziende boekwerken worden beoordeeld, zijn algemeen. Getuigen dit de talrijke pogingen niet, welke reeds werden in het werk gesteld om een nieuw Maandwerk te doen verschijnen? Dezelve mogten al, tot hiertoe, haar doel niet bereiken, - omdat derzelver korte duur en onbevredigende uitslag een gevolg was van den te laag gestelden prijs of aan het te hooge standpunt viel toe te schrijven, door de Redacties gekozen, - hare talrijkheid bewijst volkomen, hoezeer de behoefte aan een goed Tijdschrift door elke partij van ons letterkundig gemeenebest gevoeld wordt. En geen wonder, want de zaak raakt de eere des volks! Welk regtgeaard Nederlander schaamt zich niet, wanneer hij den vreemdeling, die hem naar het meest gelezen, meest geraadpleegd, meest gezaghebbend maandelijksch overzicht onzer letterkunde vraagt, de Vaderlandsche Letteroefeningen moet in handen geven? Welke gedachte kan toch dit Tijdschrift den vreemdeling wel inboezemen van den in Holland gangbaren stijl van beoordeelingen, van den smaak onzer landgenooten voor het schoone en verhevene, - van den staat onzer drukkunst, - en de wijze van uitgeven hier te lande, in één | |
[pagina 587]
| |
woord, van dat alles, waarvan een goed Maandwerk de proeve, het voorbeeld en de tolk behoort te wezen. Zijne aanmerkingen mogen zich, uit beleefdheid, tot een glimlach bepalen, hij gevoelt geen' lust, meer schoonheden te gaan zoeken met een' gids, die er zoo onbevallig uitziet en ons door geene oorspronkelijkheid van geest met zijn stijf voorkomen verzoent. Aan elk, wien de eer van onzen boekhandel ter harte gaat, die belang stelt in de Nederlandsche Letterkunde, en den roem zijns vaderlands voor meer dan een ijdel woord houdt, kan geene poging tot oprigting van een Tijdschrift, dat in uiterlijken tooi noch in innerlijk gehalte bij die van vreemden zal achterstaan, onverschillig wezen, en het is daarom dat wij, met vol vertrouwen op eene algemeene deelneming, onzen Landgenooten eene lijst aanbieden ter inteekening op het den eersten Januarij 1837 bij den Boekhandelaar g.j.a. beijerinck uit te geven en hieronder breedvoeriger aangekondigd Tijdschrift: | |
De Gids.
| |
[pagina 588]
| |
Vergeefs zocht de Letteroefenaar, bij vroegere wenken van dien aard, ter verdediging van zijn Tijdschrift, zijne toevlugt in de gelijkenis van eenen eeuwen verdurenden boomstam; hij vergat dat eiken zeldzaamheden zijn in onze letterkundige wereld, en dat vooral zijn Tijdschrift geen regt had zich den naam van koning van het woud aan te matigen, sedert hij verpligt was bijna alleen op vreemde en doorgaans slecht beploegde akkers zijnen schralen oogst in te zamelen. Inderdaad de letteroefenaar vertoonde sinds lang geheel het karakter van den knorrigen grijsaard, die onverzettelijk aan eenmaal aangenomene begrippen vasthoudt; het schoolboek, waaruit hij leerde, het beste ter wereld schat; ongaarne op zestigjarigen ouderdom nieuwe zeden en gewoonten huldigt, en zelfs zijne kleederen nog de smakelooze, ouderwetsche snede laat behouden, welke men in de eeuw der staartparuiken en haarzakken fraai vond. Zoo enkele uitzonderingen een regel bevestigen, zoo gelde zijn gedurig plooijen naar de staatkundige begrippen van den dag, en zijn niet minder aanhoudend, maar lafhartig vleijen der Hollandsche eigenliefde, ter bekrachtiging der opgeworpen stelling! Als een afgeleefd man die zijne bestemming overleefde, en omdat hij zich niet op gelijke hoogte met het hem omringende later geslacht bevindt, het niet zelden de vlagen zijner wrevelige luimen doet verduren, gispt hij wat hij niet begrijpt, en veroordeelt hij wat tegen zijne persoonlijke meening strijdt. Welke beroemde mannen die hem met hunne medewerking vereerden, heeft hij niet tegen zijn Tijdschrift in het harnas gejaagd? Welk uitgever kan geen aantal Werken opnoemen, die hij in de laatste jaren verzuimde te beoordeelen? Niet als een jongeling, die, in overdreven maar verschoonbaren ijver, een nieuw tijdperk der Vaderlandsche Letterkunde van zijne verschijning wenscht te dagteekenen, maar als een man, welke overtuigd is dat hart en hoofd van ons publiek hoogere behoeften hebben, dan de (dikwerf onhandig) geplunderde buit uit Fransche vlugschriften vermag te stillen, en die, uit lust en liefde voor wetenschap en kunst, de velden der binnen- en buitenlandsche letterkunde dagelijks gadeslaat en het schoone huldigt waar hij het vindt, verlangt de Gids in Nederland op te treden om onafgebroken voor de eer onzer letterkunde te waken. Wars van alles wat naar een persoonlijken aanval op den schrijver gelijkt (als geheel vreemd aan het denkbeeld van gezonde kritiek), zal alle partijdigheid vreemd | |
[pagina 589]
| |
blijven aan zijne boekbeschouwing, en niets hem aangenamer zijn dan door onze vaderlandsche schrijvers in staat te worden gesteld de dorre en onvruchtbare kritiek der gebreken, door de vruchtbare en hooge kritiek der schoonheden te vervangen. Er schittert menige star aan onzen letterkundigen hemel, welke hem waarborgt dat dit verlangen niet onder de vrome wenschen zal blijven behooren, hoe groot ook het aantal dwaallichten zijn moge, voor welker verleidelijke maar flikkerende glans hij zal moeten waarschuwen. Schadelijke grondbeginselen te bestrijden, jeugdige vernuften den regten weg te wijzen, groote talenten naar waarde te huldigen, ziedaar zijn doel! De spiegel der waarheid, waarin hij alle voorwerpen wenscht terug te kaatsen, zal duidelijk toonen, wie in een werk de overhand hebben, de schoonheden of de gebreken; en dit alleen de middelen bepalen, welke hij bezigen moet. Waar de dwaasheid, hetzij in tijdschriften, hetzij in boekwerken, tot tweede natuur en dus ongeneeslijk mogt zijn geworden, behoudt hij zich de vrijheid voor, zijn luim bot te vieren; daar hij kwaadaardigheid even vreemd acht te zijn aan haar wezen, als verguizing aan haar doel. De Gids wil noch in het staatkundige, noch in het godsdienstige, noch in het letterkundige als partijganger optreden, hij begrijpt geene vrijheid zonder eerbied voor ieders verdedigbare meening, geen streven naar waarheid wanneer hij eene banier, van de zijne verschillende, den weg naar haren tempel zoude willen versperren. Vruchteloos zal men bij hem die vinnige uitvallen verwachten tegen anders denkenden, anders gevoelenden, of anders geloovenden, waaraan zijn voorganger, in de laatste jaren, eene betreurenswaardige vermaardheid verschuldigd was, en honderdwerf liever wierp hij de veder van zich, dan in de Chronique Scandaleuse onzer dagen, een middel tot vermeerdering van zijn debiet te zoeken. Verre van zijne bladen te wijden aan de twistschriften en blauwboekjes onzes tijds, zal hij zich gewoonlijk met eene korte inhoudsopgave der belangrijkste derzelve vergenoegen, doch zich daarentegen met eenen voor uitgeveren wenschelijken spoed ijverig bezig houden met eene juiste beoordeeling van verdienstelijke vaderlandsche Werken, tot welke wetenschap of kunst ook behoorende. Er is in Nederland te veel zucht voor goede lektuur, dan dat het publiek niet zoude verdienen, in tijds, en sneller dan ooit te voren, bekend te worden gemaakt met de betrekkelijke waarde der voort- | |
[pagina 590]
| |
brengselen onzer drukpers. Bestuurders van leesgezelschappen zullen voorzeker inzien, van hoe veel belang deze laatste belofte voor hen is. Aan bescheidene antikritiek zal altijd, met de grootste bereidwilligheid, eene plaats worden ingeruimd. Uit zijnen aard in doel en strekking Nederlandsch, zal het mengelwerk van dit Tijdschrift zich door verscheidenheid en belangrijkheid voordeelig onderscheiden. De bij de Redactie reeds gereed liggende voorraad, zoowel als de door verdienstelijke mannen toegezegde bijdragen, waarborgen eene onderhoudende lektuur. Schetsen op het gebied der Nederlandsche Geschiedenïs verzameld, zullen met kleine verhalen (novellen) uit het dagelijksch leven worden afgewisseld, terwijl de medewerking van goede dichters der rubriek Poëzij eene bijzondere belangstelling waardig zal maken. Geene bekrompene vaderlandsliefde zal echter den Gids weêrhouden, bij wijlen ook eenige der schoonheden, welke vreemde grond mocht aanbieden, mede te deelen, overtuigd dat in het gemeenebest der letteren geen volkshaat denkbaar is. Anatomische of Chirurgische beschrijvingen van misgeboorten, of voorwerpen, welke niet naakt en geopend voor ieders oogen behooren te worden ten toon gesteld, zullen er zoo min in worden opgenomen, als versjes, eer fransz baltes of jan de rijmer, dan de muzen, aan welke een tollens of staring offeren, waardig. Heuschheid zal het kenmerk der Redactie zijn jegens allen, die haar met de inzending van eenige bijdragen voor de boekbeschouwing of het mengelwerk mochten willen vereeren. Bij het verzoek haar alle stukken van dien aard, onder het adres van den Heer g.j.a. beijerinck, te Amsterdam, franco te doen geworden, voegt zij echter de voorwaarde dat, zoo wel beoordeelingen als antikritiek, bescheiden moeten gesteld zijn, en het mengelwerk dien beschaafden kring waardig wezen, waarvoor het Tijdschrift bestemd is. Het adres der inzenders er bij te ontvangen zal haar bijzonder aangenaam zijn, ten einde de niet opgenomen stukken terug te bezorgen of over noodig geoordeelde wijzigingen eenen briefwissel aan te knoopen, daar geene openlijke tentoonstelling van welwillend aangebodene, maar minder gelukkig uitgevallen bijdragen, den omslag van het Tijdschrift ontsieren zal; de letterkunde behoeft kaak noch palei! - de redactie. |
|