| |
| |
| |
Nino Bixio.
Het was in Augustus '73 - l'année terrible voor Nederland; want het was het jaar, waarin de strijd met Atjeh werd aangebonden, ‘dat monster, lekkende aan Nederland's hartebloed’, zooals de forsche doch niet te forsche beeldspraak van een Indisch publicist voor jaren reeds luidde; een strijd, zoo rampspoedig in zijn verloop, zoo verslindend in zijne eischen, zoo bedenkelijk in zijne naweeën, dat, had men in die dagen de gave der divinatie bezeten, men er wel voor zou zijn teruggedeinsd om, ondanks ons groot politiek belang bij Atjeh's onderwerping, die zee vanjammeren over Nederland en Indië uit te storten.
Sombere dagen beleefden we toen in het zonnige Oosten.
In plaats van door een coup de main Atjeh aan onze voeten te zien, was de eerste expeditie mislukt; haar aanvoerder gesneuveld; de troepen ontstemd en morrend weergekeerd; Neerland's prestige geschaad, ja geschokt op vele punten; voor den te verwachten nieuwen aanval door den vijand met brieven en zendelingen op Java en elders eene afleiding gezocht, doch brieven onderschept, zendelingen uitgewezen en elke uitbarsting nog bij tijds verijdeld of in de geboorte gesmoord; door de uitzending van Generaal van Swieten en de enquête naar het beloop der eerste expeditie in het leger verbittering ontstaan en partijschap; in de pers het hoogst gezag fel aangerand en zaden van onrust en verzet gestrooid; de redacteur van een groot dagblad daarom de kolonie uitgezet; door eene nog ongekende epidemie, de knokkelkoorts, tienduizenden aangetast en menigeen ten grave gesleept; en tot overmaat van ramp de grootste vijand, die op dit tijdstip ons bezoeken kon, de cholera, weder aan het opdoemen, om weldra in een aantal gewesten uit te breken in al haar kwaadaardigheid.
| |
| |
Te midden van zooveel bekommering en beslommering, die algemeen een gevoel van malaise en moedeloosheid geboren deden worden, zaten echter Regeering en Legerbestuur niet stil, want met krachtige hand werd de tweede veldtocht tegen Atjeh, die eene schitterende revanche der eerste moest wezen, voorbereid en uitgerust.
Onder den Gouverneur-Generaal Mr. James Loudon was ik in de maand Maart van dit jaar, kort na het vertrek der eerste expeditie, als Algemeen Secretaris opgetreden.
Het was dan in Augustus '73 dat ik, voor eenige dagen te Batavia zijnde, verrast werd door een bezoek van een der chefs der firma Maclaine Watson & Co., het eerste handelshuis van Nederlandsch Indië.
Hij overhandigde mij een Fransch telegram uit Singapore, geteekend Nino Bixio.
‘Nino Bixio’, riep ik verwonderd uit, ‘de groote patriot?’
‘Ipsissimus idem’, antwoordde de Engelschman, die zijn Latijn nog niet vergeten was.
Mijne verbazing steeg ten top toen ik uit het telegram ontwaarde, dat diezelfde Nino Bixio thans kommandant van eene stoomboot was, welke door hem ter beschikking van de Indische Regeering werd gesteld voor de tweede expeditie naar Atjeh, of, zooals hij zich uitdrukte, voor dezen strijd van de beschaving tegen de barbaren.
Ik legde dit aanbod aan Zijne Excellentie voor en, twee, drie maanden later, behoorde tot de voor het transport der krijgsmacht ingehuurde schepen het Italiaansche stoomschip Maddaloni, gezagvoerder de Luitenant-Generaal Nino Bixio, Senator van het koningrijk Italië.
Wie was Bixio?
Met onze gedachten moeten we eene korte wijl teruggaan tot het jaar 1815, - tot de dagen van het Weener Congres.
Bij de verdeeling van den buit, die door de overwinnaars van Napoleon behaald werd, bekwam Oostenrijk het leeuwendeel, want het werd meester van Italië. Rechtstreeks meester van ruim een derde gedeelte van het schiereiland, - van Lombardije en Venetië - was het overal elders in de gelegenheid zijn
| |
| |
looden hand op de vorsten en hunne raadgevers te doen rusten, alom reageerende tegen het Napoleontisch régime, ook tegen het vele goede, dat het had gewrocht, elke uiting van nationalen zin verstikkende, en nergens iets anders duldende dan een absoluut stelsel van bestuur, die treurige vrucht der Heilige Alliantie, welke ook in zoo vele andere landen het tijdperk der restauratie met eene zwarte kool doet aangeteekend staan.
Doch elke druk baart tegenstand. Niet te vergeefs had de Fransche revolutie zich ook in Italië baan gebroken en hadden ook dáár de nieuwere denkbeelden, de grondslagen der moderne maatschappij, even als de zucht naar verlossing van alle vreemde overheersching, voor goed in de gemoederen post gevat.
Rúim dertig jaar lang was Italië een vulkaan gelijk, nu en dan aan zijn bestaan herinnerend door uitbarstingen op kleine schaal, - voorloopers al te gader der groote convulsie, die ontstaan in '49 in Piemont eerst in '70 met de vermeestering van Rome, zijne verheffing tot hoofdstad van het vereend Italië en de verwezenlijking van Cavour's laatste gedachte: ‘Een vrije kerk in een vrijen staat’ voor goed had uitgewoed.
Hoe aantrekkelijk het onderwerp ook zij, het zou me te ver heenleiden hier stil te staan bij het ‘Italia irridenta’ van die dagen, de zoo uitgebreide factie der Carbonari's, verpopt later in Mazzini's ‘jong Italië’, en bij het harde lot van zoovele warme vaderlanders. Trouwens alleen reeds de naam van Silvio Pellico ‘speaks volumes’, want wie las niet in zijne jeugd met innig meegevoel het verhaal van Pellico's lijden in de Oostenrijksche kerkers, toch nog dragelijk vergeleken bij wat in Napels de staatsgevangenen in die dagen hadden te doorstaan, - in Napels, het deel der beschaafde wereld, waar de pijnbank het langst der beschaving tot schande is geweest. De wedergeboorte van een volk is eene zaak van langen adem, en er moet vrij wat gestreden en geleden worden voordat wat in het hoofd en hart van enkelen omgaat, het domein der massa is geworden en daaraan zijne onweerstaanbare kracht ontleent.
In '46 meende men in het optreden van Paus Pius IX het gloren van een nieuwen dageraad te mogen begroeten: om zijne meer verlichte en vrijzinnige denkbeelden zag men in hem een oogenblik den bevrijder, den redder van Italie; doch alras bleek het, dat de hervormingen en concessiën, waartoe
| |
| |
hij zich bepaalde, slechts een prikkel waren om veel meer te eischen, en dat meerdere was, even als zijne populariteit van één oogenblik, onvereenigbaar met zijne waardigheid, - met den tweeledigen aard van zijne macht.
Men naderde toen dit moeielijk moment waarin ‘Leve de een!’ vooral: ‘Weg met den ander!’ beteekent. En het was dan ook meer uit vertwijfeling dan uit sympathie, dat men de oogen richtte op Sardinië's koning Karel Albert, wiens verleden een mengelmoes was van liberale aspiraties, van eeuwige aarzeling en van despotisch bedrijf.
De aanvankelijke houding des Pausen gaf aan zijne opwellingen een vaster tint: het gehate kabinet van La Margherita trad af, en zonder dat het nog tot eene constitutie kwam, geraakte de gang van zaken in vrijzinniger strooming, ja werd zelfs door den koning op de voor hem weggelegde rol in den strijd voor Italië's onafhankelijkheid openlijk gezinspeeld.
Dit alles bracht door gansch Italië de bevolking meer en meer in gisting. Elke dag bracht zijne nieuwe manifestaties en door bloemen, kleuren, modes, schijnbaar onschuldige kreten, als: ‘leve Pius IX!’ - ja, ietwat later zelfs door het zingen in massa op de openbare pleinen van het Miserere uit Verdi's Trovatore, dat een zoo diep lijden uitdrukt, gaf het volk aan zijn overkropt gemoed lucht.
De dood van O'Connell te Genua, de verschijning van Cobden in Italië, alles greep men aan om van zijne zucht naar vrijheid op uitbundige wijze te getuigen en men deed dit met zooveel takt, dat de politie zelden tot tusschenbeide komen gerechtigd was.
Overal was er spanning, ja overspanning, maar de eerste schok - voor elke beweging onmisbaar - bleef ontbreken.
Onverwachts kwam die uit Genua.
Het gebruik bracht mede, dat Sardinië's koning ieder jaar voor een maand zich naar de tweede stad zijns rijks begaf, uit eerbied vooral voor haar roemrijk verleden.
Zooals van de oude, vrije Dogenstad te verwachten was, stond zij vooraan in de lange reeks van steden, naar Italie's vrijheid smachtende. Groot was dan ook de opgewondenheid, waarmeê de koning dáár den 4en November '47 ontvangen werd. En toen hij in den avond van dien dag, door duizenden omstuwd, van een toer door de stad huiswaarts keerde, schoot op hem eensklaps een kloeke jonkman toe, die de teugels
| |
| |
van zijn paard grijpend met een stentorstem hem toeriep: ‘Sire, trek de Ticino over en wij allen volgen u!’
In dien kreet was de stille wensch van duizenden belichaamd. Die hem slaakte was Bixio.
Nino Bixio was het achtste kind van Tomaso Bixio, Directeur van de munt te Genua, en van Colomba Cafarelli en werd daar geboren den 2en October 1821. Hij was 14 jaar jonger dan Garibaldi, aan wien hij in de verte verwant was.
Bij den doop ontving hij den naam van Girolamo (Hieronimus), doch even als de Génestet van een Hieronimus Bilderdijk niets weten wilde en dien voornaam daarentegen voor onzen plechtigen kinderdichter zeer passend vond, was er iets, dat Bixio's ouders zeide, dat ‘Girolamo’ bij hun achtste spruit niet op zijne plaats zou zijn, zoodat hij van kindsbeen af Nino genoemd werd, - wel weêr wat al te zacht en liefelijk voor hem, die eenmaal de onstuimige held, de Ajax van Italie wezen zou.
Van den vader valt niets bijzonders te zeggen, en, zooals 't dikwijls gaat, waren Nino's groote eigenschappen, zijne energie vooral, moeders erfdeel. Van zijne vijf broeders had één zijne dagen van vermaardheid: Alexander namelijk, die, na te Parijs voor geneesheer te hebben gestudeerd, zich dáár in de politiek wierp, bij de wording der tweede Fransche republiek eene beduidende rol speelde, zelfs korten tijd minister was, in de Assemblée nationale de zaak der republiek in gematigden zin krachtvol steunde, met den coup d'état in den val liep en met een verblijf van eenige weken in de gevangenis zijn politiek leven besloot om zich verder te wijden aan zijn lievelingsvak, de landbouwwetenschap, en verder in bankwezen en industrie op te gaan.
Een andere broeder werd directeur der Rijksmunt te Milaan; de derde trad na een veel bewogen leven tot de orde der Jezuiten toe, die hem te New York een werkkring aanwees.
Van zijne twee zusters huwde de eene met zekeren Parodi, een naam door ‘Rome vaincue’ in de Fransche letterkunde bekend, en het was met de uit dien echt geboren Adelaïde, dat onze Nino in '55 in het huwelijk trad.
Nino verloor zijne moeder toen hij acht jaren oud was;
| |
| |
door zijn vader, die weldra hertrouwde, gedurende de schooljaren erg verwaarloosd, werd hij op zijn 13e jaar als scheepsjongen naar zee gezonden. Op den brigantijn Orestes en Pylades had hij een ellendig leven en van de zweep van kapitein Caraffena zulk een afschrik, dat, toen hij eens een kleerborstel in zee liet vallen, hij dien zonder aarzelen nasprong en zonder hulp van boord stellig verdronken zou zijn.
Van eene reis naar Zuid-Amerika weêrgekeerd, werd hij door de zijnen bestemd voor de Sardinische oorlogsmarine, doch dit plan vond bij hem, die zijne vrijheid te lief had, den heftigsten tegenstand.
Met den armen jongen maakte men echter korte metten: hij werd eenvoudig aan de deur gezet.
Nino werd een vagebond, 's middags op de stoep der ouderlijke woning het sober maal nuttigend, dat hem van binnen werd toegereikt, 's nachts slapend à la belle étoile of onder de portiek der Academie. Het pleit zeker wel voor zijne degelijke, goede inborst, dat hij onder zulk bestaan niet te gronde is gegaan.
Eindelijk zag men hem niet meer, en werd door den vader aan de politie zijne opsporing en aanhouding gevraagd. Een wilde jacht had daarop gedurende eenige dagen plaats, maar zoo glad als een aal wist hij telkens te ontsnappen.
Toen men hem eindelijk meester werd, zag hij zich gekneveld aan boord gebracht van een der ter reede liggende oorlogsvaartuigen.
Verscheidene jaren bracht Nino in de ondergeschiktste functiën bij de oorlogsmarine door.
Het zeeleven werkte louterend op hem. Zijn karakter, zijne denkbeelden kregen een vasten vorm; hij gewende zich aan orde en tucht en werd daardoor rijp om later zelf te gebieden.
De zee werd hem lief, maar zijn werkkring was hem te eng: de oude Genueesche handelsgeest, - Genuensis, ergo mercator - werd over hem vaardig.
Hij naderde reeds de vier en twintig - ‘drei und zwanzig Jahre, und nichts für die Unsterblichkeit gethan!’ - en was wel zijn eigen meester thans, maar enkel met eenige practische ervaring toegerust en van alle middelen ontbloot. Om weder aan den slag te komen liet hij zich met een paar kameraden,
| |
| |
Tini en Parodi, door den kapitein van een Amerikaansch vaartuig, dat van Atjeh op Sumatra eene lading peper halen moest, als matroos aanwerven.
Ook ditmaal was hem het lot niet gunstig.
De kapitein was een kwaker van de strenge of zoogenaamd ‘droge’ richting, en dus weinig meegaand voor zijne ondergeschikten.
Den drie levendigen Italianen verbood hij de onschuldigste uitspanning, tot het neuriën toe; - den Zondag moesten zij in gebeden en overpeinzing doorbrengen. Geen wonder, dat het jeugdige klaverblad, zoodra het de kans schoon zag, zich aan dat leven zocht te onttrekken. Voor Atjeh gekomen, sprongen zij 's nachts in zee en, na een paar uur zwemmens, bereikten Tini en onze Nino - Parodi was reeds spoedig door een haai weggesleurd - een klein eilandje, waarschijnlijk hetzelfde Poeloe Toean, dat later voor korte poos Nino's laatste rustplaats werd.
Uitgeput als zij waren, was het voor hen een heel besluit die onbewoonde plek weêr te verlaten. Zij zagen echter geen anderen uitweg, en, na nog een paar uur zwemmens, lagen beiden op Atjeh's vasten wal in zwijm. De bevolking schoot weldra toe en bejegende hen welwillend. Zij werden in fraaie zijden kleêren gestoken en zouden misschien daar wel altijd gebleven zijn, ware het niet, dat alras bleek wat men met hen voor had: hen te maken tot Mohammedaan. Met alle kracht, die in hen was, verzetten zij zich daartegen; hun leven kwam in dadelijk gevaar, toen eensklaps de kwaker-kapitein als een Deus ex machina te voorschijn trad en, getroffen door hunnen wakkeren tegenstand, hen loskocht en hun alles vergaf.
Zooals hij mij later zelf vertelde, was het vooral de herinnering aan dit avontuur, welke onzen held had doen verlangen naar een aandeel in den ‘strijd der beschaving tegen de barbaren.’ Weinig dacht hij toen, dat hij dien geheimen drang met den dood zou moeten bekoopen, wat meer zegt, dat zijn lijk nog eenmaal een prooi der Atjehers worden zou!....
Na te New-York te zijn afgemonsterd, ging hij alweder als matroos met den eersten den besten koopvaarder meê, die naar Europa koers zette.
Na allerlei omzwervingen kwam hij eindelijk, gansch berooid, te Parijs bij zijn breeder Alexander en werd hij dáár zoo zwaar
| |
| |
ziek ten gevolge van de doorgestane ellende en ontberingen, dat hij eerst eenige maanden later, in 't begin van '47, naar Italie kon wederkeeren, rijk aan ervaring en nog altijd arm als Job, maar met een fier gemoed en een hart, warm kloppend voor Italie's bevrijding. Het bezoeken van Engeland en de Vereenigde Staten, waar de vrijheid hem uit alle hoeken tegenwoei, had, even als het verkeer te Parijs met Mazzini en andere Italiaansche uitgewekenen, ruimschoots vruchten bij hem gedragen, en hem voor den kampstrijd, die in een niet wijd verschiet opdaagde, rijp gemaakt.
Te Genua vond hij de gemoederen reeds aan het gisten, het absolute koningschap veroordeeld, nieuwe toestanden in wording.
Garibaldi was toen nog te Montevideo en Cavour hield zich bezig met de oprichting van het dagblad de Risorgimento, waardoor hij zich voor het eerst in zijne volle waarde aan zijn volk kennen deed.
Spoedig bleek hoe in Bixio, den vroegeren vagebond, een man van doorzicht en zeldzame geestkracht verscholen lag.
Geen manifestatie of hij behoorde tot hare leiders, en waar het op handelen aankwam, een knoop viel door te hakken, stond hij steeds vooraan.
Het woord, dat hij op 4 November zijnen koning toeriep, was het dagelijksch parool geworden en bezorgde hem een oogenblik van groote populariteit. ‘I awoke one morning and found myself famous’, kon hij met Byron uitroepen, doch spoedig was het daarmeê uit, wijl de dingen, die komen zouden, te veel de aandacht tot zich trokken dan dat men zich lang met iemand kon bezig houden, die zijne sporen toch eigenlijk nog verdienen moest.
Weldra toch namen op het schiereiland de gebeurtenissen een gewichtigen keer. Napels, Sardinie, Toskane, de Pauselijke Staat, werden in de eerste maanden van '48 met constitutiën begiftigd, terwijl door Milaan en Venetie, op het bericht van den opstand te Weenen en van Metternich's val, het Oostenrijksche juk werd afgeschud.
Karel Albert deed den 29en Maart den stouten zet, hem door Bixio ingegeven, door met de Piemonteezen den Ticino over te steken; maar na een kort succes dolf hij het onderspit te Custozza, en toen hij, na verstrijking van den wapenstilstand,
| |
| |
in 't begin van '49 op nieuw te velde trok, werd hij den 24en Maart bij Novara door veldmaarschalk Radetzky zóó beslissend geslagen, dat hij nog denzelfden dag van den troon afstand deed ten behoeve van zijn zoon Victor Emanuel, wien het gelukte een voor zijn land nog betrekkelijk eervollen vrede te bedingen.
Den 18en Maart van 't vorige jaar waren de eerste berichten van den opstand van Milaan te Genua gekomen, en reeds den volgenden dag was onze Nino op weg om zich aan de beweging aan te sluiten. Den eersten veldtocht maakte hij aan het hoofd van eene bende vrijwilligers mede en vervolgens was hij een der luitenants van Garibaldi bij diens zelfstandig doch vruchteloos volharden in den strijd.
Als deze meende hij, na des Pausen vlucht naar Gaëta in November '48, te Rome voor het dienen der Italiaansche zaak een geschikter terrein te vinden, en nam hij dan ook als adjudant van den grooten volksheld aan de verdediging der Eeuwige Stad tegen het Fransche legerkorps onder generaal Oudinot deel.
Een paar incidenten uit dit tijdperk zijns levens werpen op Bixio's geaardheid een eigenaardig licht.
Men weet hoe dubbelzinnig Oudinot in den aanvang te werk ging. De Franschen, heette het, kwamen als vrienden. Intusschen werd Oudinot's houding na het bezetten van Civita Vecchia steeds vijandiger, zonder dat nochtans het masker geheel werd afgeworpen. Diep verontwaardigd over dit valsche spel, viel Bixio op zekeren dag als een bom midden in eene bijeenkomst van den Franschen bevelvoerder met zijne stafofficieren, ging rechtstreeks op den generaal af, in kernachtige taal protesteerende tegen het bezetten dier stad, tegen zijn plan om op te rukken en tegen de misdaad, die eene Republiek begaat door eene zuster als Rome den doodsteek te geven.
Stomme verbazing maakte zich van de omstanders meester, die niet wisten of zij met een dwaas of met een held te doen hadden. Wel is waar moest hij onbevredigd terugtrekken, maar nochtans had hij de zelfvoldoening, dat ten minste één Italiaan den opdoemenden vijand de waarheid in het aangezicht geslingerd had.
Een ander incident.
Den 30n April had de eerste aanval op Rome plaats, dat den vijand afsloeg. Bij de Porta San Pancrazio bood laat op den dag een Fransch bataljon nog altijd wederstand.
| |
| |
Bixio nadert met een troep der zijnen, stuift naar voren, pakt den kommandant bij den kraag, sleept hem met zich en noopt hem om zich op genade of ongenade over te geven. Het gansche bataljon, door een panischen schrik bevangen, legde daarop, evenals zijn aanvoerder, de wapens neder. Het was het schitterendste feit van den dag en met zeker gevoel van trots werden de 300 man als vrije lieden naar het Fransche legerkamp teruggezonden.
Den 3en Juni slaagde Oudinot er in zich van Rome meester te maken. Bixio was dien dag overal in het heetst van het gevecht en toen hij met Garibaldi beproefde een gewichtig punt, de villa Corsini, te hernemen, werd zijn paard met een tiental kogels doorboord en viel hij zelf zwaar gewond neder. Maanden lang bracht hij in het hospitaal door. Dáár zag hij zijn besten vriend, den jongen dichter Mameli, met wien hij van Genua naar Rome getogen was en wiens laatste verzen aan hem gewijd waren, aan zijne wonden sterven.
Reeds lang was de Romeinsche republiek vernietigd en het Pauselijk gezag hersteld, toen hij het hospitaal verlaten kon. Van alles ontbloot, bereikte hij met moeite Genua; dáár eerst slaagde men er in, hem van den Franschen kogel te verlossen.
De reactie was weer in vollen gang. Venetie, waar ook de republiek was uitgeroepen, was door pest en hongersnood overwonnen, en daar voor den man van actie voor 't oogenblik slechts de rol van werkeloos toeschouwer overbleef, herkreeg alras de zee voor onzen Nino haar oude betoovering. Het matrozenleven echter lag niet langer op zijn weg: hij voelde hooger, edeler roeping. Hij wilde zelf meester van een vaartuig zijn om een leven vol avontuur te leiden en over de verste zeeën de vlag van Sardinië rond te voeren. Daartoe was echter eene wetenschappelijke voorbereiding noodig, welke hem nog geheel ontbrak.
Geen nood: ofschoon bijna dertig jaar oud, zette hij zich voor 't eerst van zijn leven aan de studie, en, na in het gezagvoerdersexamen geslaagd te zijn, stevende hij in '52 met de Popolano naar Zuid-Amerika, vol verlangen om vooral zijne kennis van de natuur te vermeerderen, wat sedert zijn lievelingsstudie werd.
Veel geluk had hij alweder met zijn varen niet.
De Popolano ging bij Montevideo verloren en als gezagvoer- | |
| |
der van een ander Italiaansch vaartuig kwam hij in '53 te Genua terug. Van groote plannen ging hij thans zwanger. Hij wilde een driemastklipper hebben, te bouwen naar eigen inzicht, en daarmeê zijn illusie verwezenlijken van rond te zwalken in het verre Oosten, nieuwe handelswegen openend aan het Italiaansche volk. Met de hulp zijner vrienden kwam de zaak tot stand, en in November '55 zette hij koers naar Australië als kommandant van een vaartuig, dat den naam droeg van Goffredo Mameli, den aan zijne zijde bezweken vriend.
Eenige maanden tevoren had eene andere voor hem gewichtige gebeurtenis plaats gegrepen, zijn huwelijk met Adelaïde Parodi. Twintig jaar later schreef de weduwe aan een' vriend: ‘toen ik alles vernam, wat hij geleden had, heb ik hem lief gekregen.’
Het was eene interessante reis van de ‘Mameli,’ eene reis van 22 maanden lang, doch door allerlei tegenspoed werd er geld verloren in plaats van verdiend. Toch bleef hij trouw aan zijn idee, waarvoor hij nu door de pers propaganda trachtte te maken.
In 't begin van '59 zien wij hem bezig met den bouw van een klipper, waarbij hij met zijne nieuwe ervaring wilde woekeren, toen zich aan den politieken horizont weder verschijnselen kwamen voordoen, welke op den grooten strijd wezen voor het een en onverdeeld Italië.
Uit den ontstuimigen jongeling was een ernstig man gegroeid, maar nog altoos was hij bezield met dezelfde geestdrift, denzelfden hartstocht voor de bevrijding van zijn vaderland.
Door het Mazzinische droombeeld eener Republiek liet hij zich niet meêsleepen, want zijn gezond verstand zeide hem, dat men nog altijd door Piemont's koning tot Italië's eenheid komen moest. Hij werd thans dagbladschrijver. Zijn blad heette hij de ‘St. Joris’ - wie den draak verbeelden moest lag voor de hand - later ‘de Natie.’ Drie maanden lang verdedigde hij daarin dag aan dag in pittigen stijl deze drie stellingen:
Piemont aanvaarde de Nationale Dictatuur;
Piemont omringe zich van alle levende strijdkrachten van Italië;
Piemont verklare den oorlog aan den vreemdeling.
Het Gouvernement van Victor Emanuel, dat door Cavour's meesterlijken zet om Sardinië aan den Krim-oorlog te doen deelnemen, den smaad van Custozza en Novara had uitgewischt, besloot in de eerste dagen van Maart aan den volksdrang toe te geven en bracht het leger op voet van oorlog.
| |
| |
‘Dezen maatregel’ riep Bixio in zijn dagblad uit, ‘kunnen wij niet anders dan toejuichen. Voorwaarts, voorwaarts, blijft onze kreet. Het Italiaansche volk heeft zich aan U toevertrouwd, koning van Sardinie! Het eenige middel om zijn goed geloof te rechtvaardigen, is altijd vooruit te gaan. Hebt gij geld noodig, de laatste leening heeft U geleerd dat ge maar te vragen hebt: het land zal U meer geven dan Gij wenscht. Hebt gij mannen noodig, het voortdurend verhuizen uit andere Italiaansche provinciën bewijst U, dat 't U aan strijders niet falen zal. De vrijwilligers, zelfs in uw eigen land wachten slechts op een hoofd om zich om de Italiaansche vlag te scharen. Is 't aan U om al deze elementen te benuttigen, wij kunnen niet nalaten u nog eens toe te roepen:
Vooruit!! Vooruit!!
Wat ook de uitslag zij van den strijd, waartoe wij ons aangorden, laten wij althans in Godes naam ons nimmer te verwijten hebben, dat we hadden kunnen handelen, en niets hebben gedaan!’
De gebeurtenissen stelden Bixio in 't gelijk. Zijn ongeduld strookte met de stille wenschen van Cavour en den derden Napoleon; de oorlog brak op nieuw uit en Frankrijk was 't, dat Piemont zijn hulp bood.
Men weet hoe in dien oorlog het legioen der Alpenjagers van Garibaldi zich met roem overlaadde. Bixio was een zijner officieren en toonde in deze campagne wat hij wel zou kunnen doen, wanneer hem een belangrijker commando wierd toevertrouwd. Voor Garibaldi ging deze vingerwijzing niet verloren.
Wij kennen het eind van dezen oorlog: de triomfeerende troepen bleven standhouden aan de Mincio; de vrede van Villafranca werd gesloten, en het vurig begeerde Venetië verbleef met Peschiera en Mantua, de helft alzoo van den geduchten vierhoek, aan Oostenrijk. Was dit de keerzijde der medaille, zij had ook een lichtpunt. De gelegenheid werd nu toch geschonken om het drama der bevrijding af te spelen buiten vreemde interventie. L'Italia fara de se!
Garibaldi wilde na den vrede met zijne vrijwilligers dadelijk weêr naar Rome oprukken en Bixio kreeg het bevel over een der twee regimenten, waaruit de brigade Medici was samengesteld.
Den dag, vóór dat de Pauselijke Staat zou worden binnengerukt, kwam echter onder de pressie van Frankrijk de drin- | |
| |
gende bede uit Turijn om de grens niet te overschrijden.
Garibaldi gaf ditmaal ter wille van een eendrachtig handelen aan Cavour's verlangen gehoor, maar hij nam dadelijk per telegram zijn ontslag en Bixio met hem.
Het jaar '60 was het belangrijkste in het leven van Garibaldi en Bixio beiden. Het was het jaar van den wondertocht naar het land van de Maffia en de Camorra, van de bevrijding der beide Siciliën van het Bourbonsche koningshuis, van de wording van het eenig Italië onder Victor Emanuel.
Het eiland Sicilië, dat van het wanbestuur der Napelsche vorsten steeds het meest te lijden had gehad en waar de haat tegen de dynastie traditioneel was, was het rijpst voor den opstand. Men zag de groote steden van Midden-Italië, de een voor, de andere na, zich losrukken uit hare banden en zich aansluiten aan Piemont, Parma, Modena, Bologna, Florence en gansch Toskane met haar: zou men dáár nu achterblijven? Francisco Riso gaf het antwoord. Op zijne roepstem ontvonkte het vuur des opstands.
Groot was de indruk van de eerste tijding, maar nog grooter de verslagenheid, toen men weldra vernam, dat het gezag weder overal meester was. Natuurlijk wilde Cavour zijnen koning in het avontuur niet gemengd zien. Niet dat zijn binnenste niet naar eene oplossing haakte, maar het psychologisch moment was naar zijne meening nog niet dáár. Anders dacht de partij der actie, - der revolutie als men wil, - waartoe ook mannen behoorden als Crispi en Cairoli, des konings ministers in lateren tijd.
Vijf warme patriotten, waaronder Bixio, gingen na ontvangst der slechte tijding naar Italië's Rütli, Caprera, om Garibaldi te bewegen zich aan 't hoofd der beweging te plaatsen.
Na kort beraad gaf hij aan hun aandrang toe en benoemde hij een uitvoerend comité met Bixio als voorzitter.
Eene onbegrensde werkkracht legde deze van dat oogenblik aan den dag. Hij at, dronk en sliep niet meer en leefde van zijn idée. Vrouw en kinderen, hij zag ze te nauwernood, al stonden ze om en bij hem. In het beeld van Italië verloor zich zijn blik, ging zijn gansche wezen op. In weinige dagen waren twee groote stoomers door de medewerking van hunnen eigenaar Raffaële Rubattino in het geheim uitgerust, en in den
| |
| |
nacht van den 4en Mei, den achtsten dag na ontvangst van het telegrafisch bericht van het mislukken van den opstand, maakte Bixio, volgens afspraak schijnbaar met geweld, zich in de haven van Genua van beide bodems meester. Snel zette men koers naar Caprera, waar Garibaldi met zijne manschappen werd ingescheept, een zonderling samenraapsel van de edelste figuren en nietswaardige avonturiers, - in politieke aspiratiën even uiteenloopend als in maatschappelijke positie, maar allen niettemin omstrengeld door één gedachte, thans ook Zuid-Italië te verlossen van de vreemde overheersching.
Den 11en Mei debarkeerden de Duizend te Marsala.
De loop van den merkwaardigen veldtocht, die toen een aanvang nam, is reeds dikwijls met geestdrift beschreven en in zijne hoofdtrekken algemeen bekend. Was Garibaldi het albezielend hoofd, Bixio, die de voorhoede aanvoerde, stond, als trouwens zooveel andere patriotten, hem met leeuwenmoed en goed beleid ter zijde.
In den veldslag van Calatafimi onderscheidde hij zich niet minder dan bij de verovering van Palermo. Op het beslissend moment stormt hij vooruit met zijne bende, alles met de bajonet voor zich uitdrijvende, totdat hij gewond aan de borst nederzijgt. Met den moed van een Romein trekt hij het projectiel zich uit de borst en stormt daarop aan 't hoofd der zijnen verder de stad in, die weldra door de Napelsche troepen geheel is verlaten. Denzelfden dag nog, 27 Mei, schrijft hij aan zijne gade: ‘De verovering van Palermo met de middelen ter onzer beschikking, is een wonder niet minder groot dan het gevecht van Calatafimi.’
Garibaldi erkende zelf, wat hij dien dag aan Bixio te danken had: op de piazza di Pretoria stelde hij hem voor aan het Siciliaansche volk, dat hem luide en dankbaar toejuichte.
Aan onzen patriot, thans generaal, gewerd een maand later de opdracht om met vier bataljons zich over Girgenti naar Catana te begeven. Het was een ware zegetocht. Doch geen rozen zonder doornen, want op sommige plaatsen moest hij tot herstelling der maatschappelijke orde met ijzeren hand te werk gaan.
Den 20en Augustus werd naar het vaste land overgestoken en reeds den volgenden dag Reggio veroverd. Ook bij die gelegenheid deed hij wonderen van dapperheid. Zijn paard werd met negentien kogels doorboord en hij zelf, met karwatsslagen zich een
| |
| |
weg banend door den vijand, door twee kogels getroffen. Dertien dagen later deed Garibaldi zijn merkwaardigen intocht in Napels.
De strijd werd thans verplaatst naar Capua, het Palladium van het Napelsche vorstenhuis, aan de oevers der Volturno, en het was te Maddaloni, hetwelk de sleutel der positie bleek, dat Bixio, van zijne wonden nagenoeg hersteld, met zijne troepen te staan kwam. Den 1en October werd de beslissende slag geleverd. Ook ditmaal had men het groot succes van den dag aan onzen held te danken, die na hevigen strijd zich te Maddaloni wist staande te houden en daardoor het koninklijk leger belette naar Napels op te rukken.
Aan de verdediging van Maddaloni, waarbij hij geheel naar eigen ingeving te handelen had, verbond Bixio voor goed zijn naam. Van dien dag af was zijne reputatie als legeraanvoerder gemaakt. Het volk stempelde hem tot den Tweeden der Duizend en Victor Emanuel wist hem zoo te waardeeren, dat hij hem overeenkomstig Garibaldi's wensch als Luitenant-Generaal in het Italiaansche leger opnam.
Hem was echter alweder een ongeluk overkomen. Bij het oversteken van de Volturno brak hij, van 't paard vallende, zijn been. Tot in December '60 moest hij dientengevolge te Napels verblijven, en het was voor hem een oogenblik van diepe ontroering, toen hij juist op den kerstdag van dat jaar in zijne nederige woning te Genua zich met vrouw en kroost hereenigd mocht zien.
Het duurde niet lang of hij werd aan zijn gelukkig ‘home’ ontrukt door de eischen van den staatsdienst.
De vroegere vagebond van Genua werd door de Dogenstad waardig gekeurd om haar in het eerste Italiaansche parlement te vertegenwoordigen. In hem bij uitstek zag men den man, in staat tot grondige behartiging van de groote belangen van Italië's eerste handelshaven.
Bixio behoorde tot die karakters, welke niets ten halve kunnen doen.
Op het staatstooneel geroepen, zou hij dan ook met zijn ganschen persoon opgaan in zijne nieuwe roeping. Zijne plaats aan de linkerzijde te midden zijner oude krijgsmakkers was van zelve aangewezen, maar van eenig partijverband wilde hij
| |
| |
nooit iets weten. Zijne gansche persoonlijkheid kwam daartegen in opstand. Behalve met de handelsbelangen van Italië hield onze ‘wilde’ vooral zich met de maritieme en militaire vraagstukken bezig, en was hij een vast lid in de begrootings-commissie.
Aan de zuiver politieke debatten nam hij zelden deel, maar deed hij dit, dan kwam zijne grootheid van ziel ook helder te voorschijn. Aandoenlijk was 't hem te hooren, toen scheuring dreigde tusschen Garibaldi en Cavour, die beide gelijkelijk door hem in 't harte werden gedragen. Hij bezwoer hen om de handen in elkaâr te leggen, in vertwijfeling uitroepende zich zelf en zijn gansche gezin er voor over te hebben, wanneer door zoodanig offer dat doel te bereiken viel!
Wat als zijn meesterstuk beschouwd wordt, is zijne rede tot toelichting zijner interpellatie over den internationalen zeehandel. De opening van het Suez-kanaal was daarvan het uitgangspunt. Hij stelde de vraag wat door Italië gedaan werd om van die gebeurtenis partij te trekken ter mededinging met de andere natien en tot het doen herleven langs dien weg van den ouden handel op het Oosten. En op elke vraag in 't bijzonder luidde zijn antwoord: ‘Italië doet niets!’
Zijne interpellatie resumeerde hij als volgt - en ik vermeld dit omdat zijn tocht naar Indië in '73 van zijn toenmaligen gedachtengang het uitvloeisel was: - Ik vraag:
1o. | of het Gouvernement van plan is zijn invloed aan te wenden tot verkrijging van lagere tarieven voor den tocht door het Suez-kanaal; |
2o. | of het meent eene poging te kunnen aanwenden tot bewerking, in overleg met de andere Gouvernementen, van den afkoop van den Sueztol; |
3o. | of het oogenblik geschikt wordt geacht om eenige handelsstations in de Indische wateren op te richten; |
4o. | of het genegen is aan het Parlement een wetsontwerp voor te leggen betreffende de inrichting en het beheer van dergelijke stations, uitgaande van het beginsel van vrijhaven en van volstrekte vrijheid van godsdienst; |
5o. | of het Gouvernement de vestingwerken meent te kunnen slechten van de handelshavens Augusta, Syracuse, Trapani, Cotrone en van alle andere, voor zoover 's Lands verdediging zulks gedoogt; |
| |
| |
6o. | of het denkt de werken te bevorderen tot verbetering van de voornaamste havens van Italië; |
7o. | of het van plan is een wetsontwerp in te dienen tot uitloving van eene premie aan de reeders, die ijzeren stoomschepen van minstens duizend ton in Italië doen bouwen; |
8o. | of het van plan is een wetsontwerp in te dienen, eene premie uitlovende voor hem, die Italiaansche handelsinrichtingen in Indo-China zal oprichten en dáár tot dat einde minstens twee jaar zal verblijf houden; |
9o. | of het een wetsontwerp denkt voor te stellen, uitlovende een premie voor hem, die van Italië naar Indo-China honderd ton Italiaansche koopmanschappen in den tijd van een jaar uitzendt; |
10o. | of het Gouvernement denkt aan de vestiging van Consulaten in de voornaamste havens van Indo-China; |
11o. | of het ook bekwame mannen denkt uit te zenden om den handelstoestand in de voornaamste havens van Indo-China te bestudeeren, met de verplichting tot openbaarmaking der van hen te ontvangen rapporten; |
12o. | of het Gouvernement genegen is om eene hydrographische opneming te gelasten van de Roode zee. |
Een dadelijk effect had deze interpellatie niet, maar zij was toch de voorloopster van veel, dat men sedert gebeuren zag en van nog meer, dat in de toekomst ligt.
Wij weten hoe Garibaldi, in zijn ongeduld om het één en eenig Italië nog vóór zijn dood te aanschouwen, tegen den zin van het Italiaansch Gouvernement tot tweemaal toe beproefde om aan des Pausen wereldlijk gezag een einde te maken.
Den eersten keer in '62, toen hij naar Sicilië toog, deed hij een beroep op Bixio, die hem het jaar te voren op eene rondreis door Noord-Italië vergezeld had; maar de roepstem kwam heel uit Sicilië en bereikte hem te laat. Te laat, omdat Garibaldi reeds in vollen opstand verkeerde tegen de Regeering, die geen tijdelijke demissies meer aannam en Bixio dus op dat oogenblik het leger niet op eervolle wijze verlaten kon; te laat ook, omdat reeds weinige dagen later door het gevecht bij Aspromonte in Calabrië het verder voortrukken der Garibaldianen gestuit werd.
| |
| |
Niemand leed meer onder die nederlaag dan Bixio, niet alleen ter wille van hem, dien hij vereerde en liefhad en die thans zwaar gewond ter neder lag, maar ook omdat hij den heldengeest van twee, drie jaar te voren uit het volk gevaren zag.
Men had niet meer het geloof in eigen kracht, in de revolutie. De staatslieden, die toen aan het roer waren, hoopten alles van allianties, van den tijd, van een gelukkig toeval; en ofschoon de uitkomst hen in zoover in 't gelijk heeft gesteld, dat ondanks Lissa en Custoza de oorlog van '66 voor Italië met het winnen van Venetië een eind nam, en de Duitsch-Fransche oorlog van '70 Rome schier zonder slag of stoot Victor Emanuel in handen deed vallen, tot de schitterendste feiten uit Italië's wedergeboorte behoort een en ander zeker niet.
Karel VIII van Frankrijk zeide reeds: de Italianen weten winst te doen met hunne nederlagen. Trouwens onzen Koningstadhouder werd dit steeds als eene verdienste aangerekend.
Custoza .... ook dáár was Bixio.
Toen de oorlog tusschen Pruisen en Oostenrijk naar Italie oversloeg, kreeg hij het kommando eener divisie, die hij in minder dan een maand tot den hoogsten graad van bruikbaarheid opvoerde.
Den 24en Juni '66 had alweder bij Custoza de beslissende veldslag plaats en werd het Italiaansche leger door den aartshertog Albrecht geslagen. Groot was Bixio's teleurstelling, hevig zijne verbittering. Terwijl hij toch, op den rechtervleugel geplaatst, na een aanvankelijk succes zich zelf bewust was door verder voort te rukken de victorie in handen te hebben, ontving hij van Generaal Della Rocca, die zich beriep op een order van Generaal La Marmora, den last om met zijne divisie stand te houden; en zoo werd hij zes uur lang tot onbewegelijkheid gedoemd, om daarna met de werkelijk verslagenen af te trekken. Den dag daarop schreef hij aan zijne vrouw: ‘Ik dacht aan u en deed daarom mijn plicht.’ Tot hare vertroosting zond hij haar tevens een onderschepten brief van een Hongaarsch officier, waarin voorkwam: ‘Een oogenblik had de onverschrokkenheid van Bixio, een nobelen, dapperen, ja dapperen kerel, ons bijna den veldslag doen verliezen.’
Op den terugtocht werd Bixio's divisie door Oostenrijksche huzaren op de hielen gezeten.
Een officier kwam als parlementair tot hem, doch nauwelijks
| |
| |
repte hij van overgaaf, of Bixio, als hij te paard gezeten, greep hem bij de borst, schudde hem zoo dooreen, dat hij bijna uit den zadel viel en duwde hem toe: ‘Ge komt mij beleedigen; ik moest u gevangen nemen en aan dezen boom opknoopen; is u 't leven lief ga dan naar uw generaal en zeg hem, dat, alvorens van Italiaansche troepen, die in orde van bataille staan, capitulatie te vorderen, hij ze geslagen hebben moet.’
Nog geen half uur later werd Bixio's divisie van alle kanten hevig aangevallen. Maar zijne troepen in carré opgesteld hebbende, ontving hij den vijand zoo wel, dat van zijn kant de grootste zelfbeheersching noodig was om niet van aangevallene aanvaller te worden.
In de volgende maand met zijn troepen nog in 't veld zijnde, bereikte hem de droeve mare van den zeeslag van Lissa.
Dit greep den ouden zeeman nog meer aan, dan de nederlaag, door hem zelf bijgewoond. ‘Ik ben radeloos,’ schreef hij naar huis, ‘en weet niet hoe ik dezen tegenspoed kan dragen; de schuld ligt aan onze ministers en admiralen, die het gewicht van goed zeegeschut maar niet hebben willen begrijpen. Verslagen op zee en dat door Oostenrijk; daar kan ik maar niet overheen.’
Ook in het Parlement gaf hij aan zijne diepe smart lucht. ‘Ik ben zeeman,’ riep hij uit; ‘mijn hart bloedt bij 't aanschouwen van zooveel ellende.’
Van dien dag af legde hij in de Kamer zoo mogelijk nog grooter werkzaamheid aan den dag en was hij omtrent krijgsen zeezaken de gewone woordvoerder en bij velen de groote autoriteit.
Nam hij aan het incident van Mentana, Garibaldi's tweede poging om Rome machtig te worden, geen deel, de oorlog van '70 vond hem weder op zijn post. Intusschen hadden andere plannen voor de toekomst zich in zijn brein vastgezet.
Wat doe ik nog in Leger en Kamer, - vroeg hij zich af, - toen hij ontwaren moest, dat ondanks Lissa en Custoza het antimilitarisme nog het hoogste woord had.
Moedeloosheid beving hem en onder den invloed van het streven der massa's naar werken des vredes, kwam hij er toe met den stroom mede te gaan, dien hij echter in het belang van Italie's handel en scheepvaart voor een deel zou trachten te leiden naar het verre Oosten, - het droombeeld van zijne jeugd, dat hem immer was bijgebleven. Indië, China, Poly- | |
| |
nesië, dáár moest men heen en niet met de kleine vaartuigen van vroeger, maar met groote ijzeren zeekasteelen, gelijk Engeland te bouwen wist.
Op dit aambeeld bleef hij slaan, de handelsverslagen en statistieken naarstig bestudeerende en met cijfers in de hand aantoonend, hoe ook voor de voortbrengselen van den Italiaanschen bodem in het verre Oosten eene markt zou te vinden zijn; hoe voor den aanvoer van Indische producten in Zuid-Europa men van Engeland niet afhankelijk behoefde te blijven, en in stede van langs den grooten omweg van Noord-Europa, ze rechtstreeks met Italiaansche schepen konden worden aangevoerd.
Aanvankelijk slechts stuitende op wantrouwen en ongeloof, of wel op veler welgemeenden wensch om hem voor Leger en Staat te behouden, wist hij allengs allen tegenstand te breken. Daarbij kwam dat hij ook iets voor de zijnen wilde doen.
‘Ik ben vader,’ schreef hij aan een zijner vrienden ‘ik heb vier kinderen, die ik boven alles liefheb; wat kan ik voor hen doen en wat deed ik tot nu toe voor hunne toekomst? Ik spreek niet van de jongens: hen wacht de arbeid, desnoods kunnen zij matroos worden als hun vader, maar de meisjes? Hoe ze getrouwd te krijgen zonder huwelijksgift, hoe ze op te voeden en te verzorgen, als ik plotseling te vallen kwam? Kortom mijn plan staat vast, en als mijne vrienden mij niet in den steek laten, zal ik slagen. Ik ben zeker van te slagen, want ik wil het.’
Het was een évènement door gansch Italië toen de inschrijving voor Bixio's stoomschip geopend werd. De koning in persoon zocht hem van plan te doen veranderen, maar ziende, dat daarop geen kans was, zeide hij hem: ‘Nu ik u daarvan niet af kan brengen, zal ik u helpen.’
In het begin van '70 bedankte Bixio voor zijn mandaat van volksvertegenwoordiger, om zich weinig dagen later tot Senator benoemd te zien, waardoor hij niet geheel aan het politieke leven werd onttrokken, maar meer tijd voor zich zelven won.
Van Maart tot Juli '70 druk bezig om de zaak op touw te zetten, werd hij eensklaps door den oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland weêr in een anderen gedachtenkring geplaatst, en vond hij zijn verzoek om herstel in activiteit beantwoord met het kommando over de divisie, die tegen Viterbo en Civita Vecchia ageeren moest.
| |
| |
Voor laatstgenoemde plaats gekomen, gaf hij haar twaalf uur tijd tot capituleeren.
Een parlementair kwam 24 uur vragen. ‘Geen minuut langer,’ bulderde Bixio hem toe, ‘morgen zal men vragen, waar Civita Vecchia gestaan heeft.’
Niemand meer in doodsangst dan hij, dat hij zijn woord gestand zou moeten doen en door een bombardement de stad aan vernieling prijs geven. Maar nog bijtijds werd de witte vlag geheschen en denzelfden dag was hij meester van de veste, waar hij 21 jaar vroeger uit Rome zoo stoutmoedig op den Franschen veldheer toegetreden was.
Alsof hij maar niet tot zijn recht kon komen, werd bij het optrekken tegen Rome hem weder eene ondergeschikte en daarbij ondankbare rol toebedeeld. Hij had toch slechts eene afleiding te bewerken bij de San Pancraziopoort, zonder het vuur der batterijen van het Vaticaan, dat men sparen wilde, te mogen beantwoorden.
Vier uur lang waren zijne troepen aan het vijandelijk lood blootgesteld, en ofschoon menig dappere dáár viel, geen schot werd teruggedaan. Als te Custoza behaalde hij op zich zelf eene moeielijke overwinning, maar eene, die den krijgsman vereert.
Van zijne laatste dagorder aan de 2e divisie te velde, gedagteekend: Rome paleis Corsini 23 September, waren de slotwoorden, - woorden voor elk leger goud waard -: ‘Doet al 't mogelijke om, ondanks dat ge thans uit elkander gaat, compact te blijven en mobiel te worden. Heden als altijd is aan hem de overwinning, die snel weet te manoeuvreeren, en die snel weten te manoeuvreeren, zijn zij, die partij weten te trekken van de tijdperken des vredes tot organiseering en oefening. Hebt een afschuw van de kazernes en zoekt uw heil in het legerkamp. Vaarwel!’
Nauwelijks was de vrede tusschen Frankrijk en Pruisen gesloten, of hij trad weder uit den actieven dienst en toog naar Engeland, om met de bijeengebrachte half millioen francs te Newcastle het schip zijner idealen te doen op stapel zetten. Hij had zich slechts een schip van 1000 ton gedroomd, maar bij het aanschouwen der nieuwste reuzengevaarten rustte hij niet
| |
| |
of eerst moest tot aanbouw van een stoomer van 3000 ton het dubbel van genoemd bedrag bijeen zijn gekregen.
Ook weder bij dezen bouw, die grootendeels onder zijn oog plaats had, ondervond hij door ziekten en werkstaking allerlei tegenspoed, en het duurde tot Maart '73 vóór de Maddaloni van stapel liep, om eerst den 30en Juni met eene lading kolen van Liverpool te vertrekken.
Toen den 6en Juli reeds het schip te Messina voor anker kwam, baarde die gebeurtenis door gansch Italië groot opzien.
Het was toch de eerste keer, dat een schip van die afmetingen, met zeil- en stoomvermogen toegerust, onder Italië's vlag naar ‘the far-East’ zou gaan en dat nog wel gekommandeerd door een man als Bixio.
Eene keurbende van zeeofficieren en zeelieden had het zich tot eene eer gerekend dezen Argonautentocht meê te maken; ook was er ruimschoots zorg gedragen voor goede instrumenten en voor eene bibliotheek. Bixio schiep er behagen in om gedurende den overtocht zijne officieren wetenschappelijk bezig te houden, nu met dit, dan met dat onderwerp, tot het groote doel of tot de zeereis zelve in verband staande.
Wij kennen zijn telegram uit Singapore. Den 24en Augustus kwam hij te Batavia aan.
Door den Gouverneur-Generaal Mr. James Loudon, die hem op den rechten prijs wist te stellen, uitgenoodigd om te Buitenzorg eenige dagen ten zijnent te komen doorbrengen, was hij eene kleine week de welkome gast in diens beminnelijken familiekring.
Door mijn ambt raakte ook ik spoedig met hem in kennis; wij wisselden over en weêr bezoeken en ik bewees hem eenige beleefdheden. Wat hem dadelijk voor mij innam, was dat hij bij het binnentreden mijner woning de bronzen bustes van Cavour en Garibaldi ontwaarde, een dierbaar souvenir aan een overleden vriend. Ofschoon hun aanwezen dus louter toeval was, voelde ik in werkelijkheid voor beide mannen te veel, om mij niet den goeden dunk, dien hij daardoor van mij ontvangen had, zonder gemoedsbezwaar te laten aanleunen.
In den laten avondstond bracht ik menig onderhoudend uur met hem door.
Veel sprak hij van zijn vrouw en kinderen. Hij vertelde mij hoe hij zijn schip ‘Famiglia’ had willen doopen, omdat
| |
| |
hij daarmeê werkte voor zijn gezin, maar dat de zijnen juist gewild hadden, dat het den naam zou dragen van de plaats, waar hij zijn schitterendsten triomf behaald had. Dan weêr dwaalde hij met zijn gedachten bij Garibaldi; hoe hij, eenmaal generaal in s' Konings leger zijnde, te Aspromonte en Mentana niet naast hem had kunnen staan en hoe hij geleden had onder de verwijdering, daaruit tusschen hen, gelukkig slechts voor korten tijd, voortgesproten. Of hij wijdde uit over de vooruitzichten van den Italiaanschen handel in het Oosten bij meerderen rijkdom, energie en associatiegeest; hoe hij klip- en bergzout in Indië wilde aanvoeren, ja zelfs ijs van de Alpen. Soms ook viel het gesprek op Indische toestanden en dan deed hij, het levend symbool van vrijheid en orde, zich kennen als een voorstander van een krachtig autoritair gezag, het eene misdaad noemende tegenover zijn vaderland, als men in een kolonie, waar vele millioenen door eenige duizenden worden beheerscht, het gezag niet hielp hoog houden.
Bij zijn afscheid gaf hij ons tot aandenken het photografisch portret zijner vrouw en een tweetal portretten van zich zelven. Op het eene is hij afgebeeld in generaals-uniform, met den kepi op en den dolman om den schouder; zijne edele, gebiedende trekken, zijne waardige gestalte teekenen den strengen, karaktervollen man, en niets verraadt de drift en de opvliegendheid, die hem eigen moeten zijn geweest. Het andere gaf hem terug zooals hij toen was; zeer verouderd, moe en afgetobd, maar nog altijd met die zelfde lichtende oogen, waaruit soms een bliksemflits te voorschijn kwam. Ook mogt ik van hem bekomen de Engelsche zeekaart van den Indischen Archipel, die hij van Garibaldi ten geschenke had ontvangen. Het was de kaart, door dezen zelf gebruikt, toen hij de Indische wateren bevoer en door hem van eenige potlood-aanteekeningen, door Bixio gewaarmerkt, voorzien.
De inhuur van de ‘Maddaloni’ kon nog niet voor goed haar beslag krijgen; hij nam den tusschentijd waar voor eene reis naar Saigon, vanwaar hij in het begin van October met eene volle lading rijst terugkwam, die te Pasoeroean werd gelost. Inmiddels ging hij naar Batavia, waar het stoomschip van hem werd ingehuurd. Zijne geestdrift om den tocht meê te maken, was echter toen reeds, ondanks de gunstige geldelijke voorwaarden, merkelijk bekoeld, waarschijnlijk omdat hem uit den aard
| |
| |
der zaak geen werkzaam aandeel in de krijgsverrichtingen kon worden aangewezen. Eene hevige galkoorts klonk hem verscheidene dagen te Batavia aan zijne legerstede. Ik bezocht hem in dien toestand, en het gesprek liep bijna uitsluitend over zijne vrouw en kinderen, voor wie hij zijn best deed zijne ziekteverborgen te houden. Het was de laatste keer, dat ik hem spreken mocht. Toen ik eenige dagen later hem weêr eens opzocht, - het was de dag vóór zijn vertrek, - lag hij in de galerij van zijn hôtel rustig te sluimeren in een luiaardstoel.
Den man, die mij als aan zoo velen sympathie en ontzag had weten in te boezemen, bleef ik eenige oogenblikken eerbiedig aanstaren, en na neerlegging van mijn naamkaartje trok ik mij stil terug.
Den 17en November werd te Soerabaja aan boord van de ‘Maddaloni’ het bataillon infanterie, gekommandeerd door den overste Pel, ingescheept. Een incident had daarbij plaats, dat als een ongunstig voorteeken dienst had kunnen doen. Door het instorten van een houten brug vielen een aantal soldaten in zee, die gelukkig allen door stokers en matrozen van de ‘Maddaloni’ gered werden.
Pel, die zich gedurende den veldtocht met roem overdekte en als opperbevelhebber in Atjeh achterbleef om te spoedig aan Koning en Vaderland te ontvallen, was een man van den zelfden trant als Bixio; plichtbesef en strengen militairen zin hadden beiden in den hoogsten graad gemeen. Toch schijnt hunne verhouding te wenschen te hebben overgelaten, wat waarschijnlijk tot oorzaak had, dat Pel en zijne officieren in Bixio meer den scheepsgezagvoerder dan den Generaal wilden zien, terwijl met de scheepsofficieren en de equipage juist het tegendeel het geval was. Eene kleinigheid kan tusschen mannen, die elkander waard zijn, eene klove doen ontstaan, die, hoe gering ook in 't begin, wordt ze niet tijdig gedempt, van zelve breeder wordt, om zonder reden in vijandschap te ontaarden.
Zooals Generaal van Swieten in zijn boek ‘De waarheid over onze vestiging in Atjeh’ schrijft, waren de omstandigheden, waaronder de expeditie vertrok, hoogst ernstig. Zij nam een' vreeselijken vijand met zich aan boord: de cholera, die reeds op verschillende schepen uitbrak nog vóór het anker gelicht was.
Den 1en December waren op de reede van Atjeh 35 groote stoomschepen vereenigd, behalve 12 stoombarkassen en eenige
| |
| |
lichte vaartuigen. Van bijna allen waaide de quarantainevlag van den grooten top. Het was een verontrustende tijd.
Reeds den 12en November, vijf dagen na het vertrek van Soerabaja, had de ‘Maddaloni’ zijn eersten doode. Den volgenden dag lagen er vier aan de cholera, den daaropvolgenden tien, en zoo woedde de ziekte voort, steeds grooter verwoesting onder de troepenmacht aanrichtende.
Bixio werd met den dag somberder, maar er was nog één lichtstraal. Zijn equipage bleef 22 dagen gespaard, doch toen hij onder den troep aan het afnemen was, kwam deze andere Minotaurus den 4en December zijn eerste offer van de bemanning eischen in den zoon eens vriends, die de reis medemaakte, een jongeling nog. Kort daarop was een der Engelsche machinisten in 4 uur tijds gezond en dood. Den volgenden dag bezweken drie matrozen, drie reuzen van kerels, en zoo ging het voort. Ofschoon zelf reeds onwel, stond Bixio zijn eigen hut aan de lijders af. Nadat den 10en December de troepen ontscheept waren, werd het schip dadelijk met de meeste zorg gereinigd en gedesinfecteerd. Men maakte zich daarop vaardig voor de afreis; daar kiest de verrader Bixio als zijn laatste prooi uit. Het was 12 December; de geneesheer Saluzzo, hoorende dat hij onwel was, vroeg hem wat er aan haperde.
‘Ik weet 't niet’, - was het antwoord - ‘maar ik voel dat het met mij afloopt. Hoe treurig voor mijne vrouw en kinderen! Ach, zoo mij nog maar twee jaar levens gegund waren geweest, zou ik er meer vrede meê hebben, want de toekomst der mijnen zou dan verzekerd zijn.’ Nog denzelfden dag verklaarde zich de cholera.
Hij liet Lombardi, den administrateur van het vaartuig, roepen en dicteerde hem onder de smartelijkste pijnen den volgenden brief:
‘Aan mijne familie, aan mijne vrienden, aan mijne officieren aan boord van de Maddaloni.
Lieve Adelaïde, ik voel dat ik sterven ga en ik sterf denkend aan u, en u als mijne kinderen zegenend.
Ik heb het leger verlaten, dat ik lief had en ik kan zeggen dat ik ook Italië, dat ik zoo lief had, verlaten heb, omdat het mij toescheen dat ik als man en vader in u en in mijne kinderen geheel op moest gaan. Ik heb
| |
| |
alles gedaan wat ik kon, met geen andere gedachte dan om te zorgen voor mijne dochters Giuseppina en Riccarda en mijne twee zoons Garibaldi en Camillo. Ik hoopte lang genoeg te leven om hun een goede opvoeding te kunnen geven, maar 't is met mij gedaan. Mij rest nog slechts de hoop, dat mijn vaderland, dat ik met liefde gediend heb, en mijn koning Victor Emanuel, dien ik gediend heb en liefgehad als een goed koning, de mijnen niet vergeten zullen.
Lombardi en Bozzoni, de een als commissaris, de andere als kapitein van de Maddaloni, zullen u het weinige ter hand stellen, dat van al mijn zwoegen als gezagvoerder en reeder van de Maddaloni overblijft, en zullen dit doen van de eerste haven uit, die het schip, na Atjeh verlaten te hebben, zal aandoen. Ik hoop dat de Maddaloni aan de familie zal verblijven en dat, dank zij de zorg van Bruno, van Bozzoni en Lombardi, gij wat geld bij elkaar zult krijgen om de jongens groot te brengen en de meisjes uit te huwelijken. Over zaken kan ik u niet verder spreken; ik omhels u innig, evenals Giuseppina, Riccarda, Garibaldi en Camillo.
Roep mij nog eens in de herinnering terug bij uwe zuster Nina, Mathilde en al uwe verwanten.
Vaarwel.
Aan mijne vrienden!
Ik beveel u mijn gezin aan, dat ik onverzorgd achterlaat.
Aan mijne officieren van de Maddaloni!
Ik laat stervende het kommando van den bodem achter aan kapitein Francisco Bozzoni. Ik weet dat hij een goed kapitein zal zijn en ik reken er op dat ieder uwer hem zal steunen en voor hem zijn, zooals hij was voor mij. Ik hoop dat de administrateur Lombardi hem zijne uitnemende medewerking zal verleenen, zooals hij tot nu toe gedaan heeft. Lombardi kent al mijne zaken en weet, dat mijn neef en gemachtigde te Genua, Eduard Bruno, van alles geheel op de hoogte is.
Aan de equipage roep ik vaarwel toe en geef ik als gratificatie een maand soldij, boven de twee, haar verschuldigd voor de twee maanden van inhuur door het Hollandsch Gouvernement.
| |
| |
Nogmaals allen vaarwel! Duizendmaal dank aan doctor Soluzzo en kapitein Casella.’
‘Mijn arme vrouw en kinderen’ - riep hij bij het teekenen uit, en het was al ijlende dat hij den 16en December ontsliep.
De eerste gedachte van zijne verpletterde omgeving was om het lijk naar Italië meê te voeren, maar aan balsemen viel niet te denken en, vreemd genoeg, voor conserveering met alcohol was geen voldoende voorraad voorhanden.
Zoo kwam men tot het besluit om het lijk zoo spoedig mogelijk aan den schoot der aarde toe te vertrouwen. Voor de hand lag het om dit op de in een etmaal te bereiken Engelsche bezitting Poeloe Pinang (Prince of Wales island) te doen, waarheen toch koers moest worden gezet. Men gaf echter de voorkeur aan het niet ver van de Atjehkust gelegen eiland Poeloe Boeroe, waar thans een vuurtoren is.
Door tegenwind was dit echter met de sloep niet te bereiken en viel dientengevolge de keus op het zwaar begroeide eilandje Poeloe Toean, in den westhoek der baai van Oleh-leh schilderachtig gelegen.
Het was reeds diep in den nacht toen de door een ijzeren waterketel omsloten lijkkist dáár aan wal werd gebracht, en de ter aarde bestelling plaats vond. Den 21en zou de Maddaloni de Atjehsche wateren verlaten, maar nog eerst moest een laatste groet gebracht aan den dierbaren doode.
In den vroegen morgen van den 20en toog kapitein Bozzini met een deel der officieren en equipage naar de laatste rustplaats, - maar was 't hunne verbazing of hunne smart die het won? - het graf was opgedolven, de kist verdwenen, geen spoor meer te vinden van wat eenmaal Bixio was. Men stond voor een raadsel. Van een tragedie werd zijn verscheiden nu een afschuwelijk drama. Wel begreep men natuurlijk dat lijkroof was gepleegd, doch door wie en met welk doel?
Toen Bozzoni een maand later mij opzocht, was hij nog altijd radeloos. Italië zou het hem nooit vergeven. Alvorens Atjeh te verlaten, had hij zich gewend tot Generaal van Swieten. - ‘Il m'est douloureux’ - schreef hij - ‘de porter à votre connaissance un acte, qui caractérise seulement les hyènes et qui pourtant a été accompli par un peuple, qui se vante de combattre pour sa liberté.’
Niet slechts uit naam der familie, maar namens het gansche
| |
| |
volk deed hij hem het dringend verzoet om naar het lot van Bixio's overschot nasporingen te bevelen.
In Italië wilde men eerst het bericht van zijnen dood niet gelooven. Hij was al zoo dikwijls doodgemaakt en weêr opgestaan; dat zou ook nu wel weêr 't geval zijn. Allerminst wilde het bij het volk er in, dat hij aan een ziekte zou bezweken zijn. Dat was geen dood voor Bixio! Maar eindelijk stond men voor de koude werkelijkheid. Het was zoo en niet anders. Eene uitbarsting van diepen weemoed weêrklonk van Udine tot Marsala.
Te Genua wist men niet wat al te verzinnen om zijne nagedachtenis eer aan te doen. Palermo moest dadelijk het marmeren borstbeeld van den Tweeden der Duizend bezitten. Triëst zelfs zond aan hare zusterstad Genua een roerenden brief van rouwbeklag. In het parlement werd aan zijne nagedachtenis luide hulde gebracht en verklaard, dat Italië in hem een onherstelbaar verlies geleden had. Maar wie wel het diepste treurden, het waren zijne vrouw en kinderen, en de brieven van de arme weduwe, waarin ze den Gouverneur-Generaal smeekte om toch niets onbeproefd te laten, wat tot het terugvinden van het gebeente van haren echtvriend leiden kon, waren hartverscheurende wanhoopskreten, geweld blijkbaar uit een innig liefhebbend hart. Wie den Gouverneur-Generaal Loudon gekend heeft, begrijpt hoe die taal bij hem weerklank vinden moest; maar helaas! in zijn eigenhandige brieven kon hij haar weinig hoop geven, en zoo was het ook in den aanvang van het Bestuur van den Gouverneur-Generaal Mr. J.W. van Lansberge.
Het ongeduld nam intusschen te Genua steeds toe, zóó zelfs dat in het voorjaar van '75 door het Plaatselijk Bestuur eene commissie gevormd werd, met Markies Doria tot voorzitter, die voor rekening van de stad Genua de zaak op de meest afdoende wijze in handen nemen moest.
Wat was intusschen gebleken? Nog denzelfden nacht waarin de begrafenis had plaats gevonden, was de lijkkist met den ketel, die haar omsloot, door volk van Iman Samah uit de kampong Lambaroe in de Moekim Lantengah (VI Moekims), dat vermoedelijk meende het verstoppen der krijgskas van verre te hebben aanschouwd, opgedolven en aan wal gebracht. De Sultan, met de zaak in kennis gesteld, gelastte de opening; bitter teleurgesteld over de vondst van een lijk stopte men het,
| |
| |
na het van zijne kleederen beroofd te hebben, aan het strand bij Kwala Pantjoer met den ketel onder den grond.
Denzelfden dag nog waren twee der lijkroovers aan de cholera gestorven. Zoo kwam zij onder den Atjeher, verspreidde dood en verderf onder hen en raapte zelfs den Sultan weg.
Had Bixio bij zijn leven niets kunnen doen in den strijd der beschaving tegen de barbaren, zijn lijk wreekte zich over zijne vroegere aanranders op gruwelijke wijze!
Kwamen deze berichten van meer dan een zijde tot ons, het duurde nog geruimen tijd vóór dat van het gebeente zelf iets in ons bezit was.
Toen de landstreek bewesten Oleh-Leh in onze handen viel, werd door onzen militairen post te Lampagger het aangeduide terrein dan hier, dan daar doorzocht, en was het vooral de kapitein A. Bardok, die zich voor de zaak veel moeite gaf. Deze wist een der mannen uit te vinden, die aan den lijkroof hadden deelgenomen. Door hem nader op den weg geholpen, liet hij zijne manschappen met de bajonet het terrein onderzoeken en werden werkelijk eenige beenderen, zoomede de waterketel, wat tot staving hunner identiteit van veel gewicht was, door hen gevonden.
Op 7 April '76 werd een detachement, dat zich met verdere nasporingen bezighield, door eene bende Atjehers overvallen, ten gevolge waarvan een Inlandsch sergeant, een Europeesche en drie Inlandsche fuseliers sneuvelden en een Europeaan zwaar gewond werd.
De nasporingen werden tijdelijk gestaakt en later aan het civiel Bestuur overgedragen.
Met behulp van een tweetal inlanders werden in Februari '77 door den controleur Michielsen nog eenige beenderen gevonden, waaromtrent, op hunne verzekering afgaande, evenzeer mocht worden aangenomen, dat zij behoorden tot Bixio's stoffelijk overschot.
In zijn rapport verklaarde die controleur tot de overtuiging te zijn gekomen, dat het gezochte gebeente door de zee, die in den Oostmousson de landtong dikwijls overstroomt en omwoelt, uit elkaâr was geslagen, en dat door deze omstandigheid de verspreiding der beenderen moet worden verklaard, zijnde de ontbrekende hoogstwaarschijnlijk door de zee weggespoeld. Tot bewijs hunner identiteit wees hij er op, dat ter plaatse, waar
| |
| |
de beenderen vroeger en later gevonden waren, zeker nooit eenig ander lijk begraven was geworden, daar de plek door hare natuurlijke gesteldheid daartoe geheel ongeschikt was, en de Atjehers bovendien de gewoonte hebben hunne lijken in de kom der gemeente en zelfs meestal op den eigen grond van den overledene ter aarde te bestellen.
In Maart '77 werd Atjeh door den Gouverneur-Generaal van Lansberge bezocht en vergezelde ik Z. Exc. op deze reize. De beenderen werden in een metalen bus bijeengebracht en ik reisde met dezen en met den waterketel in mijne cabine naar Batavia terug.
Reeds zes weken later kwam het Italiaansche oorlogsaviso ‘Christoforo Colombo’ te Batavia om Bixio's stoffelijk overschot in ontvangst te nemen. Te Buitenzorg ontving ik een bezoek van zijn kommandant Graaf Napoleon Canavaro en het grootste deel van zijn état major, die verder den dag met ons doorbrachten. Het waren opgewekte, beschaafde mannen, allen nog onder den verschen indruk van Italië's herrijzing. Verscheidene hunner hadden den tocht der Duizend meêgemaakt en allen spraken met geestdrift over den doode, die naar hun zeggen een der meest populaire figuren van Italië was en in de herinnering der massa zelfs meer dan Cavour voortleefde.
Op verlangen van den Gouverneur-Generaal geschiedde de uitvaart en overgave van Bixio's gebeente op 2 Mei 1877 met de grootste plechtigheid. Door een bataillon infanterie, eene batterij veldartillerie en een escadron cavalerie, gekommandeerd door den Generaal-Majoor Wiggers van Kerchem, en verder door alle beschikbare officieren van zee- en landmacht, werd het van het stadhuis tot aan de landingsplaats uitgeleide gedaan, terwijl de slippen van het lijkkleed door vier kolonels gedragen werden. Ook de voor de overgave aangewezene commissie met den Resident van Batavia, den heer W.A. Jellinghaus, aan haar hoofd, Graaf Canovaro en eenige officieren van zijnen bodem maakten deel uit van den stoet. Ter reede hadden de oorlogschepen de vlaggen halfstok geheschen met de Italiaansche ten top. Nadat het kistje, waarin het stoffelijk overschot berustte, in de kajuit van den ‘Christoforo Colombo’ was gebracht, werd tot de opening daarvan overgegaan en door den officier van gezondheid van het vaartuig het aantal en de
| |
| |
soort der beenderen geconstateerd, waarop het weder naar de campagne werd gebracht en geplaatst op een daar opgestelde katafalk, gedrapeerd met Italiaansche en Nederlandsche vlaggen. De Resident van Batavia nam toen het woord en hield de volgende sierlijke toespraak, die ik te liever hier opneem, omdat bij het toekennen door den Koning van Italië van eenige decoratiën naar aanleiding dezer gebeurtenis, deze ambtenaar, ofschoon daarop wel de meeste aanspraak hebbende, vreemd genoeg, vergeten is.
Monsieur le Commandant!
Messieurs les officiers de l'état major!
La tâche, dont son Excellence le Gouverneur Général a bien vonlu m'honorer, et dont je vais m'acquitter à présent réveillera en vous de tristes souvenirs. Vous allez pleurer de nouveau la perte d'un grand citoyen et regretter encore ce trépas douloureux, cette fin tragique, que la mort lui a préparée, loin des siens, sous un ciel étranger, dans une partie oubliée du globe, où pour ne pas laisser ses restes mortels au fond de l'océan, on n'a pu trouver pour sépulture qu'un coin de terre battu par les vagues, sur un sol hostile.
Mais si, pour un instant, vous pouvez calmer votre tristesse: rappelez vous la Patrie, absente, il est vrai, mais sans doute plus présente que jamais à votre esprit dans le long cours de votre voyage, et veuillez remarquer l'étrange rapprochement des dates, qui comme par enchantement vous rappellent les plus beaux jours de l'Italie et du général Bixio.
En effet il y a aujourd'hui presque jour pour jour, dix sept ans que le Général Garibaldi et son compagnon d'armes Nino Bixio avec une poignée d'hommes quittérent Gènes, l'un sur le Piémonte, l'autre sur le Lombardo, débarquèrent à Marsala et commencèrent cette expédition dont le récit nous semble plutôt appartenir aux temps héroïques de la jeunesse du monde qu'à des évènements qui datent d'hier. Les noms de Reggio et de Maddaloni vous rappelleront les hauts faits de l'intrépide guerrier, qui bientôt quitte le théâtre de ses victoires pour s'asseoir au conseil de son pays où ses sages avis rendent fertiles les exploits du brave. C'est à lui que l'histoire contemporaine de votre patrie doit quelques unes de ses plus belles pages; homme d'état et soldat, il a été une de ces grandes figures dont le moule est rare.
| |
| |
Quand l'Italie venait de consolider sa grande oeuvre, lui agit comme un de ces héros antiques, qui après avoir regné sur le monde, retournaient à leur champs, et reprenaient une profession comme de simples citoyens. Son esprit aventureux le pousse vers cette nouvelle route commerçante par laquelle se repeupleront les mers latines et qui à coup sûr créera un grand avenir au commerce et à l'industrie de votre pays, mais le fléau perfide de ces climats le frappe et son beau navire doit retourner sans lui. Que de vicissitudes dans le cadre d'une seule vie! Si j'ose vous rappeler ces détails, tous mieux connus de vous que de moi, c'est, messieurs, qu'il me semble qu'un Hollandais comprend peut-être mieux que tout autre une telle existence. Notre patrie aussi a dû conquérir son indépendance sur une domination étrangère. Ce ne fût qu'après une longue lutte, dont les fils de ceux qui l'avaient commencée n'ont pas vu la fin, que les Pays Bas prirent leur place parmi les états libres de l'Europe. Plusieurs de ceux qui ont combattu et péri pour la sainte cause, ne furent des héros qu'après avoir été des citoyens, occupés des travaux de la paix; on retournait à ces travaux après de brillants exploits au champ de bataille ou dans le cabinet. Comme en Italie toutes ces grandes choses se sont accomplies sous des princes, dont le seul nom a été et est encore le cri de ralliement d'un peuple entier, trouvant un écho dans chaque coeur.
Nino Bixio est mort loin de sa patrie, qui lui doit pour une si grande part sa liberté et son unité. Et maintenant que cette patrie réclame les cendres de son grand fils, pour qu'au moins celles-ci reposent dans le sol natal, au nom de mon Gouvernement je remets sous votre garde le dépôt précieux, retrouvé grâce aux démarches persévérantes de M. le capitaine Bardok, et je vous prie de croire, Messieurs, que le nom de Bixio sera vénéré parmi nous comme s'il avait été un des nôtres. A l'Italie revient le droit d'offrir le dernier asile à ses restes mortels, mais la Hollande gardera avec elle comme souvenir sa glorieuse mémoire.
Blijkbaar getroffen dankte de Italiaansche kommandant den Resident voor zijne rede, verzocht hem aan den Gouverneur-Generaal van zijne erkentelijkheid te doen blijken voor hetgeen was verricht ter vervulling van den dierbaren wensch van het Italiaansche volk om wat was overgebleven van een zijner edelste zonen in zijn midden te doen rusten.
| |
| |
Te Singapore werden op verlangen der Italiaansche Regering Bixio's beenderen ten overstaan van den consul Festa verbrand, ‘par la raison’ - zooals hij mij schreef - ‘que le Général étant mort du cholera, la science n'a pas encore trouvé aucun moyen de se garantir contre les germes de cette contagion.’
Het was toevallig de ‘Batavia’ van de Rubattino Stoomvaartlijn die de urn met Bixio's assche en natuurlijk ook den waterketel naar Italië overbracht.
De Illustraties van dien tijd hebben ons de eere doen kennen, die te Genua den 29en September aan het overschot van den volksheld te beurt viel en waaraan door de koninklijke familie, de kamers, het ministerie, de magistratuur, het leger en de vloot, ja men kan zeggen, het gansche volk werd deelgenomen.
De ‘Batavia’ verging kort daarop op de reis van Genua naar Marseille en de ‘Maddaloni’ werd, - heb ik 't wel, - in Augustus '74 te Amsterdam verkocht om later op nieuw de Indische wateren te doorploegen onder den naam van ‘the City of Newcastle.’
Zoo wij het nog niet wisten, zouden wij uit Bixio's leven kunnen leeren, hoe de mensch in zijne lotwisselingen voor een groot deel het product is van de tijdsomstandigheden, waarin hij leeft en verkeert, - van een complex van oorzaken, vaak van zijn persoon onafhankelijk.
Ware niet juist het uur voor den kampstrijd om Italië's eenheid geslagen, waarschijnlijk zou ondanks allen natuurlijken aanleg en geestkracht de hefboom hebben gefaald om hem uit zijne nederige positie te doen oprijzen, - zou hij als kapitein van een kleinen koopvaarder roemloos, ja onbekend zijn ondergegaan. Ware van den anderen kant Garibaldi in leeftijd en prestige hem niet voor geweest, de aureool van die overweldigende persoonlijkheid zou zijne glorie niet overschaduwd, hem niet naar den achtergrond gedrongen hebben.
In alle opzichten was hij Garibaldi's evenknie; in onwrikbaar geloof in het goed recht zijner zaak, het vrij en één Italië, in waren heldenmoed, in eenvoud en onbaatzuchtigheid, in de gaaf van zijne soldaten te electriseeren, ja in politiek doorzicht en zaakkennis stond hij zelfs boven hem. Alleen miste hij ook uitwendig dat zachtmoedige, dat mystiek verhevene, dat
| |
| |
rustige zelfvertrouwen, wat Garibaldi's figuur zoo aantrekkelijk en indrukwekkend maakte, en ware dit allicht reeds genoeg geweest om ook onzen Ajax, zoo zijn Achilles gevallen ware, diens rusting te doen ontgaan.
Voor zijn roem en eer blijft echter nog genoeg over, en te ruimer vordert dit waardeering, als men let op den tegenspoed en de wederwaardigheden, waarmede hij schier onafgebroken te kampen had. Toch liet hij zich niet ontmoedigen; zijne geestkracht ontzonk hem nooit.
‘Do or die’ - ‘fare or morire’, het fier devies der Bruces, was ook het zijne en hij was het trouw tot in den dood.
Voor zijn groot levensdoel, de eenheid van zijn vaderland onder een Italiaansch vorst met eene vrijzinnige grondwet tot plechtanker, heeft hij alles veil gehad en de ten slotte behaalde triomf over het Verleden vindt in het bloeiend Heden zijne schoonste rechtvaardiging.
Ook toen eene gansch andere orde van denkbeelden over hem vaardig werd, toen hij van den wereldhandel een aandeel voor Italië veroveren wilde, aan zijn volk naar andere eind der aard een weg banen, deed hij nogmaals, met opoffering van zijn huiselijke geluk en van zijne schoone positie op vaderlandschen bodem, al wat hij vermocht om weldra op de bres te sterven.
Toch was zijn streven niet ijdel. De Rubattino stoomers, die de Indische wateren bezoeken, - de Italiaansche détailhandelaars, door het Turijnsche huis Cirio vooral over het verre Oosten uitgezwermd, waren de eerste vruchten zijner denkbeelden en van zijne werkzaamheid.
En wanneer eenmaal in Italië de kapitalen aan den handel ruimer toevloeien, en de geest van associatie zich krachtiger dan tot nu toe gelden doet, dan kan het niet missen of het land zal dat deel van den wereldhandel machtig worden, waarop zijne door het Suez-kanaal zoo gunstige ligging het aanspraak geeft. Dan zal elk vaartuig met groen- wit- roode vlag in die verre zeeën een monument te meer zijn voor den onvermoeiden baanbreker, die dáár zoo droevig het leven liet!
H.D. Levyssohn Norman.
|
|