| |
| |
| |
Bibliographisch album.
De beginselen van het Ornament. - Elementair klassikaal Teekenonderwijs in 100 voorbeelden. Door Anth. Grolman, Leeraar in het Handteekenen aan de Burgeravondschool te Utrecht. Bekroond te Amsterdam, 1877. 1e Aflevering bevattende Plaat 9, 46, 50, 54, 68, 72, 77, 79, 84, 92. Utrecht, J.L. Beyers.
Dit werk verschijnt in de wereld, versierd met eene bekroning op de Tentoonstelling te Amsterdam, en ingeleid door een aanprijzend oordeel van den hoogleeraar E. Gugel. Men zal wel willen bekennen dat dit een gelukkig ‘entrée de Salon’ is, en zulke gedistingeerde aanbevelingen van zelf eene beleefde ontvangst voorbereiden. Door de toezending van deze 1e aflevering heeft de Redactie van ‘de Gids’ mij de taak opgedragen, om het werk verder bij het publiek te introduceeren, en aan allen die belangstellen in een ernstig kunstonderwijs, die inlichtingen te geven, welke eene nadere kennismaking met deze reeks van modellen kunnen bevorderen. Ik neem die taak volgaarne op mij. Wie prijst niet gaarne aan, wat hem voorkomt goed en nuttig te zijn! Ik ben dus volkomen bereid, niet alleen om het werk aan te kondigen, zoo als de Redactie verzoekt, maar ook om het verder te bespreken, en, ten einde mogelijke vergissingen te voorkomen bij hen die niet door eigen aanschouwing maar op goed geloof kennis met die voorbeelden willen maken, de plaats aan te wijzen die zij bestemd zijn bij het onderwijs in te nemen, en tegelijk de taak te beschrijven die zij daarbij te vervullen hebben.
Ziehier den indruk, dien deze aflevering van het werk bij de eerste voorstelling op den beschouwer maakt. Zij bevat tien platen, hier en daar, gekozen uit de honderd, waaruit het geheele werk bestaan zal. Die platen zien er zeer bevallig uit, zijn op geel getint papier gedrukt en op groote schaal uitgevoerd. Zij hebben eene
| |
| |
lengte van 0.66 op eene breedte van 0.50. Elk blad, op weinige uitzonderingen na, bevat slechts een enkel voorbeeld, dat in krachtige, breede en zuivere lijnen, helder en duidelijk is uitgedrukt, zoodat het op zekeren afstand goed gezien kan worden, zooals dat bij het klassikaal onderwijs behoort te zijn. - Het zijn ornamenten van verschillende soort in verschillende stijlen, alle voorgesteld als in één vlak liggende, bijgevolg in omtrek geteekend. Geene verkortingen, niets dat voor het nog ongeoefend oog van den leerling onbevattelijk is, of zijn jeugdig oordeel aan het dwalen kan breugen.
Elk voorbeeld stelt ‘een geheel’ voor, ik meen een volkomen kunstdenkbeeld met den naam dien het in de kunsttaal voert in een hoek van het papier er bij gedrukt, terwijl hier en daar kleine schetsen tot verdere opheldering zijn gegeven. Allen die zich met een ernstig kunstonderwijs hebben bemoeid. zullen deze opvatting van ‘een voorbeeld voor eerstbeginnenden’, naar zijne waarde schatten. Zij weten dat de leerling, wien een gedeelte van een motief tot voorbeeld wordt gegeven, zoo als zoo dikwijls gebeurt, zich onmogelijk het geheel kan voorstellen waartoe het behoort, en het model daarom niets aantrekkelijks voor hem heeft. Door den leeraar opgewekt, vindt hij die vormen mooi, ja, omdat de leeraar het zegt, maar het interesseert hem niet, het laat hem koud, en hij begint zijn werk zonder opgewektheid, eenvoudig om de opgegeven taak te volbrengen. Maar dat gevoel van onverschilligheid is doodend bij de beoefening der kunst. De zucht tot navolging moet bij den leerling wakker geschud en zijn ijver en leerzucht door alle mogelijke middelen opgewekt worden, en daarvoor is zeker het zien van een bevallig geheel niet het minst krachtige hulpmiddel. Daarenboven is het navolgen van zulk een geheel, zelfs voor eerstbeginnenden, niet moeielijker dan dat van een gedeelte, wanneer de modellen slechts met oordeel gekozen en, zoo als hier plaats heeft, met kennis van de zaak zijn uitgevoerd. Het gedurig zien en nateekenen van zulke modellen heeft nog het onschatbaar voordeel dat de leerlingen, zelfs zonder dat zij zich daarvan bewust zijn, reeds vroeg een schat van eenvoudige en smaakvolle kunstideeën opdoen, die hun geheugen meubelen, en hun een vormenkennis bezorgt, die hen altijd bij zal blijven, en
vooral aan hen die voor den nijverheidsstand bestemd zijn, van onberekenbaar nut in hun volgend leven zullen zijn.
| |
| |
De afmeting der voorbeelden en de krachtige wijze waarop zij zijn uitgedrukt, staat toe dat de leerling bij de navolging op aanmerkelijken afstand van zijn model kan verwijderd zijn. Dit heeft het groote voordeel dat hij van het voorgestelde model den geheelen vorm in éénen oogopslag kan overzien. In vele goede teekenscholen, die dezelfde beginselen met eene andere methode van onderwijs volgen, worden, tot bereiking van hetzelfde doel, modellen van kleine afmeting gegeven, die dan door den leerling op groote schaal moeten worden geteekend. - Dit is hetzelfde denkbeeld op andere wijze uitgevoerd; en welk leeraar, ik spreek van hen die kunstenaars zijn, weet niet van hoeveel belang het voor een grondig onderwijs is, dat de leerling met iederen blik, dien hij op zijn model werpt, het verband kan overzien, dat elk van de samenstellende deelen tot het geheel heeft. Door de aanwijzing van den leeraar opmerkzaam gemaakt, komt de leerling dan al spoedig tot het begrip, dat het teekenen van een gedeelte hem tot niets goeds kan leiden, wanneer hij niet vooraf de juiste plaats, de ware afmeting en de richting heeft bepaald, die dat gedeelte in het geheel der teekening inneemt - hij komt er dan van zelf toe om langzaam en zorgvuldig te overwegen, hoe hij zijne taak zal aanvatten, en het kost niet veel moeite om hem de noodzakelijkheid te leeren inzien om eerst de massa aan te schetsen en die verder door indeelingen zoo voor te bereiden, dat hij veilig al zijne aandacht aan elk der afzonderlijke deelen geven kan.
Dit gewent den geest van den leerling reeds vroeg aan orde en overleg, en zijn oog aan zorgvuldig waarnemen en vergelijken. Zoo wordt dat losse, dat gedachtelooze krabben voorkomen, dat zenuwachtig, ongeduldig in 't wilde teekenen, dat zooveel krachten doet verspillen en zooveel tijd nutteloos doet verloren gaan. Duizenden jonge lieden hebben teekenen geleerd, vooral in den tijd toen de beoefening der kunst als eene liefhebberij werd beschouwd, en zij hebben menigte van onbeduidende beuzelingen voortgebracht, zonder eenige geestverheffing of eenig gevoel voor schoon te hebben opgedaan, of zonder dat zij, zelfs na jaren werkens, den eenvoudigsten vorm konden beseffen, of dien met juistheid konden teruggeven. Het onderwijs droeg de kiemen niet, die bij ontwikkeling gezonde bloesems moesten voortbrengen en het was vooral onze kunstnijverheid die daarvan de wrange vruchten plukte. Zoo ging het hier,
| |
| |
en zoo ging het ook in andere landen voordat het kunstonderwijs daar beter geregeld was, en zoo gaat het nog, waar die lessen, door geen bekwaam man geleid, den ouden sleur volgen, en geen zorgvuldig waarnemen, geen gedurig oplettend vergelijken en geen ernstig overleg het voorzichtig langzaam handelen voorafgaat. Het eischt veel tijd en een vasten wil, om den leerling, die jong en altijd ongeduldig is, en die gaarne den ontvangen indruk met overhaasting wil teruggeven, tot een voorzichtig overleg en langzaam handelen te dwingen, maar zoo ergens, dan loont hier het einde de moeite. Zoodra deze wijze van handelen den leerling tot gewoonte is geworden, volgt het vlug teekenen van zelf, omdat hij, vooraf op alles bedacht, het grootste gedeelte der fouten voorkomt. De geestesrichting, die hij zoo handelende opdoet, brengt hij later over op alles wat hij ondernemen wil.
Ten allen tijde en overal hebben de groote meesters uit den bloeitijd der kunst tegen dat onoverdacht en haastig teekenen gewaarschuwd. ‘Si vous voulez profiter beaucoup et faire des bonnes études, ayez soin de ne desseigner jamais à la hate ni à la legère’ zegt L. da Vinci, en na gewezen te hebben waarop gelet moet worden, zegt hij verder: ‘Lorsque vous vous serez faite une habitude de cette manière exacte de desseigner, vous acquererez tout d'un coup et sans peine la facilité des praticiens’. Zie hier hoe onze W. Goeree (1635-1711), de man die zooveel voor de ontwikkeling der jonge kunstbeoefenaars heeft geschreven, en wiens zoo menigmaal herdrukte en in het Hoogduitsch vertaalde werken beschouwd kunnen worden als geïnspireerd door de denkbeelden en lessen van de groote meesters uit den bloeitijd der kunst en van onze kunstnijverheid, in zijne ronde en onbewimpelde wijze van uitdrukking hierover spreekt. ‘Men moet de leerlingen bij het onderwijs gedurig inscherpen, dat zij zich in hunne oefening voor knoeien en broddelen wachten, en zich bevlijtigen langzaam, met alle voorzichtigheid en met gematigde zinnen, dat is verstandig bezig te zijn. Want anders geraakt het paard licht aan het hollen en raken zij aan het wroeten en zij martelen hunne teekening met onlust en ellendig af, zonder iets geleerd te hebben. Men diende met groote letters op den wand te schrijven - Zijt voorzichtig en niet te haastig. - Wees langzaam en naarstig.’ - Later daar nog eens op terugkomende zegt hij: ‘Om 't werk altoos geregeld
| |
| |
te doen voortgaan, is het ten hoogste noodig, dat het verstand en 't bestuur des oordeels altijd wakende blijft en men zich meer bevlijtige met voorzichtigheid wel te doen, dan met onbedachtzaamheid ras te doen.’
F. van Hoogstraten, in het atelier van Rembrand gevormd, schreef zijne Hoogeschool der schilderkunst in 1678. In het eerste boek raadt hij de ernstige beoefening der teekenkunst aan beeldsnijders, boetseerders, goud- en zilverwerkers, bouwmeesters, nijverheidsgezellen, kortom aan alle vernuft oefenende menschen aan, omdat deze kunst het gezicht en het oordeel uitermate verlichten; en, later zich tot de leerlingen wendende, zegt deze leeraar uit den bloeitijd der kunst: ‘Laat het u aan geen opmerking ontbreken om voor alles de plaats der dingen recht te gissen, want dit zal uwen voortgang verzekeren, en indien ge in dit begin mist, zoo zal alles verminkt uitvallen, en gij zult niet alleen verdoold loopen, maar ook genoodzaakt zijn om te keeren en van nieuws te beginnen. - Maar indien gij voorspoedig in de kunst poogt te zijn, zoo zijt voorzichtig en langzaam, want wel doen is de weg tot ras doen. Wilt gij alles haastig en bij geluk aantasten, gij zult tot uw ongeluk mistasten, uwen arbeid en tijd verkwisten, niets leeren en den lust verliezen. Dies zoo zijt voorzichtig en niet te haastig. Want om de Teekenkunst te leeren, moet men met kleine schreden beginnen en van geen dingen afscheiden, voor men 't wel begrepen heeft,’ enz.
Ik heb den lust niet kunnen weerstaan, om in dezen tijd van zenuwachtig jagen, van het voortdurend zoeken naar expeditieve methodes, om in korten tijd te leeren wat uit den aard der studie veel tijd eischt, eens te doen uitkomen hoe onze vaderen tot hunne leerlingen spraken, Die lessen hebben te meer waarde, omdat wij weten wat zij van hunne leerlingen hebben gemaakt, en hoe ontzaglijk veel zij voortgebracht hebben, aan wie in hunne jeugd zoo ernstig eene voortdurende attentie en een voorzichtig langzaam werken gepredikt werd.
Het is de groote verdienste van het hier besproken werk, dat het in zijne honderd geleidelijk in moeielijkheid opklimmende modellen den weg tot dit voorzichtig en met oordeel teekenen aangeeft, en tegelijk door de keuze der vormen, den schoonheidszin van den leerling opwekt en zijnen goeden smaak helpt ontwikkelen. Het draagt den
| |
| |
titel van ‘Beginselen van het Ornament’, maar het kan even goed dienen bij de lessen voor het lager onderwijs der kunst in 't algemeen.
Bespreken wij een oogenblik dat lager onderwijs, wat er toe vereischt wordt en wat er door bereikt moet worden.
Het lager onderwijs der kunst is ‘l'entréé en matière’ voor ieder die zich in vormen moet leeren uitdrukken; zoowel voor hem die de roeping in zich gevoelt om kunstenaar te worden, als voor de leerlingen, die zich op de kunst-nijverheid willen toeleggen, of voor hen die bestemd zijn om eenvoudig nijverheidsgezel te blijven. De kunst is één, en bij gevolg zijn ook hare beginselen voor allen dezelfde. Het is dit gedeelte van het onderwijs, dat de oude meesters ‘den eersten trap’ noemden, en waarmede zij volgens hunne eigene uitdrukking, bedoelden, den leerling ‘eene goede wijze van navolging’ te leeren.
Leeren navolgen beteekent hier, den indruk leeren teruggeven die door het zien van eenen vorm bij den leerling is opgewekt; en het is eene goede wijze, wanneer die navolging, met kennis van de zaak, na ernstig overleg, met zekerheid en nanwkeurigheid geschiedt.
Van den leerling wordt tot het beoefenen van dit gedeelte van het kunstonderwijs noch geest, noch verbeelding, noch voorstellingsvermogen of zelfs geen bepaalde kennis gevergd. Dit alles te zamen was noodig tot het scheppen van het kunstidée dat hem tot voorbeeld wordt gegeven. Zijne taak, het navolgen van 't model, eischt andere eigenschappen en wel zulke, die zich op het terrein van 't verstand bewegen, namelijk, het vermogen om waar te nemen, om te ontleden, om te vergelijken en door middel daarvan te oordeelen. Deze eigenschappen moeten door voortdurende oefening zeer gescherpt worden, want zij moeten hem later, bij verdere studiën, geleiden tot de kennis van den uiterlijken vorm der dingen in de natuur en in de kunst, en hier bij 't lager onderwijs, waar reeds die oefening begint, moeten zij hem brengen tot de kennis van den voorgestelden vorm, tot dien van zijne samenstellende deelen, tot de verhouding die deze ten opzichte van elkander en van het geheel hebben en zoo verder. Zonder die kennis, dat is, zonder die vormen in al hare bijzonderheden goed te kunnen zien, is elke ernstige navolging onmogelijk. Dat navolgen zelf, het teekenen, eischt van den leerling een voortdurend volgehouden attentie en eene groote
| |
| |
werkzaamheid. Die wil leeren teekenen, moet tegen geen werken opzien; dit alléén kan hem ten laatste de vaardigheid bezorgen om met de hand uit te voeren, wat hij met het oog ziet. Dit gedeelte van het kunstonderwijs berust op vaste gronden en streng bepaalde regelen, zoodat ieder jong mensch wiens verstandelijke vermogens genoeg ontwikkeld zijn, om het gewoon lager onderwijs te volgen, ook dit gedeelte der kunst kan meester worden.
Bij de navolging onderscheidt de teekenaar vooreerst de samenstelling of den bouw van 't geheel, en vervolgens het schoone van den vorm. Beide zijn onafhankelijk van elkaar, maar krijgen eerst kunstwaarde, wanneer zij vereenigd een doelmatig en schoon geheel vormen. Het is slechts met het eerste gedeelte dat wij ons hier bemoeien kunnen. Het tweede, het schoone, ontsnapt aan elke beschrijving; het kan slechts bereikt worden door het teekenen van den vorm, door het gedurig vergelijken van deze teekening met het voorbeeld, en ten slotte door de correctie naar aanwijzing van den leeraar.
Alle kunstvormen, die den leerling ter navolging worden gegeven, kunnen, hoe ingewikkeld zij ook zijn, tot eenvoudiger uitdrukking worden herleid. De massa kan in onderdeelen worden ontleed, en deze kunnen allen tot een soort van eenvoudige wiskundige vormen gebracht worden. Of wel, men kan zoowel het geheel, als elk der samenstellende deelen, door wiskundige lijnen omschreven denken. Wanneer bij de navolging de massa in zijne juiste evenredigheden is uitgedrukt, kunnen deze afzonderlijke deelen, zoowel wat hunne plaats, als hunne richting of afmeting aangaat, met groote juistheid in het geheel worden ingedeeld, en elke afmeting kan door vergelijking met eene andere worden gemeten en op de teekening met groote nauwkeurigheid worden uitgedrukt. Dit alles eischt eene ernstige en langdurige oefening, waartoe de leerling stap voor stap moet gebracht worden, en die reeds vroeg, d.i. bij het lager onderwijs, beginnen moet, waarvan het een ernstig gedeelte uitmaakt.
Dat vergelijken, dat verdeelen en meten in het voorgestelde model moet zonder behulp van werktuigen met het bloote oog geschieden, even als het teekenen zelf met de losse hand, zonder eenig ander hulpmiddel moet gebeuren. Hieruit volgt van zelf, dat het eerste en voornaamste, waarnaar bij dit gedeelte van het onderwijs moet gestreefd worden, bestaat in beide werktuigen, door veel oefening, tot eenen hoogen graad van ontwikkeling te brengen. Het oog moet
| |
| |
aan eene fijne en scherpe waarneming gewend, en de hand tot een geduldigen en gehoorzamen dienaar van den wil worden opgevoed. Dit geheele onderwijs, namelijk de grondige beschouwing van het model en het teekenen van hetgeen men waargenomen heeft, eischt, zoowel het een als het andere, eenen langzaam opklimmenden zeer geleidelijken leergang. Overhaasting loopt hier altijd op teleurstelling uit. De voorbeelden moeten tot dit doel zijn samengesteld en door eene verstandige keus en geregelde opklimming de lessen van den leeraar ondersteunen. Zij moeten in het begin hoogst eenvoudig en, hoewel voldoende uitgedrukt, toch gemakkelijk te begrijpen zijn, zoodat de leerling die een gedeelte is meester geworden, uit zich zelf de kracht put om deze overwonnen moeielijkheid te gebruiken, ten einde daarmede nog moeielijker te overwinnen. Zoo komt hij, goed voorbereid, tot meer samengestelde modellen.
Het komt mij voor dat de voorbeelden, in dit werk bevat, tot het bereiken van al wat boven gezegd is uitmuntend geschikt zijn. Ik wenschte daarvan een denkbeeld te geven, door de eerste plaat van deze aflevering, pl. 9 van het werk, voor mij te plaatsen en te bespreken. Hierdoor zal de meening van het gezegde het duidelijkst uitkomen. Maar eenen vorm bespreken zonder den vorm er bij, is eene wanhopige taak voor die het onderneemt, en eene vervelende voor die het lezen wil. Het zijn echter slechts beginselen die behandeld worden, en die dit opstel lezen, zullen wel geene vreemdelingen in de zaak zijn; daarom waag ik het, een beroep te doen op hun voorstellingsvermogen en op hun geduld.
Het spreekt van zelf dat de leerling, tot deze plaat 9 gevorderd, reeds het begin van dit werk doorworsteld heeft, en door het veelvuldig teekenen van rechte lijnen op groote schaal en evenwijdig aan elkander, niet zonder veel moeite en tobben, geleerd heeft, om die strak, dat is, zonder buigingen of knikkingen te teekenen, zoodat zijne hand reeds eenige vastheid begint te krijgen. Hij heeft, voor hij met het teekenen begon, geleerd, de plaats en de lengte van die lijnen, en ook hun onderlingen afstand, door het plaatsen van punten, zorgvuldig te bepalen; zoodat zelfs bij deze eerste beginselen ‘niets toevallig goed uitgevallen is’, maar integendeel het gevolg is van voorafgaand overleg. Om den geest van den leerling aan dit overleg te gewennen, moet dit voortdurend streng volgehouden worden.
Onderstellen wij ook, dat hij die lijnen op het oog regelmatig
| |
| |
heeft leeren verdeelen, eerst in de helft en deze helft weer in de helft en zoo verder, of bij oneven getallen, bijv. in 9 deelen, de geheele lijn eerst in drie en elk derde gedeelte weer in drie deelen, enz., zoodat ook dit ordelijk gebeurt en niets op geluk af beproefd wordt. Zijn oog is dus ook reeds eenigszins gewend aan regelmatig indeelen en aan het schatten van verschillende afmetingen onderling.
En verder, dat hij reeds verschillende vormen en combinatiën van verticale en horizontale lijnen geteekend heeft, zoodat hij ook reeds eenigszins gewend is om in die vormen te lezen, in de massa de noodige indeelingen te zoeken en met zich zelf te overleggen hoe hij op de kortste en zekerste wijze tot zijn doel zal komen. Van al de combinatiën van deze soort is geene zoo vruchtbaar in hare gevolgen als het kwadraat en zijne indeelingen, wanneer men geleerd heeft, dit, als werktuig tot vergelijking, tot verdeelen en meten der kunstvormen te gebruiken. Plaat 9 geeft daarvan reeds dadelijk een voorbeeld. Het model stelt een vlechtwerk voor van in schuine richting door elkander gevlochten banden. Eigenlijk is het een model waarnaar de leerling evenwijdige lijnen, in schuinen stand geplaatst, met de losse hand moet leeren teekenen, maar daar dit eene weinig opwekkende taak zou zijn, is hier een geheel gegeven, dat aangenaam is om te zien, dat gelegenheid aanbiedt om zich in indeelingen en in overleg te oefenen, en waarmede het doel even goed wordt bereikt. Wilde de leerling nu beproeven om dit model maar op ‘goed geluk af’ na te teekenen, dan zou het eene taak zijn, die hem niets dan teleurstelling zou bezorgen. Nu komt, hetgeen hij reeds aan waarnemen, aan vergelijken, aan overleg en indeelen geleerd heeft, goed te pas. Bij aandachtige beschouwing ziet hij reeds bij den eersten oogopslag, dat het geheel in een kwadraat te bevatten is; trouwens, het voorbeeld helpt hier de nog zwakke vermogens door de helft van 't kwadraat in gestippelde lijnen aan te geven. Verder merkt hij op, dat de punten, waar de schuine lijnen zich kruisen, alle op de verticale en horizontale middellijnen van het kwadraat zijn gelegen en dat deze kruispunten die
middellijnen in zes gelijke deelen verdeelen. Met deze gegevens begint hij zijn werk. Hij schetst een kwadraat zoo groot of klein als hom opgegeven is, en daarin de middellijnen teekenende, verdeelt hij die in zes deelen. Nu weer verder het model bestudeerende, ontdekt hij, dat de buitenzijden der schuine banden allen op het kwadraat eindigen,
| |
| |
en wel aan beide zijden der middellijnen op gelijke afstanden. De grootte van die afstanden met de geheele lijn vergelijkende, ziet hij, dat ze daarvan het derde gedeelte uitmaken. Indien hij bij die schatting niet op de juistheid van zijn oog durft vertrouwen, dan houdt hij zijne teekenpen op zekeren afstand van zijn oog, en daarop met den vinger die grootte vattende, kan hij, op het ver van hem verwijderd model, met deze afmeting de geheele lijn indeelen, en zoo met bijna wiskundige zekerheid bepalen, hoe dikwijls dat gedeelte in 't geheel bevat is. Hij moet dan slechts zorgen de hand altijd op gelijken afstand van het oog te houden en de ondervinding zal hem van zelf leeren hoe groot die afstand zijn moet. ‘Zoo leert het oog zich al zachtjes tot de korrektheid gewennen’, zegt G. de Lairesse in de 6e les van zijne Grondlegginge der Teekenkunst. De leerling maakt nu dezelfde verdeeling op zijne schets, en daardoor is de lengte en richting van die schuine lijnen door vier punten bepaald. De evenwijdige binnenzijden der banden zijn veel kleiner, maar wanneer hij die in zijne gedachte tot aan het omschreven kwadraat verlengt, dan ontdekt hij dat die raakpunten weer op een ander derde gedeelte van die zijde van 't kwadraat vallen. Na ook dit door herkenningspunten op zijne schets aangezet te hebben, zijn hem ook voor deze lijnen vier punten aangegeven, en is tevens de onderlinge afstand der schuine evenwijdige lijnen bepaald. Hij merkt nu verder op, dat de horizontale en vertikale lijnen die het vlechtwerk voltooien, en tegelijk de lengte der binnenzijden van de banden bepalen, bij verlenging hetzelfde punt op het kwadraat zouden raken, dat hij het laatst heeft aangezet.
Wanneer hij op zijn papier of teekenbord, met zachte en dunne lijnen, het kwadraat, de beide middellijnen en al de verdeelingspunten met juistheid heeft aangezet, dan heeft hij een soort van meetkundig plan geschetst, waarop de plaats, de lengte en breedte zoowel als de richting van elk der deelen nauwkeurig bepaald is. Hij kan nu veilig al zijne aandacht schenken aan het teekenen der schuine lijnen, die hem moeite genoeg zullen kosten, maar waarop hij zich nu met zekerheid kan toeleggen, zelfs overtuigd, dat zijne taak tot een goed einde moet komen, wanneer ook deze moeielijkheid overwonnen is.
Een ander leerling, hetzelfde model voor zich ziende, en het ernstig bestudeerende, zal door veel nadenken en combineeren weer op eene
| |
| |
andere wijze handelen. Laat hem stilletjes zijn eigen weg zoeken en op eigen waarneming vertrouwen! Hij zal, bijv. door zijne teekenpen op eenigen afstand van het oog te houden en die in de richting dor schuine lijnen van het ver van hem verwijderd model te brengen, al die lijnen tot op het kwadraat kunnen verlengen, en zoo tot de ontdekking komen dat de geheele voorstelling op eene zeer regelmatige verdeeling berust. Hij zal dan, na op zijn bord of papier het kwadraat geschetst te hebben, elke zijde in zes deelen verdeelen, en daarna een netwerk van verticale en horizontale lijnen aanschetsen. Over dit ontworpen plan zal hij nu den voorgestelden vorm vinden door van het eene snijpunt op het andere te teekenen, en de lijnen, die hij niet behoeft, uit te vegen. De weg is eenvoudiger dan de vorige, maar behalve dat hij werkzamer bij de uitvoering is, loopt men gevaar, door het teekenen van zoovele onnutte lijnen, het papier noodeloos te bederven.
Een derde leerling zal weer eene andere combinatie vinden. Hij zal weer, zoo als de eerste, beginnen met het kwadraat en de middellijnen te schetsen, maar dan de kwadraatszijden in zes verdeelen. Bij verdere waarneming ontdekt hij, dat op een zesde deel naar binnen een tweede kwadraat te teekenen is, evenwijdig aan het eerste, en dat wanneer hij de deelpunten van het omgevend kwadraat op dit kleinere, en ook hier en daar op de middellijnen overbrengt, al de verdeelingspunten, die hij behoeft, gevonden zijn. De plaats, de afmetingen en de richting vindt hij op zijne voorbereidende schets aangezet, en hij kan veilig al zijne aandacht aan het teekenen van den voorgestelden vorm geven.
Op die wijze wordt bij den leerling de grond gelegd tot zelf waarnemen, tot zelf nadenken, tot zelf overleggen en tot zelfstandig handelen. Hij leert in zijn voorbeeld lezen en door eigen waarneming en ontleding tot de kennis komen van de evenredigheden die tusschen de deelen bestaat die de massa vormen, en van de verhouding, van de plaats en de richting die elk der samenstellende deelen in dat geheel inneemt. En terwijl hij op die wijze zijn oog oefent in het nauwkeurig zien, leert hij tegelijk met zijne hand op eenvoudige wijze het waargenomene op zijn teekenbord aanzetten en zijne schets zoo voorbereiden, dat hij zich nu verder geheel aan het navolgen van het schoone van den vorm wijden kan. Zoo gewent hij zich reeds vroeg, zooals S. van Hoogstraten zoo ernstig
| |
| |
aanraadt, om voor alles de plaats der dingen recht te gissen, ten einde voor te komen, dat men werkende verdoolt loopt, en alles verminkt uitvalt.
Onder aan dit blad zijn nog zes modellen op kleine schaal, met dezelfde indeeling, tot verdere oefening gegeven. Zij moeten dan op groote schaal worden uitgevoerd.
Er is boven gezegd, dat het kwadraat een werktuig kan zijn tot vergelijking, tot verdeeling en tot meting der verschillende deelen, wanneer men geleerd heeft het als zoodanig te gebruiken. Het is daartoe niet noodig het kwadraat in teekening te brengen. Het is genoeg dat men het in de verbeelding ziet, of het hier en daar, waar men gelooft dat het dienstig kan zijn, met kleine lijntjes of punten aanzet. Zie hier een voorbeeld:
Pl. 46, de tweede plaat van deze aflevering, stelt een Egyptisch kapiteel van den Tempel van Luxor voor. Een gedeelte van de kolom verlengt de teekening. Het is een schoon en symmetrisch figuur, en bij gevolg is het aan beide zijden der middellijn gelijkvormig. In al die gevallen wordt eerst de eene helft geteekend, en nadat men zich door herhaalde correctiën heeft overtuigd tot den waren vorm gekomen te zijn, wordt de andere zijde nader uitgevoerd.
De leerling, die dit voorbeeld ter navolging krijgt, zal wel, voor hij begint, de verhouding willen kennen die tusschen de hoogte en de breedte van 't model bestaat, om daarnaar zijn eigen werk te regelen. Hij vat daartoe, op 't verwijderd model, de grootste breedte van het kapiteel als kwadraatszijde, met den vinger op zijne teekenpen, en de hand in hetzelfde vlak draaiende, zet hij die grootte te lood naar beneden uit, en kan dan, de hoogte van de teekening vergelijkende met het kwadraat van de breedte, met vrij groote juistheid het verschil tusschen beide afmetingen schatten. Hij schetst nu onmiddellijk op zijn papier, wat hij op 't model heeft waargenomen, namelijk de breedte van 't kapiteel naar verkiezing, het kwadraat van deze breedte met een enkel punt, en het verschil teekenende, is de verhouding van de hoogte tot de breedte bepaald. Zooals hij nu met het geheel heeft gedaan, handelt hij met elk der deelen, beginnende met het grootste, en gebruikt altijd hetzelfde middel, hetzij om bij groote afmetingen zijn nog niet geoefend oog te gemoet te komen, hetzij om hetgeen hij gezien en geschetst heeft te controleeren; altijd eene bekende grootheid nemende, om daarmede eene onbekende
| |
| |
te vergelijken. Op die wijze neemt hij, van uit de middellijn, de halve breedte van 't kapiteel, eene reeds geschetste afmeting, om daarmede de hoogte te vergelijken, en het verschil weer bij schatting metende, brengt hij dit weer op zijne schets over en heeft dan tegelijk de hoogte van het kapiteel en de lengte der kolom bepaald. De breedte van deze laatste vindt hij bij vergelijk van 't kwadraat, en dit dient hem weer om bij schatting te bepalen, hoever het benedengedeelte van het kapiteel over de kolom uitsteekt. Van beide groote deelen der teekening is nu de juiste afmeting op zijne schets bepaald, en hij kan veilig beginnen om de fraai gebogen lijn van 't kapiteel aan te teekenen. Van de dubbele rij bladeren, waarmede het kapiteel is bekleed, liggen de toppen van de onderste rij alle op eene lijn, op iets meer dan de halve hoogte, en dit weer met eene dunne lijn aanteekenende, kan hij hierop de juiste plaats der bladeren met punten aanschetsen. Van die bladeren worden op de voorbereidende schets slechts de omschrijvende lijnen, de massa, aangezet, en zoo verder. Het is onnoodig om dit nu nog breeder te bespreken. Bij ieder volgend gedeelte wordt de grootte, of de afstand of de plaats, bepaald bij vergelijking van hetgeen reeds gevonden is, tot dat de leerling ten slotte weer een, in dunne lijnen en punten, geschetst plan voor hem heeft, waarop de juiste afmeting van de massa en van elk der samenstellende deelen met juistheid is aangegeven. Veilig en met groote zekerheid kan hij dan verder al zijne aandacht wijden aan het navolgen van den schoonen vorm, dien zijn voorbeeld hem te zien geeft, en zoo zijne teekening voltooien.
Ook op dit model is het kwadraat nog hier en daar door kruispunten aangegeven, zooals bij klassikaal onderwijs wel noodig zal zijn. Een flink ontwikkelde leerling uit die klasse zou, den weg volgende die hier beschreven is, dien echter bij plaat 46 niet meer noodig hebben.
Een volgend model van deze aflevering, pl. 54 van het werk, is eene Romeinsche roset. De bladeren waaruit zij is samengesteld, zijn slechts in massa, dat is, door de omschrijvende lijn uitgedrukt. Het is een zeer leerzaam voorbeeld, waarvan de lijn, die het geheel omvat, en die bij de navolging het eerst geschetst moet worden, een cirkel is. De indeeling geschiedt door en op de stralen, door middel van cirkels die evenwijdig aan den omtrek loopen. Eene aandachtige beschouwing van 't model wijst den weg aan. De roset wordt door stralen in het noodig aantal deelen verdeeld. Al de punten die
| |
| |
even ver uit het middelpunt verwijderd zijn, zooals de omgevende lijn van den knop in het midden der roset, de plaats waar de bladeren gescheiden zijn, die waar zij elkander raken, waar de achterste rij bladeren zichtbaar wordt, zijn even zooveel punten, waarvan de afstand uit het midden op een der stralen moet worden verdeeld en door middel van cirkels in de rondte van de roset gebracht. Het is evenwel onnoodig om die cirkels te teekenen. Het is op de schets voldoende, dat hunne doorsnijding met de stralen door een klein lijntje is aangegeven. Zoo ontstaat dan weder een soort van meetkunstig plan, waarop de plaats, de afmeting en de richting van al de deelen zijn aangegeven. De leerling kan dan, daarop vertrouwende, zich uitsluitend toeleggen op het navolgen van de schoone gebogen lijnen waaruit het voorbeeld is samengesteld.
Het zal, na de wijze op welke deze drie modellen besproken zijn, wel niet meer noodig wezen om ook de overige platen van deze aflevering te omschrijven. Hetgeen daarover gezegd is, zal voldoende doen uitkomen, welke plaats dit werk bij het kunstonderwijs inneemt, en hoe bijzonder geschikt deze modellen zijn, om bij een ernstig onderwijs den leerlingen eene goede wijze van navolging, of met andere woorden, aan hen de kunst te leeren, om met groote nauwkeurigheid, den indruk terug te geven dien het zien van deze vormen bij hen heeft opgewekt, en dit is het doel van 't lager onderwijs.
De overige voorbeelden in deze aflevering bieden eene groote verscheidenheid van schoone vormen aan. Zie hier de motieven. Een kastanjeblad, natuurvorm; een gestyleerde lelie uit den tijd der Renaissance; een ornament, genomen van eene geschilderde Grieksche vaas; een Grieksche lotus; een vaasvorm; een Gothisch zuilkapiteel uit de 13o eeuw, en een Grieksche grafsteenkroning. Het spreekt van zelf, dat die voorbeelden steeds meer samengesteld worden en voortdurend in moeielijkheid toenemen. De leerling, die de laatste modellen van dit werk met eenige nauwkeurigheid kan teruggeven, is genoegzaam voorbereid, om met hetgeen hij meester is geworden, in het middelbaar onderwijs het vak van zijne keus te gaan beoefenen.
Het is een zeer gelukkig en zeer artistiek denkbeeld geweest van den ontwerper dezer platen, om hier en daar bij de modellen, die vlak en in omtrek zijn voorgesteld, een meer afgewerkt schetsje van het geheel te geven waaraan die vorm is ontleend, of van den
| |
| |
natuurvorm waaruit het gestyliseerde blad is voortgekomen. Het kan niet anders of de ijver der leerlingen moet daardoor zeer opgewekt worden en hunne vormenkennis zeer vermeerderen.
Ik heb geen beter middel weten te vinden, om de waarde van dit werk als hulpmiddel bij het lager onderwijs der teekenkunst in 't algemeen, te doen uitkomen en aan belangstellenden te doen kennen, dan door eenvoudig den gedachtengang op te schrijven, dien het zien en bestudeeren van deze modellen bij een oud leeraar heeft opgewekt. De ernstige beschouwing van deze platen, gevoegd bij een onderzoek naar de samenstelling van het geheele werk, gaf van zelf aanleiding om den leergang te bespreken dien hij, oud-leeraar, daarbij zou gevolgd hebben, wanneer hij die voorbeelden bij zijne lessen had kunnen gebruiken. Dit kwam mij voor het beste, zoo niet het eenige middel te zijn, om met eenige juistheid het karakter van deze reeks van modellen te doen uitkomen, en het verstandige van de keuze, de geregelde opvolging van 't eenvoudige tot het meer samengestelde, in één woord, hunne bijzondere geschiktheid te doen kennen, als hulpmiddel bij dit gedeelte van het onderwijs. Het ligt in den aard der zaak dat slechts dat gedeelte kon besproken worden, dat met woorden is uit te drukken. Het schoone der vormen ontsnapt aan elke omschrijving en kan slechts uitgedrukt worden door het teekenen van den vorm zelf. Het besproken gedeelte is echter van een zeer groot of liever van een zeer overwegend belang bij het navolgen van de vormen; want, wanneer de leerling op de wijze als hier omschreven is, met oordeel en overleg op zijne voorbereidende schets heeft aangezet, wat hij door ernstige waarneming op 't model heeft opgemerkt, en dat betrekking heeft op den bouw van den vorm, ik meen op de algemeene evenredigheden van de massa en de afmeting, de plaats en de richting van alle samenstellende deelen, en zijnen geest dus, wat het meer positieve gedeelte van zijne taak aangaat,
in rust is, kan hij zich verder geheel en ongestoord wijden aan het betrachten en navolgen van het schoone. Hij zet dan zijn schreden op dat gebied der kunst, waar alle redeneeringen ophouden en bevindt zich dan verder geheel onder het gevoel door den indruk van 't schoone opgewekt. Het is door het beschouwen van den vorm, met al de aandacht waarover hij beschikken kan, en het waargenomene onmiddellijk te teekenen, het is door die
| |
| |
teekening voortdurend met het voorbeeld te vergelijken en zijn werk geduldig te verbeteren en te schaven, dat hij het doel bereiken kan, waarnaar hij streeft, namelijk naar het verkrijgen van eene volkomen gelijkenis. Het oog van den beschouwer moet door zijne navolging dezelfde gewaarwording ontvangen als zijn voorbeeld opwekt. Dit gedeelte van zijne taak is op zich zelf aangenaam, want elke vorm waarvan de uitdrukking zuiver en schoon is, zal, hoezeer hij door zijn eenvoud tot de beginselen van 't onderwijs behoort, toch altijd eene aangename aandoening opwekken, bij ieder die geleerd heeft het schoone op te merken. De leerling die op de wijze als hier besproken is, die vormen leert navolgen, zal niet alleen ernstig leeren teekenen, maar hij zal zich tevens ontdoen van eene menigte valsche en scheeve voorstellingen, die hij door het voortdurend zien van de dagelijksche omgeving heeft opgedaan, en daarentegen door het gedurig beschouwen en het behandelen van het schoone, de liefde daartoe bij zich opwekken en zijnen smaak leeren zuiveren en veredelen.
Daarom is het van zooveel belang, dat de modellen, die hij schier dagelijks in de scholen voor oogen krijgt, zelfs die der eerste beginselen, schoon van vorm en zuiver van smaak zijn. Hoe zeer het werk dat hier besproken wordt aan die vereischte voldoet, heeft de hoogleeraar E. Gugel doen uitkomen. Het is onmogelijk om het beter te zeggen, en daarom vraagt de schrijver verlof om dat oordeel in het belang van het kunstonderwijs in het algemeen en van de verspreiding dezer modellen in het bijzonder, hier nog eens te mogen herhalen.
‘De verzameling voorbeelden,’ zegt de hoogleeraar, ‘door den heer Anth. Grolman, onder raadpleging van goede buitenlandsche uitgaven zamengesteld, waaraan terecht bij de Internationale Tentoonstelling te Amsterdam twee eervolle onderscheidingen ten deel vielen, geeft een ruime keuze van goede en uitstekende voorbeelden ten dienste van het elementair onderwijs in het ornament-teekenen, die, voor zooverre zij niet aan de natuur ontleend zijn, voorname ornamentale motieven der verschillende historische bouwstijlen bevatten. De platen zijn op groote schaal en krachtige lijnen zuiver en smaakvol uitgevoerd. Met het oog op het groote practische nut, dat deze platen als hulpmiddel bij het onderwijs kunnen stichten, daar zij den leerlingen met de vaardigheid in het teekenen, tevens vormenkennis verschaffen, en hun smaak ontwikkelen, achten wij de uitgave daarvan als eene der meest nuttige en belangrijke,
| |
| |
welke op de volle sympathie en ondersteuning van allen aanspraak maakt, die in de verbetering van het teekenonderwijs en de ontwikkeling van den kunstsmaak op elementaire teekenscholen belang stellen.’
Na de bekroningen te Amsterdam behaald, en na het gunstig oordeel door zulk een bevoegd persoon uitgebracht, was elke verdere beoordeeling van het werk in dit tijdschrift overbodig. Maar het zijn juist deze voorbeelden die het meest bij het onderwijs ontbreken en waaraan een groote behoefte is. Het kwam er dus op aan, om deze reeks van modellen in hun waar karakter als hulpmiddel bij een grondig onderwijs, niet alleen bij het ornament-teekenen, maar bij het lager onderwijs der teekenkunst in het algemeen, te doen kennen, en hunne doelmatigheid door eene breedere bespreking te doen uitkomen. Ik verbeeld mij daardoor een dienst gedaan te hebben aan alle leeraren die hunne taak ernstig opvatten, en zou mij gelukkig rekenen, indien het mij gelukt is, door dit opstel hunne aandacht op dit schoone en nuttige werk te hebben mogen vestigen, en zoo doende, in het belang van ons kunstonderwijs, aan de verspreiding van deze modellen te hebben mogeu medewerken.
Ik wensch den ontwerper geluk met de algemeene waardeering van zijn werk en den uitgever een meer dan ruim debiet.
Tilburg, Dec. 1878.
C.C. Huysmans.
| |
| |
| |
Uit Tijden van Gisting, roman van Victor Blüthgen. Uit het Duitsch vertaald door J.H. Ebbeler, 2 dln. Arnhem, J. Rinkes Jr., 1878.
Stormvloed, door F. Spielhagen. Uit het Hoogduitsch, 2 dln. Deventer, A. ter Gunne, 1877.
De titel van het eerstgenoemde boek zou in zekeren zin ook aan Spielhagen's roman kunnen gegeven worden. Blüthgen's verhaal speelt op Duitschen bodem in de woelige dagen van 1848; de tweede roman behandelt Duitsche toestanden in den tegenwoordigen tijd. Ook daarvan geldt, vooral uit een sociaal oogpunt, dat het een tijd van gisting is. De daarin medegedeelde gebeurtenis, die aanleiding gaf tot den titel van dezen roman, is in het oog van den auteur blijkbaar een zinnebeeld van hetgeen zijn vaderland heden ten dage op maatschappelijk gebied vertoont. Misschien zal deze of gene beweren, dat de gisting in 1848 een politiek karakter droeg, terwijl de tegenwoordige beweging vóór alle dingen het sociale leven betreft; maar men vergete niet, dat in 1848 evenmin als thans de beweging op politiek gebied op zich zelve stond; dat alleen het zwaartepunt voor het oog van den oppervlakkigen beschouwer anders was dan in het heden. Einddoel immers was toen zoo min als nu eene louter staatkundige verandering, maar met en door haar eene wijziging van den maatschappelijken toestand.
Het zij hoe het zij, dit tweetal romans zou ongetwijfeld gelijken naam kunnen dragen, maar overigens loopen zij zeer uiteen. Zij spelen niet alleen in verschillende tijdperken, maar ademen ook een geheel uiteenloopenden geest, in die mate zelfs, dat ik tot vluchtige karakteriseering van den inhoud de aandacht daarop meen te moeten vestigen, en wel door van beide auteurs eene aanhaling in deze aankondiging in te lasschen.
Blüthgen schrijft aan het slot van zijn boek: ‘de revolutie is bijna vergeten; de kinderen van een beteren tijd willen er nauwelijks iets meer van weten. Wie van degenen, die den fonkelenden, geurigen wijn in zijne glazen schenkt en zich over zijn fijn bouquet verheugt - | |
| |
wie van hen vraagt naar den tijd, toen de gistende most in het vat bruischte en zijne parelen en blazen opwaarts deed stijgen?’
Spielhagen legt aan een redenaar bij het einde van zijnen roman deze woorden in den mond: ‘deze laatst doorleefde jaren zullen opgeteekend staan als de schandelijkste, onmiddellijk na de roemrijkste van onze geschiedenis; een treurig bewijs en teeken, hoe diep een edel volk kan zinken. Het mag, het zal niet dieper zinken, ons edel Duitsch volk. Laten wij, mijne vrienden, dezen verschrikkelijken storm met zijne gruwelijke verwoestingen, die nu uitgewoed en waarop zich deze zachte rust door den hemel verbreid heeft, als een zinnebeeld beschouwen, dat ook de storm, die thans door de Duitsche wereld huilt, de vergiftige dampen der zelfzucht zal wegvagen en de lieve Duitsche zon helderder doen schijnen, dan ooit te voren; dat de onvruchtbare wateren, die thans zoovele akkers met jeugdig groen bedekken, zullen afdrijven en een nieuw land geven voor nieuwen eerlijken arbeid en ware gouden vruchten..... O gij heerlijk gesternte van den dag, welks laatste straal ons beschijnt, en gij heilige zee en bloeiende aarde, u neem ik tot getuigen van den eed dien wij zweren: van dit uur af al het kleine en gemeene weg te werpen, verder in het licht der waarheid te leven, elkander lief te hebben met alle kracht onzer ziel! Dit geve de God der waarheid en der liefde, tot eere der menschheid, ter verheerlijking van den Duitschen naam!’
Mij dunkt, de eene zoowel als de andere aanhaling teekent. Niet te gewaagd is zeker het beweren, dat de beide auteurs in die woorden hun eigen overtuiging hebben nedergelegd.
Blüthgen ziet dus in de beweging van 1848 het werk van jeugdige dwepers, die later zelven de droomen hunner jongelingsjaren hebben verloochend, en in rustige, zoo niet roestige rust tevreden zijn met het bestaande, als de eigen positie tot kalme tevredenheid grond geeft. De auteur zelf heeft wellicht nooit die dwaze idealen gekoesterd, maar hoe dit ook zij, door in dit verband in den jare 1878 te spreken van een beteren tijd, toont hij het heden in Duitschland met een goed oog aan te zien, en blind te zijn voor of vreemd te blijven aan de heerschende gisting. Hoe geheel anders Spielhagen! Hij, de warme idealist, heeft een open oog voor de kwalen, waaraan het nieuwe Duitsche Keizerrijk lijdt. Niet van wetten en reglementen verwacht hij genezing dier kwalen, maar van de verbetering der
| |
| |
individuen in handel en wezen. Edoch is de weemoed, die hem bezielt hij de aandachtige beschouwing van het bestaande, geen beletsel voor hem, om op den beteren dag te hopen. Integendeel met zienersblik blijft hij niet zonder vertrouwen uitzien naar andere, heilrijker tijden voor zijn vaderland.
Beide romans herinneren, wat den geest betreft, die daaruit spreekt, aan welbekende woorden uit lang vervlogen eeuwen. In Blüthgen vinden wij een nagalm van de klacht, die de oude pessimist eens deed hooren: ‘ijdelheid der ijdelheden, allles is ijdel!’ Spielhagen's roman is eene in beeld gebrachte herinnering aan dat andere woord der oudheid: ‘gerechtigheid verhoogt een volk, maar de zonde is een schandvlek der natie.’
Uit dien hoofde nu stel ik ook zonder meer het laatstgenoemde werk boven het eerste. Daar gevoelt men den weldadigen gloed der bezielde overtuiging; hier waait de kille adem van dien voornamen twijfel, die de zelfzucht tot moeder heeft en zijn vader gemeenlijk niet kan aanwijzen. Er is eerbiedwaardige twijfel, maar hij is het geenszins die tot de verderfelijke kwalen onzer eeuw moet gerekend worden. Ik heb daarbij het oog op dien aanverwant van onechte geboorte, die zelfs nu en dan zijn familienaam verloochent, om heden verdraagzaamheid, morgen waardeering, soms zelfs echte objectiviteit zich zelven te doopen.
Brisons... ik zou daar aan het dolen op zijwegen raken: de twee genoemde romans vragen bespreking en niet allereerst de sceptische tijdgeest, die velen ten val, maar alleen in dwazen waan sommigen een aanleiding tot zelfverheffing is.
Ook nog in andere opzichten kan Blüthgen's roman moeilijk de vergelijking met het boek van Spielhagen doorstaan. Uitnemende karakterteekening wordt bij beiden te vergeefs gezocht, maar toch het allerminst nog bij den auteur van: ‘Uit Tijden van Gisting.’ Deze teekent bij voorkeur onnatuurlijke wezens, waartoe de verbeelding hem de stof leende. De aardigste verschijning in dezen roman is Toni, de dochter van een fabriekant; ook zij echter kan voor den lezer geene sympathieke persoonlijkheid zijn, omdat de auteur haar gedurig een dwaas figuur laat slaan. Bandmuller is een haast onmogelijke schurk, en Karel Hornemann een edele figuur, voor wiens bestaan in de werkelijkheid de waarschijnlijkheid
| |
| |
niet groot is. Dit tweetal heeft om zoo te zeggen de hand in alles en speelt een bijna ondenkbare rol. Indien de autoriteiten en de politie in Duitschland ten jare 1848 zoo flauw en zoo dom zijn geweest als zij hier worden voorgesteld, dan moet men zich verbazen, dat de revolutie in die dagen daar te lande betrekkelijk zoo weinig succes heeft gehad. Enkele weinige tafereelen uitgezonderd, die met levendigheid geteekend zijn, heeft het geheel iets mats en stroefs, waaraan trouwens ook de dialoog lijdt. Soms zou men meenen, dat de auteur een tijdgenoot geweest is van de dingen, die hij verhaalt, en om 't verwijt te ontgaan, van portretten te hebben geteekend, de beelden zijner herinnering vervangen heeft door scheppingen van eigen vinding, die langzamerhand bij de kunstbewerking tot marionetten zijn geworden. Een oogenblik later echter maakt die opvatting plaats voor eene andere, en wel deze, dat alles, personen en zaken, aan de fantasie het ontstaan dankt, uitgenomen de historische herinnering aan het woelige jaar 1848. Slechts in één opzicht doet de schrijver een gelukkigen greep: hij laat ons gevoelen, dat in 1848 evenals bij andere revoluties edele dwepers, schurken en grove egoïsten elkander de hand reikten, weshalve het niet aangaat, om hen, die deelden in deze beweging, over één kam te scheren en in één vonnis allen gelijkelijk te begrijpen. Er is, zooals men ziet, weinig goeds van dezen roman te zeggen. Mij is het een raadsel wat vertaler en uitgever bewogen heeft dit boek ten onzent over te brengen. De vertolker leverde geen slecht werk, maar evenmin een arbeid, die wat stijl betreft vloeiend mag heeten. Trouwens de schuld daarvan ligt aan het Duitsche boek, en alleen dan als de bewerker daarmede
hoogelijk ingenomen geweest ware, hetgeen ik betwijfel, zou hij door omwerking den stroeven en matten stijl hebben verbeterd.
Aangaande Spielhagen's roman heb ik boven reeds opgemerkt, dat de karakterteekening, gelijk gemeenlijk bij hem 't geval is, nog al iets te wenschen overlaat. Ook in dit boek maakt hij meer indruk door het verrassende der gebeurtenissen dan door de geleidelijke ontwikkeling der karakters. Zijne figuren worden te weinig gevormd aan de hand der natuur; haar raadpleegt hij in deze zelden, omdat hij zich daarbij te veel laat drijven op de wieken zijner verbeelding. In bijna al de hoofdfiguren komt zulks uit, doch wel
| |
| |
nergens zoo sterk als bij een pendant, dat hij geeft van de conven tioneele Jezuïeten der fransche melodrama's, een man wiens bestaan en macht en invloed alles even raadselachtig is. In de schepping van dezen Giroldi neemt de verbeelding van den auteur een zeldzaam stoute vlucht: deze mededinger van Bosco goochelt zelfs met menschenharten; want ook zij, die zijn schurkenaard kennen, worden bij persoonlijke ontmoeting bijna zonder uitzondering geheel en al door hem ingepakt. Naast deze groteske onnatuurlijkheid valt het onwaarschijnlijke der overige hoofdpersonen niet zoo onmiddellijk in het oog; maar op den keper beschouwd zijn toch bijna allen zonder uitzondering theater-helden en heldinnen; Reinhold zoowel als zijne vrouw, Ferdinande niet minder dan Cilli. Dit wat de karakterteekening betreft, die zooals een ieder lichtelijk gevoelt tot de zwakke zijde van dezen roman behoort, wat trouwens niemand verbazen zal, voor wien Spielhagen geen vreemdeling is. In andere opzichten evenwel heeft dit boek groote verdiensten; de handeling zoowel als de dialoog teekenen den meester, gelijk ook menige schildering, die door levendigheid en aanschouwlijkheid uitmunt. Er zijn gedeelten in dit boek, die onwederstaanbaar boeien en voor een wijle zelfs de bovengenoemde fout doen voorbijzien of vergeten. Behalve in de karakterteekening toont Spielhagen te begrijpen, dat de taak des kunstenaars is de natuur en de werkelijkheid te bespieden en beider gegevens met vaardige hand te retoucheeren. Toch is hij trots zijne kunstvaardigheid ten dien opzichte meer denker dan schilder, en wanneer men zich nauwkeurig en met koel hoofd rekenschap geeft van den totaal-indruk, dien zijne romantische geschriften maken, dan komt men tot het resultaat, dat zij bijna zonder uitzondering
allermeest uitmunten door de diepe en edele gedachten, die daarin zijn nedergelegd. Spielhagen spreekt allermeest tot het verstand en het hart zijner lezers; daaraan danken zijne boeken voor het meerendeel hunnen opgang, meer voorzeker dan aan de eigenlijke kunstwaarde. Zoo is het ook met ‘Stormvloed’. Hij houdt ons in dezen roman als in een spiegel een waarschuwend beeld voor oogen van de meest gevaarlijke en verderfelijke ziekte onzes tijds: het streven namelijk om rijk te worden tot elken prijs, mits men de strafwet ontduikt, en niet zoo dom is om, ik zeg niet de openbare meening, maar de justitie vat op zich te geven. De openbare meening, hoe fier en
| |
| |
zelfstandig zij soms ook heet, is in den grond der zaak veil en slaafsch. Hij die met zekere brutaliteit tegen haar optreedt, heeft ze òf overwonnen òf het zwijgen haar opgelegd. Nu moge het waar zijn, dat de eigenlijke Gründers, van welke in ‘Stormvloed’ sprake is, een plant van Duitschen bodem zijn, overal en ook bij ons te lande worden er gevonden, die met die Gründers zoo niet den naam dan toch de daad gemeen hebben. Oppervlakkig zou men zeggen, dat de zoodanigen ten onzent gevonnisd zijn, getuige de algemeene instemming die aan de bekende stukken, getiteld: ‘Jan Janssen’ in het ‘Vaderland’ ten deel viel, getuige de lof die aan het overigens zoo zwakke boek ‘Nette Menschen’ bijna allerwege werd toegezwaaid. Schijn echter bedriegt, zoo ook hier. Wie iets verder dan de oppervlakte gaat, en zich niet door verklaringen van instemming of oppervlakkig applaus laat misleiden, weet, indien hij thuis is in de finantieele wereld, dat ook ten onzent de geestverwanten der Gründers gevierde menschen zijn, die met hun goud de wereld verblinden en de publieke opinie òf tot zwijgen brengen òf tot hunne gehoorzame dienares maken. Hun succes werkt aanstekelijk en het publiek, dat de zoodanigen niet navolgen wil of kan, buigt grootendeels ootmoedig voor hen. Weinigen slechts hebben in deze, ik zeg niet den moed hunner conscientie, maar de kracht der zelfstandigheid. Gelijk in ‘Stormvloed’ voor Philip Schmidt buigen en kruipen zelfs fatsoenlijke en eerlijke menschen voor de geestverwanten der Gründers bij ons te lande. In hunne salons verdringt zich de wereld, en wie het waagt aan de zoodanigen den rug toe te
draaien of de eerlijke hand te weigeren, heet een onverbeterlijke utopist of een gek, die zijn wereld niet verstaat en in elk geval onbruikbaar is voor de samenleving. Dat sommige van de bedoelde persoonlijkheden aan het publiek zand in de oogen strooien, door te liefhebberen in de philanthrophie, het mode-artikel van den dag in Nederland, gelijk men daar aan de overzijde van het kanaal beunhazerij drijft met den godsdienst, is geen verschooning voor de houding van het publiek in deze. Het boeren bedrog is zoogroot in dit opzicht, dat iemand, die een greintje hersens bezit, onmogelijk dupe daarvan kan wezen. Moge Spielhagen door zijn roman ons leeren, dat wij dusdoende niet straffeloos kunnen voortgaan; dat waarheid en gerechtigheid zich te eeniger tijd zullen wreken.
| |
| |
Het is ook uit dien hoofde, dat ik dit boek in veler handen wensch.
Ik zal in geenen deele beweren, dat de bewerking niets te wenschen overlaat. Doch het schijnt nu eenmaal onvermijdelijk, dat boeken, die uit het Duitsch vertaald zijn, min of meer aan germanismen mank gaan. Behoudens deze opmerking, durf ik zeggen, dat de vertaler zich met liefde van zijne taak kweet.
Zierikzee, 27 November 1878.
J.H.C. Heyse. |
|