De Gids. Jaargang 40
(1876)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Russische expeditie naar Chiwa in 1873.Het voeren van oorlog in ver afgelegen gewesten heeft voor ons ten minste dit voordeel, dat wij daardoor meer bekend worden met landen en volken, waarop anders de aandacht zelden wordt gevestigd. Zoo was het rijk van Atjeh tot voor weinige jaren bij het meerendeel onzer landgenooten zelfs bij name ter nauwernood bekend, en toch woonde daar de geduchtste nabuur onzer bezittingen in Oost-Indië. Toen Multatuli voor het eerst de aandacht vestigde op een aanstaanden krijg met dat land, zagen velen vreemd op, en vermoedden nog niets van het bloedige drama, waarin onze landskinderen een hoofdrol zouden spelen. Prof. Veth kwam bij het uitbreken van den oorlog spoedig onze onwetendheid ter hulp, en we zijn den geleerden schrijver dankbaar voor de zoo spoedig verstrekte en belangwekkende beschrijving van het zoo weinig bekende land en volk. Thans is de naam van Atjeh op aller lippen, en wij weten maar al te goed, dat op Sumatra een oorlogzuchtige volksstam woont, die ons genoodzaakt heeft in het belang van handel en zeevaart een zwaren strijd te ondernemen, waarvan zelfs op dit oogenblik het einde nog niet is te voorzien. Waar wij dus met onze naburen in den Indischen Archipel nog weinig bekend bleken te zijn, daar kan het zeker geen verwondering baren, dat de strijd die in 1873 door Rusland in Middel-Azië werd gevoerd, onze aandacht vestigde op een landstreek, die den meesten onzer volslagen onbekend was. Of nu de vermeerdering onzer geographische kennis voor ons een reden mag zijn om oorlogen als wenschelijk te beschouwen, is een vraag, die voorzeker door de leden van het Vredebond ontkennend zal worden beantwoord. Men bedenke evenwel dat de oorlogen die wij hier op het oog hebben, beschouwd kunnen worden als een strijd tegen het barbarisme, en dat de zegepraal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o.36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der beschaving die toch der menschheid in het algemeen ten goede komt, de offers welke zij eischt, eenigermate rechtvaardigt. In Atjeh werd strijd gevoerd, om aan de rooverijen ter zee - in Middel-Azië, om aan de rooverijen te land en den slavenhandel een einde te maken. In beide gevallen mag men zich dus verheugen in deze overwinningen der humaniteit op het ruw geweld. Al hebben wij geen direct belang bij den strijd in Middel-Azië, zoo mag toch aangenomen worden, dat het ook bij ons niet aan belangstelling zal ontbreken nopens hetgeen in die verre, en voor een deel zeer onherbergzame oorden is verricht. Uit een militair oogpunt was de expeditie, door de Russen in 1873 ondernomen, van veel minder gewicht, dan bijv. de reuzenstrijd, waarvan wij drie jaren te voren in Europa getuigen waren geweest; doch wat juist deze Russische expeditie zoo belangrijk doet zijn, is niet de eigenlijke wapenstrijd, maar veel meer de strijd die er tegen het klimaat moest worden gevoerd. Wij zien een legermacht haar garnizoenen verlaten, met het vooruitzicht om, alvorens den vijand te bereiken, zoowel de barre sneeuwstormen der koude hooglanden, als de verschroeiende zandwinden der woestijnen te moeten trotseeren, terwijl haar niet alleen de eervolle dood door het vijandelijk lood of staal, maar ook de vreeselijke doodstrijd van het versmachten door gebrek aan drinkwater te wachten stondGa naar voetnoot1. Wij vleien ons dat eenige bijzonderheden aangaande deze in zoo menig opzicht belangwekkende expeditie ook in ons vaderland met belangstelling zullen vernomen worden. Vooraf wenschen wij een kort woord over de aanleiding tot dezen krijgstocht te zeggen. Wij denken hierbij onwillekeurig aan de oude fabel van den wolf en het lam, hoewel de vergelijking bij een lam wel wat al te zeer in het voordeel van Chiwa's inwoners is. Rusland wil in Middel-Azië suprematie uitoefenen; Chiwa is daar niet op gesteld, en meent in de omringende woestijnen natuurlijke scheidsmuren te zien, die Rusland moet eerbiedigen. De jongens op onze scholen zullen, in hun onbedorven billijkheidsgevoel, alle veroveringstochten als ‘gemeene streken’ betitelen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wij ouderen van dagen zien, ook als onderdanen eener koloniale mogendheid, door eenen anderen bril; wij begrijpen dat de diplomatie niet altijd met schooljongens-eerlijkheid rekening kan houden, en dat in het belang van handel en beschaving - noemen we daar handel bij vergissing het eerst? - wel eens het eigendomsrecht over het hoofd mag worden gezien. Hoe dit zij, het was Rusland gelukt met de Chanaten van Chokand en Buchara, die aan het Russische grondgebied in Turkestan grenzen, voordeelige tractaten te sluiten; doch Chiwa bleef zich vijandig gedragen. Wel is waar hadden de Chiweezen van den Krim-oorlog geen partij getrokken om Rusland te benadeelen; doch na 1858 waren er meermalen in de omstreken der Caspische Zee en van het meer Aral rooftochten op Aziatisch Russisch grondgebied ondernomen; en toen er in 1869 een opstand uitbrak onder de Kirgisen, die langs de grenzen van de Caspische Zee wonen, werden de opstandelingen door den Chan van Chiwa krachtig ondersteund. Een en ander noopte de Russische Regeering om dien onrustigen nabuur, die blijkbaar geen vrede had met de uitbreiding van Rusland's macht in Middel-Azië, door krachtige middelen te overtuigen van het ongepaste zijner handelingen. Bij de eerste ondernemingen om tot dit doel te geraken, waren de Russen niet gelukkig. Het bleek maar al te zeer, dat de Chan niet geheel zonder grond gesteund had op het klimaat van zijn rijk. Wel werd bij gelegenheid der Kirgisen opstand in 1869 Krassnowodsch door Russische troepen bezet, en werden vandaar uit met goed gevolg tochten in de richting van Chiwa ondernomen; doch de overmoed van den Chan werd er niet geheel door gefnuikt. Er waren dus gronden genoeg aanwezig om krachtiger op te treden en Chiwa te doen gevoelen, dat Rusland nog over genoegzame middelen kon beschikken, om ook zijn door de natuur beschermde vijanden tot rede te brengen. De naaste oorzaak, die tot de expeditie van 1873 deed besluiten, bestond daarin, dat er in Chiwa voortdurend Russische onderdanen onder het slavenjuk zuchtten; na het doen van vele vertoogen werd in 1872 één dezer ongelukkigen vrijgelaten; doch van dezen vernam men, dat er nog 18 Astrakansche visschers en kozakken in Chiwa gevangen werden gehouden, waaronder 13 vaders van huisgezinnen: zij waren op de grenzen door Turkomannen overvallen en naar Chiwa gesleept. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toen het overtuigend was gebleken, dat de Chan wel beloften kon doen, doch weinig genegen scheen zijn prooi los te laten, was ook zijn vonnis geveld, en bereiddeRusland zich tot den tocht naar Chiwa voor.
Rusland en Engeland zijn door hunne tegenstrijdige belangen in het Oosten van oudsher elkanders natuurlijke vijanden. Terwijl Engeland van uit het zuiden propaganda in Azië maakte, breidde Rusland zich in het noord-westelijk gedeelte van dat werelddeel uit, en het was te voorzien, dat daardoor te eeniger tijd een botsing moest ontstaan. Intusschen kon Rusland zich niet laten terughouden van den weg, welken het voor meer dan 150 jaren was ingeslagen, om namelijk in de steppen van het Aral-gebied door te dringen, tot aan het Hindukusch en Chorassanisch gebergte, dat de natuurlijke grenzen moest vormen van Aziatisch Rusland. Het was dan ook niet zonder bezorgdheid dat Engeland de vorderingen gadesloeg, welke Rusland in Middel-Azië maakte, en toen nu van het ondernemen der expeditie tegen Chiwa sprake was, gaf dit aanleiding tot het aanknoopen van politieke onderhandelingen. Onder dagteekening van den 17den October 1872 ontving lord Loftus, Engelsch gezant te St Petersburg, van zijn minister van buitenlandsche zaken, lord Granville, een diplomatieke nota, waarin te kennen werd gegeven, dat de Engelsche Regeering van meening was thans een bepaalde overeenkomst met de Russische Regeering te moeten sluiten, ten einde de grenzen vast te stellen, welke Rusland hij zijn verdere veroveringen niet zou mogen overschrijden. Men drukte daarbij de meening uit, dat de Emir van Kaboelie recht had op het bezit der landen aan de rivier de Oxus gelegen, en wel van Chodscha-Sala af stroomopwaarts. De Engelsch-Indische Regeering had den Emir het recht toegekend, om zich tegen invallen in deze landen te verdedigen, en was aan de andere zijde ook besloten hem de overschrijding dier grenzen te beletten. Tot dusver had de Emir zich naar deze voorschriften gedragen, daar ook de Engelsch-Indische Regeering hem gewaarborgd had de onschendbaarheid van Afghanistan te helpen verzekeren tegen mogelijke invallen van de, onder Rusland's overheersching staande, naburige volken, Men verwachtte nu dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook de Russische Regeering van hare zijde de rechten van den Emir zou erkennen, waardoor aan beide zijden de grens zou worden aangewezen voor verdere veroveringen, terwijl een neutrale macht tusschen de bezittingen dier mogendheden zou blijven bestaan. De grenzen van dit, onder bescherming van Engeland staande rijk, werden in de diplomatieke nota nog nader nauwkeurig vermeld, ten einde allen twijfel omtrent elkanders rechten en verplichtingen weg te nemenGa naar voetnoot1. Eerst na rijp beraad zond Prins Gortschakow een antwoord aan den gezant te Londen, Graaf Brunnow, waaruit bleek, dat Rusland in het algemeen wel het gevoelen van Engeland deelde, dat het wenschelijk was de grenzen te bepalen van een Staat, gelegen tusschen de bezittingen van beide Mogendheden, en die te erkennen als neutraal grondgebied; doch dat men zich met de door Engeland aangegeven grenzen niet in alles kon vereenigen. Ten einde deze grenzen juist vast te stellen was een nader onderzoek opgedragen aan den Russischen generaal von Kaufmann, gouverneur van Turkestan. Op grond van dit onderzoek was Rusland de meening toegedaan, dat niet de geheele uitgestrektheid gronds, door Engeland aangegeven, aan den Emir van Kaboelie moest worden toegewezen; op de districten Badachschan en Wachan nl. kon de Emir geen aanspraken doen gelden, en men achtte het beter deze beide districten te beschouwen als een afzonderlijk neutraal gebied tusschen de daaraan grenzende noordelijke en zuidelijke staten van Middel-Azië, waardoor botsingen zouden worden voorkomen tusschen den Emir en de naburige Chanaten Buchara, Chokand en Kaschgar. Ook bestond er bij Rusland twijfel of nog eenige andere door Engeland aangegeven districten, nl. Siripul, Meimene, Tschibergan en Andschoi, werkelijk in het bezit van den Emir waren; doch dit deed er minder toe, daar deze districten door woestijnen van de naburige staten gescheiden waren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het rapport van den generaal von Kaufmann, waarop dit antwoord was gegrond, werd o.a. aangegeven, dat Badachschan vroeger geregeerd werd door een geheel onafhankelijk vorst Djanjar-Schah, die als zoodanig door alle omliggende volkeren was erkend; wel had de Emir van Kaboelie, Schir-Ali, toen deze langzamerhand geheel Afghanistan aan zich had onderworpen, ook aan den Schah van Badachschan een gezantschap gezonden, met uitnoodiging eveneens schatting aan het groote Rijk te betalen; doch dit aanzoek was van de hand gewezen. Van deze gelegenheid werd door den neef van Djanjar-Schah gebruik gemaakt om, met behulp van Afghanische troepen, zich van den troon zijns ooms meester te maken, terwijl de jongere broeder van den overweldiger de Provincie Rustach in bezit nam. Uit dankbaarheid voor de verleende hulp werd nu wel door de beide nieuwe schahs een schatting aan den Emir betaald, doch hunne rijken kwamen niet bepaald onder diens heerschappij, en het volk zelf had een afschuw van de Afghanen. Wachan betaalde in het geheel geen schatting aan AfghanistanGa naar voetnoot1. Verder werd er in dit rapport op gewezen, dat de Aziatische volkeren, tusschen Rusland en Engeland's bezittingen gevestigd, steeds hopen dat de naijver dezer beide mogendheden te eeniger tijd tot een botsing zal aanleiding geven, bij welke gelegenheid zij dan in troebel water denken te visschen; ook op dezen grond was het niet wenschelijk de macht van den Emir van Kaboelie te zeer uit te breiden; eerstens zou hij strijd moeten voeren om de stammen aan zich te onderwerpen, die nu van hem onafhankelijk zijn, doch ingevolge Engeland's inzichten aan hem onderworpen zouden worden; terwijl hij vervolgens een zeer gevaarlijke vijand voor Rusland en de met dat Rijk bevriende volkstammen dreigde te worden. Nadat de depêche van prins Gortschakow naar Londen was afgezonden, vertrok ook graaf Schuwalow, een der aanzienlijkste Russische Staatslieden, derwaarts, om verder mondeling deze aangelegenheid met de Britsche Regeering te behandelen. Ten gevolge van deze stappen werden de onderhandelingen van toen af op vriendschappelijke wijze gevoerd, en de uitslag daarvan was dat Rusland, wat de neutrale grenslijnen in Middel-Azië betrof, toegaf, zoodat deze voorloopig bepaald werden, zooals zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de oorspronkelijke nota van Lord Granville waren aangegeven, terwijl door een speciale commissie de grensscheiding nog nader zou worden geregeld. Zonder in een beoordeeling te willen treden of Rusland recht had in zijn beschouwingen nopens het grondgebied, dat den Emir van Kaboelie behoorde te worden toegewezen, mag men toch aannemen, dat er voor Rusland van die zijde geen ernstig gevaar dreigde. De macht van dit Rijk, hetwelk zich voortdurend in Middel-Azië uitbreidt, is van dien aard, dat het niet zeer beducht behoeft te zijn voor de invallen, die van uit Afghanistan in de Russische bezittingen gedaan kunnen worden; daarentegen was het voor Engeland zaak te zorgen dat de neutrale staat, die de scheidsmuur moest vormen, zoo krachtig mogelijk blijve, ten einde, bij eventueel verder voortdringen der Russen, dezen althans eenigen tijd het hoofd te kunnen bieden. Men vergete daarbij niet, dat Rusland bij de tochten in Middel-Azië in directe verbinding met zijn hulpbronnen blijft, terwijl Engeland niet altijd over genoegzame strijdkrachten in Britsch-Indië kan beschikken, om aan alle eventualiteiten het hoofd te bieden, terwijl de aanvoer van versche troepen uit het moederland nog al tijdroovend is. Het is waar, de Russische troepen hebben daarbij woestijnen door te trekken, die gevaarlijker zijn dan de zeeën waarop zich de Brit zoo goed thuis gevoelt; doch eenmaal die woestijnen kennende en wetende waar zich de bronnen bevinden, worden ook deze tochten minder bezwarend, terwijl de Engelsche troepen, van welke zijde zij Azië binnentrekken, toch altijd een tamelijk grooten afstand over land hebben af te leggen, alvorens zij Afghanistan bereiken. Geheel onbillijk kan het daarom niet geacht worden, dat Engeland's eischen nopens de grensscheiding werden aangenomen; terwijl in het algemeen het als zeer gelukkig beschouwd moet worden, dat door die overeenkomst de onzekere toestand ophield, waarbij men zich telkens afvroeg, zoodra door Rusland of Engeland een schrede verder werd gedaan, of dit al dan niet als een casus belli zou worden beschouwd. Hoewel nu verdragen en tractaten in den tegenwoordigen tijd niet meer die waarborgen opleveren, welke men er vroeger aan meende te mogen toekennen, zoo was het toch al veel gewonnen, nu men wist, dat althans in de eerste jaren de beide mogendheden zich tot aan zekere grenzen konden uitbreiden, zonder gevaar te loopen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich bij de Oostersche vijanden ook nog een Europeeschen tegenstander op den hals te halen. Door deze overeenkomst was evenwel het lot van Chiwa beslist, daar Rusland nu de handen vrij had, om ook tot dit rijk zijn heerschappij uit te breiden.
Toen de Russische Regeering besloten had de expeditie te ondernemen, kwam natuurlijk het eerst de vraag op, van welk uitgangspunt men den tocht zoude aanvaarden. Bij vorige gelegenheden had men bij het doordringen der omliggende woestenijen met veel bezwaren te kampen gehad. In 1717 had vorst Bekowitsch met een kleine macht den tocht door het gevaarlijke plateau Ust-Urt, uit vrees voor de brandende hitte van den zomer, in den winter ondernomen; doch het bleek dat de koude welke toen heerschte een niet minder geduchte vijand was, daar zij de expeditie geheel deed mislukken. In 1839 ondernam graaf Perowsky uit Orenburg den tocht naar Chiwa, doch was niet gelukkiger. Zijne soldaten leden op de verschrikkelijkste wijze van de felle vorst, terwijl zware sneeuwstormen paarden en geheele stukken geschut bedolven. 1200 kameelen bezweken onderweg, terwijl de overige 9200 zich in den treurigsten toestand bevonden. Toen men eindelijk Akbulak bereikte, waren er niet meer dan 5000 kameelen over, zoodat er slechts voor 30 dagen levensmiddelen kon medegenomen worden, terwijl zeker het doel van den tocht eerst na een marsch van 60 à 70 dagen bereikt kon worden; men zag zich dan ook genoodzaakt halverwege terug te keeren. Toen daarentegen twee jaren later de kolonel Danilewsky in hetzelfde jaargetijde het berucht geworden plateau van Ust-Urt doortrok, was de temperatuur vrij gematigd, terwijl de sneeuw slechts eenige voeten hoog lag; het gelukte hem daardoor de heen- en terugreis - de laatste in 1843 - ongehinderd te volbrengen. Ook in 1853 en 1854 slaagde dezelfde generaal Perowsky, die bij zijn eersten tocht zoo ongelukkig was geweest, er in om Chiwa te bereiken en aldaar den wil van den keizer van Rusland te doen eerbiedigen. Uit al deze tochten was dus gebleken, dat de weêrsgesteldheid zeer wisselvallig kon zijn. Zich op alle gebeurlijkheden voor te bereiden was dus plicht. De opgedane ondervinding deed het besluit nemen, om nu | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet in één colonne naar Chiwa op te rukken, maar om langs verschillende wegen het doel te naderen. Het werd zoodoende wel onzeker of alle colonnes te gelijkertijd den vijand zouden bereiken, en het gevaar dat deze met zijn geheele krijgsmacht achtervolgens de verschillende colonnes zou omsingelen en van hunne operatie-basis afsnijden lag voor de hand; doch men duchtte van Russische zijde den tegenstander niet zeer, wiens cavalerie zeer goed en van uitstekende paarden voorzien was, doch wiens artillerie daarentegen van weinig beteekenis was, terwijl hij in het geheel geen infanterie had, zoodat men meende, dat tegenover geregelde goed bewapende Europeesche troepen zijn legermacht niet veel zou vermogen. Het oprukken langs verschillende wegen had daarentegen het voordeel, dat de kans om tot het doel te geraken veel grooter werd; het zou toch al zeer toevallig zijn, indien op al de wegen, die men insloeg, dezelfde moeielijkheden ondervonden zouden worden, en al werd één colonne door het klimaat of gebrek aan drinkwater tegengehouden, dan had men toch nog de kans om langs de overige operatielijnen tot zijn doel te geraken. Bovendien zou bij het volgen van een zelfden weg door de geheele krijgsmacht, de colonne zeer lang worden, hetgeen op het onderling verband nadeelig zou moeten werken, terwijl het eindelijk nog de vraag was, of men in de woestijnen een genoegzaam aantal bronnen zou aantreffen, om een zoo sterke colonne van het noodige drinkwater te voorzien. Alles wel beschouwd getuigt het plan voor den veldtocht van overleg, doch ook tevens van zelfvertrouwen wat den eigenlijken wapenstrijd betreft.
De routes welke gevolgd zouden worden waren de volgende: 1ste Van af Taschkend, - gelegen nabij de rivier de Syr-Daria in Turkestan ten oosten van Chiwa - naar de grenzen van het met Rusland bevriende Chanaat Buchara, dus naar het westen trekkende, tot Dschisak; vandaar op Russisch grondgebied de grenzen tusschen Turkestan en Buchara volgende tot Aristan bel Kuduk, om eindelijk in Noordwestelijke richting de Amu-Daria te bereiken, en langs de oevers dezer rivier het Chanaat Chiwa binnen te rukken. 2de Van af Kasalinsk, aan de monding der Syr-Daria nabij het meer Aral, in zuidelijke richting door Turkestan en de woestijn Kisil-Kum trekkende, naar Aristan bel kuduk, om ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volgens vandaar af dezelfde route te volgen als hiervoren is aangegeven. Langs deze wegen zouden zich twee colonnes bewegen, en wel van af Kasalinsk: kolonel Golow met
en van af Taschkend: generaal-majoor Gholowatschow, met
De beide colonnes te zamen vormden het Turkestansche detachement (totaal sterk 4687 man, 1400 paarden, 20 stukken geschut, 4 mortieren of houwitsers en 9500 kameelen), onder commando van den opperbevelhebber der geheele expeditie generaal von Kaufmann, die zich met zijn staf en de diplomatieke afdeeling van af Taschkend op reis begaf. Bij Aristan bel Kuduk vereenigden zich alzoo deze beide colonnes tot één detachement.
Een volgende colonne trok van Orenburg naar Embensk aan de rivier de Emba, vervolgens zuidwaarts naar het meer Aral, volgde daarvan den westelijken oever tot aan het Aibugir-meer, om eindelijk bij Kungrad het noordelijk gedeelte van Chiwa binnen te trekken. Deze colonne, de Orenburgsche genaamd, stond onder het bevel van den luit.-generaal Werowkine, en telde
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van af Embensk had deze colonne een weg af te leggen van 1395 werst of ongeveer 279 uren gaans.
Een derde detachement, het Kaukasische, was in drie onderdeelen gesplitst: het eerste begon den tocht bij het fort Kinderlinsk aan den oostelijken oever der Caspische Zee, bij de Kinderli-baai; deze troepen trokken in oostelijke richting over het plateau van Ust-Urt naar het Aibugirmeer, en verder naar Kungrad, en bereikten alzoo daar de route van het boven aangegeven Orenburgsche detachement, waarmede het vereenigd moest worden. Deze Kaukasische afdeeling stond onder bevel van den kolonel Lamakine, en was sterk
De beide andere Kaukasische afdeelingen vingen hare routes aan op meer zuidelijk gelegen gedeelten van de oevers der Caspische Zee, namelijk bij Krassnowodsch en bij het fort Tschykyschlar, het laatste nabij de monding van de rivier de Atrek; deze beide onderdeelen moesten zich spoedig (bij Topiatan, waar vroeger de rivier de Oxus stroomde) vereenigen en vormden dan te zamen één colonne onder bevel van den kolonel Markosow, sterk
Deze afdeeling trok door het grondgebied der Turkomannen in noord-oostelijke richting naar Chiwa. De geheele sterkte der expeditionnaire troepen, daaronder ook begrepen die ter bezetting van tusschenposten, bedroeg:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten gevolge dezer beschikkingen werd alzoo in drie hoofdrichtingen tegen Chiwa opgerukt, en wel:
Al deze wegen leidden voor een gedeelte door de woestijn, zoodat men genoodzaakt was het noodige proviand en drinkwater mede te voeren; en dat zulks geen kleinigheid is voor een vrij sterke, in dergelijke klimaten marcheerende legerafdeeling, kan o.a. uit de navolgende opgave blijken. Alleen voor de Orenburgsche colonne, die uit Embensk oprukte, moest een artilleriepark medegevoerd worden, bestaande uit:
verder de noodige bestanddeeelen voor de vuurwerkers; deze munitie werd als reserve medegenomen, dus boven en behalve de gewone uitrusting per infanterist en per stuk geschut. Vervolgens werden door de genietroepen medegenomen: de noodige ingredienten om 8 putten te kunnen boren; materieel voor 2 bruggen, welke uit elkander genomen kunnen worden; nl. een ponton en een schraag-brug; eindelijk het noodige gereedschap om veldversterkingen aan te leggen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor de legerverpleging was natuurlijkerwijze ook veel noodig; bij het verlaten van het garnizoen waren de troepen voorzien van levensmiddelen voor 1 maand en 7 dagen, bestaande in: beschuit, gort, geperste kool, brandewijn, thee, suiker en haver; bovendien was aan de Kirgisen, welke nabij de posten woonden alwaar nachtkwartier gehouden zou worden, last gegeven tegen behoorlijke betaling het noodige slachtvee en hooi te leveren. Verder werd nog een groote voorraad van verschillende artikelen medegevoerd, onder anderen bestaande uit:
aan verduurzaamde levensmiddelen:
vervolgens nog een menigte middelen tegen scheurbuik en verfrisschingen tegen den dorst; eindelijk:
Denkt men daarbij dat nog de noodige tenten, benevens kookgereedschap en de vereischte geneesmiddelen moesten worden medegevoerd, terwijl hierboven nog niet eens gewaagd is van hetgeen door het Russische Roode Kruis werd medegezonden, om de troepen ook eenigermate te verkwikken, dan kan men zich voorstellen, welk een legertros er bij zulk een detachement behoorde en hoe zeer hierdoor de marsch belemmerd moest worden, daar men vooral in de woestijnen het meerendeel dezer benoodigdheden onmiddellijk bij de hand diende te hebben. Doch genoeg droge opgaven; laten wij thans de troepen op hun tochten door die onherbergzame oorden volgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten einde een geleidelijk overzicht te geven van de bezwaren en moeielijkheden, die bij den opmarsch naar Chiwa werden ondervonden, zullen wij achtereenvolgens een vluchtigen blik werpen op de verschillende colonnes. Het doel onzer beschrijving is niet, om alles te vermelden wat er voorviel; maar om eenigszins een denkbeeld te geven van de geweldige krachtsinspanning die van de volharding der Russische soldaten gevergd werd. Zooveel mogelijk zullen wij de berichten van ooggetuigen volgen, zoo o.a. is de beschrijving nopens het detachement uit Taschkend getrokken uit de aanteekeningen van den generaalmajoor Golowatschow (opgenomen in Petermann's Mittheilungen), die zich aansloot bij het eerste échelon, dat onder speciaal bevel van den kolonel Kolokoltzow, van de verzamelplaats oprukte; de tocht van het detachement Lamakine uit Kasalinsk is beschreven naar de berichten van den luitenant der Pruisische huzaren Hugo Stumm, die bij deze colonne was ingedeeld. Overigens is het merkwaardige betreffende deze expeditie uit verschillende bronnen geput, waaronder vooral ook melding verdient: die Expedition gegen Chiwa im Jahre 1873, nach den Quellen bearbeitet von Dr. Emil. Schmidt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. Turkestansche detachement.Op den 13den Maart 1873, des morgens te 4 uren, werd te Taschkend een aanvang genomen met het opladen van levensmiddelen, tenten en bagage op de 635 kameelen, voor het eerste échelon van dit detachement aangewezen. De koude doordringende regen en de ongewoonte van de troepen om kameelen te belasten, - er was voor elk zevental kameelen slechts één daarmede vertrouwde Kirgis aangewezen - waren oorzaak dat deze arbeid niet vlug van de hand ging. Niettegenstaande het slechte weder was de opperbevelhebber zelf - de generaal von Kaufmann - reeds om 4 uur tegenwoordig, en spoorde hij de troepen aan om spoed te maken; tegen 5 uur waren dan ook de kameelen geheel uitgerust en op de verzamelplaats voor den afmarsch present. De generaal von Kaufmann begroette de troepen op Russische wijze, en gaf aan het eerste échelon last om den marsch aan te vangen; dit échelon rukte daarop 20 minuten gaans voorwaarts, hield een oogenblik halt om nader te regelen, in welke orde de troepen en kameelen verder zouden marcheeren, en - tegen half zeven werden de onafzienbare steppen binnengerukt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het uitspansel bleef dicht met wolken bezet; een hevige wind stak op, de regen viel bij stroomen neder op de voorttrekkende troepen, de ruiters moesten spoedig te voet hunne paarden begeleiden, om niet van koude te verstijven; doch ook te voet wandelde men niet op rozen, daar de kleiachtige en vochtige grond aan de laarzen bleef kleven, waardoor het gaan zeer werd bemoeielijkt. Reeds begon de opgewektheid der troepen zeer te verminderen; velen dachten dat hun tegenspoed was te wijten aan den datum van afmarsch: zij kenden een geheimzinnige macht toe aan het ongeluksgetal 13. De koude noopte onwillekeurig om snel te marcheeren, en toen de commandant, na een halven dagmarsch volbracht te hebben, rust wilde houden, moest daarvan afgezien worden, daar de koude de troepen voorwaarts dreef. De kolonel Kolokoltzow, chef van dit echelon, hield voor zijn persoon halt, om de troepen langs zich te laten marcheeren, ten einde zijn oog over alles te laten gaan; doch de weersgesteldheid verzette zich hiertegen; zijn handen en voeten begonnen te verstijven, de teugels van zijn paard ontglipten hem, zoodat hij spoedig weer naar het hoofd der Colonne draafde, om daar af te stijgen en met de overige officieren te voet te marcheeren. Voorwaarts ging het in aller ijl; doch waarheen? men wist maar al te goed, dat men in dezelfde steppen en onder dezelfde weersgesteldheid het nachtkwartier zou moeten betrekken. Toen men vernam, nog slechts een uur gaans van het bivak verwijderd te zijn, alwaar door de vooruitgezonden kozakken vuren waren aangelegd, werd nog sneller gemarcheerd, om zich des te spoediger te kunnen verwarmen; doch er wachtte nog een andere bezoeking. Een hevige sneeuwstorm stak op, een wervelwind deed den geheelen dampkring op een chaos gelijken en daarop volgende hagelbuien teisterden de troepen geweldig Eindelijk werden de vuren bereikt; daar waren door de voorhoede brandstoffen verzameld voor de 4 échelons, die achtervolgens hier zouden aankomen; doch het eerste échelon maakte zich van alles meester. De kleeding der troepen werd bij de vuren te drogen gezet; doch deze was den volgenden morgen nog zoo stijf, dat men bij het aanbreken van den dag meende een troep onthoofde soldaten in rij en gelid overeind te zien staan. Behoeven wij te zeggen dat zulk een schouwspel - hoe geschikt ook om na afloop van den veldtocht bij het hoekje van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den haard verhaald te worden - op het oogenblik zelf weinig op de lachspieren der verkleumde troepen zal hebben gewerkt? Reeds op den eersten marschdag had men het verlies van een aantal kameelen te betreuren. Men moest den vastgevrorenen last met bijlen loshakken. De storm bedaarde intusschen, doch de koude bleef aanhouden, zoodat er gedurende den nacht aan geen slapen te denken viel, daar men, door elkander aanhoudend te wrijven, zich tegen bevriezen moest vrijwaren; toch hadden den volgenden morgen enkele manschappen bevroren ledematen, terwijl twee der Kirgisen, welke bij de kameelen waren ingedeeld, niet gered konden worden en reeds op deze eerste étappeplaats hun graf in de steppen vonden. Hoewel nu op den 14den het weder iets beter werd en de zon hen eenigszins verkwikte, zoo werd het toch onmogelijk geacht overeenkomstig de bevelen dien dag verder voort te rukken; alles was nog zoo bevroren, dat er aan opladen der kameelen niet gedacht kon worden. De kolonel zond dan ook bericht aan den generaal von Kaufmann, dat hij op eigen verantwoordelijkheid een rustdag zoude houden; bij het goedkeurend antwoord dat hierop werd ontvangen, vernam men tevens, dat ook de overige échelons veel van den sneeuwstorm hadden geleden. Ons verhaal zou te langwijlig worden indien voortgegaan werd met zoo dag aan dag de lotgevallen der colonnes mede te deelen. Wij zullen ons daarom nu verplaatsen naar Aristan bel Kuduk, het vereenigspunt voor de Turkestansche colonnes, dat na het afleggen van circa 60 uren gaans bereikt werd. Het Detachement uit Kasalinsk onder bevel van den kolonel Golow, dat hier opgewacht werd, had een langeren weg moeten afleggen, en was daarom eenige dagen vroeger - 6 Maart - op marsch gegaan. Ook dit gedeelte der expeditionnaire macht was weer in ondeelen gesplitst, daar een gedeelte van uit het meer oostelijk gelegen Perowsk den marsch aannam; deze laatste colonne volgde den rechteroever van de rivier de Jany-Daria, die zich bij Perowsk in de Syr-Daria stort. Te Irkabai, waar de vereeniging dezer onderdeelen plaats had, werd een fort Blagowetschschensk (Maria Boodschap) aangelegd, om te strekken tot noord-oostelijk steunpunt der operatie; tevens werd daar een veldhospitaal gesticht, terwijl 2 compag- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nieën infanterie, 100 kozakken en 2 kleine stukken geschut in het fort als bezetting achterbleven. Van Irkabai af had men 19 uur gaans af te leggen, alvorens weder bronnen te bereiken, zoodat men zich haastte om op te breken, ten einde nog van het in die dagen vallend sneeuwwater te kunnen gebruik maken. In drie dagen bereikte men na een bezwaarlijken marsch deze bronnen, Kysyl-Kak genaamd; er woei een koude noordenwind; 's avonds daalde de temperatuur tot 9o R., terwijl op het midden van den dag de zon kracht genoeg bezat om den vochtigen grond in een moeras te herscheppen, hetgeen vooral op de kameelen een zeer nadeeligen invloed uitoefende. Den 31sten Maart werd van hier weder verder gemarcheerd, en, gedeeltelijk door zwaar zand, gedeeltelijk over steenachtigen bodem trekkende, bereikte men eindelijk op den 13den April het vereenigingspunt Aristan bel Kuduk. Men vreesde, dat er door de vereeniging van zooveel menschen, paarden en kameelen gebrek aan drinkwater zou ontstaan, waarom dan ook een gedeelte der troepen bevel ontving verder door te trekken, terwijl de hoofdmacht aldaar een transport levensmiddelen moest inwachten. Na aankomst van dit transport marcheerde ook de hoofdmacht verder, en bereikte op den 21sten April Chala-Ata. Bij het vertrek van Aristan bel-Kuduk had men Aziatisch Rusland verlaten, en was het gebied van den Chan van Buchara binnengetrokken. Hoewel Rusland met dien Aziatischen vorst in goede verstandhouding stond, was men toch niet in alle opzichten gerust, of die vriendschap wel bepaald als oprecht gemeend kon worden beschouwd. Gelukkigerwijze bleek het spoedig, dat men zich noodeloos beangst had gemaakt, daar de Chan meermalen geschenken aan de Russische troepen zond, bestaande in levensmiddelen, brandstoffen en kameelen, waarvan vooral de laatsten steeds zeer welkom waren; bovendien werd gedurende den tocht door Bucharije een afgezant van den Chan aan den Russischen bevelhebber toegevoegd, terwijl te Karak-Ata aan het Russisch hoofdkwartier een gastmaal werd aangeboden. Daar de soldaten zich vreedzaam tegenover de inwoners gedroegen, heerschte er spoedig wederzijdsch vertrouwen; de Bucharen sloegen hunne tenten in de nabijheid der troepen op, en boden verschillende eetwaren te koop aan, waarvan gretig gebruik ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maakt werd. Te Chala-Ata aankomende had men de uiterste grens van het Chanaat van Buchara bereikt, en stond dus gereed het vijandelijk grondgebied binnen te trekken; alvorens daartoe over te gaan moest het detachement nu vereenigd worden, want tot dusver, namelijk van Aristan bel Kuduk af, was de colonne uit Taschkend die van Kasalinsk steeds een dagmarsch vóór geweest. Hoewel men zich te Chala-Ata nog in de steppen bevond, zoo was deze plaats toch zeer geschikt om als rustpunt te dienen, daar men er een menigte bronnen en ook welwater aantrof; uit dien hoofde werd daar dan ook eene kleine versterking - het fort St. George - aangelegd. Intusschen zou men zeer verkeerd doen met zich dit punt als een vruchtbare oase voor te stellen, daar in den omtrek niets gevonden werd dan doornstruiken, die intusschen voor de kameelen geschikt voedsel opleverden; ook de troepen ontwaarden spoedig, dat men hier nog niet in het land van belofte was aangeland. De temperatuur was zeer hoog, zoodat men de vorst van eenige dagen vroeger al lang vergeten was; en in den avond van den dag van aankomst, ongeveer te 5 uren, werd men vergast op een echten steppenwind, die zooveel zand opwierp en deed heenstuiven, dat de zon er als het ware door verduisterd werd, terwijl tenten noch menschen in het bivak te onderscheiden waren. Alles, menschen, tenten, bagage, bedden, werd met een zandkorst bedekt, zoodat het verblijf verre van aangenaam was. Des avonds te 8 uren bedaarde de storm, en was de voorproef genoten van het element, waarmede men nu te strijden zou hebben. De beide volgende dagen leverden een herhaling van hetzelfde weinig aanlokkelijke natuurtooneel op. Den 23sten April werd er, tot overmaat van smart, gedurende zulk een zand-orkaan alarm geblazen; en niettegenstaande men bijna niets kon onderscheiden, stonden de troepen spoedig in rij en gelid; gelukkigerwijze was men slechts door eenige weinige Turkomannen verontrust, die spoedig, begunstigd door de zandstuiving, weder ongemerkt de vlucht namen. Het was intusschen een kleine en nuttige herinnering, dat men zich niet meer op Russisch grondgebied bevond, en dat er nog meer strijd te voeren was dan tegen het woeden der elementen. Hoewel men zeer goed wist, dat nog vrij wat meer ongemakken voor de deur stonden, daar er nu een woestijn vóór de tochtgenooten lag uitgespreid, die zij moesten doortrekken, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonder zich onder weg van versch drinkwater te kunnen voorzien, zoo verlangde toch ieder naar het oogenblik waarop men verder zou marcheeren. Het was toch minder aangenaam om steeds in eene stofwolk te leven, die vooral de oogen aantastte, en ook sterk in de haren huishield, niettegenstaande deze uit voorzorg zoo kort mogelijk waren geknipt; daarbij ging de eetlust voor de drukkende hitte en het veelvuldig gebruik van thee met citroen verloren, terwijl het suizen of liever razen van den wind, afgewissseld door het gebalk der ezels, het geschreeuw der kameelen, het hinneken en snuiven der paarden, er een minder bekoorlijk orkest vormde. In de streek zelf zag men geen andere levende wezens dan hagedissen, schorpioenen en dergelijk ongedierte. Nadat het fort St. George gereed was, trok een kleine afdeeling, onder generaal Bardowsky, op den 27sten April vooruit, om weer verderop bronnen te zoeken. Twee officieren die met slechts weinig kozakken vooruit reden, om de omstreken te verkennen, werden plotseling door eenige Turkomannen overvallen; zij ontvingen dezen met geweervuur, doch zouden zeer zeker het onderspit hebben moeten delven, indien niet eenige kozakken hen zoo snel mogelijk ter hulp waren gekomen; de stofwolken, welke deze kozakken omhulden, brachten den vijand in den waan, dat het geheele detachement in aantocht was, waarom zij terugweken; later kwamen zij wel weer op nieuw te voorschijn, doch intusschen waren er weer meerdere troepen aangekomen, zoodat de Turkomannen voor goed moesten terugtrekken: de beide officieren waren bij de eerste ontmoeting gewond. Ten gevolge dezer schermutseling werd de voorhoede nog met 300 kozakken versterkt. Intusschen bereikte dit detachement het doel van den tocht, en vond te Adam-Krylgan eenige bronnen, terwijl men meende op dit punt nog 14 uren gaans van de rivier de Amu-Daria verwijderd te zijn. Terstond werd door den hoofdtroep eveneens den marsch van Chala-Ata naar Adam-Krylgan ondernomen, en wel op 30 April 's nachts om 3 uur, ten einde op het heetst van den dag in de woestijn rust te kunnen houden. In den aanvang ging alles goed: doch een half uur verder ontmoette men zooveel los stuifzand, dat menschen en paarden er 15 centimeter diep inzakten, terwijl de voertuigen er haast niet door te krijgen waren. Om 10 uur 's morgens werd, na dezen zeer vermoeienden tocht, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
halt gehouden; men hoorde slechts het niezen der menschen, snuiven der paarden en schreeuwen der kameelen. Ieder trachtte zich van het zand te ontdoen. Thans werd voor het eerst het water in portiën uit den medegevoerden voorraad verstrekt; de kameelen kregen evenwel niets, daar deze dieren ruim 5 emmers gebruiken, doch ook, wanneer het noodig is, 3 à 4 dagen zonder drinken kunnen leven. Om 4 uur 's namiddags werd onder gloeiende hitte verder gemarcheerd, en tegen 10 uur 's avonds Adam-Krijlgan bereikt. Op dezen vermoeienden dag volgde geen rustige nacht, daar zich reeds in den vroegen ochtend het alarm-signaal deed hooren en de troepen uit hun diepen slaap werden gewekt, om weer een aanval der Turkomannen af te slaan, welk gevecht om 5 uur 's morgens eindigde met de vlucht des vijands. Lang kon men hier niet blijven; men moest in 2 dagen de Amu-Daria bereiken; anders bestond er geen mogelijkheid om de troepen behoorlijk te onderhouden, daar in de vóórliggende woestijn alles medegevoerd moest worden. Den 2den Mei, te 3 uren des voormiddags, werd de marsch door en over de tallooze zandheuvels ondernomen; men bevond zich in een zee van zand. De kameelen vielen bij honderden; de artillerie was bijna niet meer te vervoeren; de energie van den bevelhebber hield den troep evenwel in gang. Strenge orders waren aan de achterhoede gegeven, om niemand achter te laten; de bagage die niet medegevoerd kon worden, moest verbrand worden. Tegen 10 uur werd halt gehouden, doch eerst 8 uren later hadden de achterste manschappen zich tot in de nabijheid der voorhoede als het ware gesleept, en toch had men slechts 19½ werst (ongeveer 4 uren gaans) afgelegd, terwijl van het artillerie- en genie-park nog veel was achtergebleven. Honderd van de sterkste kameelen werden uitgezocht om dit onontbeerlijk materieel te gaan halen; de dieren volbrachten hunne taak, doch waren toen ook zoo uitgeput, dat zij zich nauwelijks meer bewegen konden. Hoewel in die woestijn de lippen der manschappen van dorst brandden, moest men matig zijn in het uitdeelen der portiën drinkwater, daar de watervoorraad slechts voor twee dagen toereikend was, en er nog slechts een halve dagmarsch was afgelegd. Aan terugkeeren werd evenwel niet gedacht; nu had men de woestijn bereikt, die, volgens het gevoelen der Middel-Aziatische volkeren, hen beveiligt tegen invallen van Euro- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
peesche troepen; zoowel in Europa als in Azië waren de oogen op de tochtgenooten gevestigd; daarom wilden zij slagen, trots de gevaren die hen omringden. En dat de tocht gevaarvol genoemd mag worden, is boven twijfel verheven; men wist toch niet met zekerheid hoever de Amu-Daria nog verwijderd was; de afstand kon ook tegenvallen, en slaagde men er niet in om vóór dien tijd water te vinden, dan wachtte hun de vreesselijke dood der versmachting. Er was dus geen tijd te verliezen; ijlings ging men aan het werk om te trachten putten te graven; officieren en minderen allen arbeidden als om strijd, doch te vergeefs. Daar biedt zich een koene Djigit aan, om een put te gaan zoeken, die hij meent dat ongeveer 1 uur zijwaarts in de woestijn gelegen moet zijn. Nadat hem een goede belooning bij welslagen was toegezegd, trok hij des avonds te 8 uur bij maneschijn de woestijn in, en allen staarden hem na, begrijpende dat van zijne onderneming aller welzijn afhing. Een vreugdekreet steeg er op, toen hij na eenige uren terugkeerde, met de boodschap water gevonden te hebben. Toch was er nog niet zeer veel gewonnen, want van de zes ontdekte bronnen gaven er slechts vijf water, en dan nog maar tot een beperkte hoeveelheid, zoodat nog niet allen verzadigd waren, toen reeds deze bronnen opdroogden, en daarbij had men tevens de zekerheid, dat deze eerst tegen den volgenden avond weêr op nieuw water zouden kunnen geven, terwijl een hernieuwde poging om daar in den omtrek nog andere putten te graven mislukte. Weder stond men voor een zeer moeielijk op te lossen vraagstuk. Generaal von Kaufmann riep alle chefs bijeen, om een krijgsraad te houden, en daarin werd besloten een deel der troepen, waaronder de geheele cavalerie, artillerie en alle kameelen, onder bevel van den generaal Bardowsky, terug te zenden naar Adam-Krylgan, en zich daar van water te voorzien; zoodoende zouden ook de gevonden bronnen (bij Alty-Kuduk) beter toereikend zijn voor de aldaar overblijvende troepen, welke dan verder voort moesten trukken, zoodra het detachement uit Adam-Krylgan weder zou zijn teruggekeerd. Hier ontving de generaal von Kaufmann een geschenk van den Chan van Buchara, bestaande in gerst en kameelen, welke dieren vooral zeer welkom waren. Hierdoor keerde de vroolijke stemming bij de zoozeer ternedergedrukte troepen eenigszins terug, en met ongeduld werd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de terugkeer der colonne uit Adam-Krylgan verbeid, om verder te kunnen doordringen in de onherbergzame woestijn. Den 7den Mei werd het bericht ontvangen, dat de kameraden in aantocht waren, en aanstonds ondernam een voorhoede van 50 kozakken den verderen marsch, om het voorliggend terrein te verkennen. De troepen onder generaal Bardowsky hadden evenwel nog een aanval van Turkomannen te doorstaan, welke echter na 2½ uur strijds afgeslagen werd, en bij welke gelegenheid er twee Turkomannen krijgsgevangen werden gemaakt. Van dezen vernam men, dat alle bronnen in den omtrek door de Russen bezet waren, zoodat de vijandelijke benden in geen 3 dagen te drinken hadden gehad; van daar dat de aanval zoo wanhopend werd uitgevoerd: het gold een strijd op leven en dood; uit hunne mededeelingen bleek verder dat de afstand tot de Amu-Daria nog slechts ongeveer 8 uren gaans bedroeg, hetgeen een zeer welkom bericht was; 3500 man troepen uit Chiwa wachtten aldaar de Russen op; doch al waren er 30,000 geweest, nu haakten deze naar het oogenblik om verder te gaan en zich met den vijand te meten. Doch eerst hadden de troepen nog een zandstorm te doorstaan; half gebraden door de hitte, verstikt door den drukkenden dampkring, nagenoeg onder het zand begraven, brachten zij den laatsten nacht weder in een waren chaos door. Toen de morgen van den afmarsch, 9 Mei, aanbrak, was het weder gelukkig bedaard; gaarne had men zich nog even verfrischt voor den aftocht; doch het water was te kostbaar om er zich mede te wasschen; een glas water was goud waard, en welk water? Te huis zou het voor elk gebruik ongeschikt zijn geacht; de thee die er mede bereid werd, had een zwartachtig gele kleur, en smaakte half zout, half zuur. Dit was het gevolg van den zandstorm, die ook het water nagenoeg ondrinkbaar maakte. De met het detachement aankomende kameelen waren zoo uitgeput, dat zij onmogelijk allen met de tot vertrek gereed staande troepen verder konden gaan; er moest dus weder tot een verdeeling der colonne overgegaan worden; 2 compagniën en 4 stukken geschut moesten achterblijven bij het aangekomen detachement van generaal Bardowsky. Na een hoogst bezwarenden marsch van 2 dagen werd door de voorste troepen ten laatste het einde der woestijn bereikt; men zag water voor zich, doch tevens den vijand, gereed om het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bezit daarvan aan de Russen te betwisten; later bleek het dat dit niet de Amu-Daria was, doch het meer Sardabal-Kul. Welk een gevoel de troepen doortintelde, toen zij deze watervlakte voor zich zagen, zal men zich gereedelijk kunnen voorstellen; zij hadden toen ruim 160 uren gaans afgelegd, zonder over frisch water in voldoende hoeveelheid te kunnen beschikken. Nu wij het Turkestansche detachement tot in de nabijheid der troepen van Chiwa hebben gevolgd, zullen wij den blik wenden naar de overige colonnes, om ook nopens hare tochten een en ander te vermelden. De eigenlijke strijd om Chiwa zal daarna kort besproken worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Orenburg-Kaukasich-Detachement.Zooals reeds aangegeven is, werd het detachement, dat uit het noorden naar Chiwa oprukte, door twee onderdeelen gevormd, waarvan het eene van Orenburg over Embensk, aan de rivier de Emba, en verder langs de westelijke oevers van het meer Aral marcheerde, terwijl het andere van Kinderlinsk af, aan de Caspische Zee gelegen, eerst in oostelijke richting naar het meer Aral trok, om aldaar en wel meer bepaald bij het meer Aibugir zich met het eerstgenoemd detachement te vereenigen, waarna de troepen verder in zuidelijke richting naar Chiwa moesten doormarcheeren. Wij zullen de lotgevallen van beide colonnes achtervolgens kort bespreken, en wel beginnende met het Kaukasisch detachement. Dit begaf zich, onder bevel van den kolonel Lamakine, per scheepsgelegenheid door de Caspische Zee, van uit de Kaukasische provinciën naar de Kinderli-baai, om vandaar den tocht over land voort te zetten. Op den 14den, 15den en 17den April marcheerden die troepen bij een temperatuur van 37o R. van Kinderlinsk in drie échelons af. Een afstand van 16 uren gaans moest in twee dagen afgelegd worden, zonder dat er waterbronnen zouden worden aangetroffen, terwijl een sterke wind het gloeiend zand, dat 42o R. teekende, deed opstuiven en de colonne als in een zandwolk omhulde. Na den halven afstand afgelegd te hebben, was de medegenomen watervoorraad geheel uitgeput, terwijl de troepen, inzonderheid de infanterie, sterk afgemat waren. De kozakken, die beter tegen het klimaat bestand waren, stegen af, geleidden hunne paarden aan den teugel, terwijl zij hun plaats in den zadel aan de meest uitgeputte kameraden der infan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terie afstonden. Vele infanteristen namen ook op de kameelen plaats. De chef begreep op deze wijze de volgende bronnen niet te zullen bereiken, en zond daarom de kozakken vooruit, met opdracht zoo spoedig mogelijk naar de eerstvolgende bronnen op te rukken, aldaar water te halen, en daarmede het detachement weder tegemoet te rijden. Op dezen tocht leerde men de beteekenis kennen van een bij de Turkomannen bekend spreekwoord, nl.: ‘aan hem, die op een tocht door de woestijn aan zijn naaste een droppel geeft van zijn geringen watervoorraad, zullen al zijn vorige zonden vergeven worden.’ Eindelijk, na het doorstaan van velerlei ongemakken, bij de bronnen aangekomen zijnde, herkregen de troepen, na het lesschen van den dorst, hunne opgewektheid; toch was het water niet van de beste hoedanigheid. Een ooggetuige, de Pruisische huzaren-luitenant Stumm, die, zooals reeds gezegd is, dezen tocht mede maakte, gaf er de volgende beschrijving van: wij noemen het water hier goed, wanneer het er niet pikzwart uitziet, en indien slechts de onaangename lucht, die het verspreidt, niet zoo sterk is, dat de daaruit bereide thee drinkbaar kan worden geacht; zoo'n kopje thee wordt dan evenwel naar binnen geslikt, zooals de kleine kinderen medicijnen gebruiken. Het beste water smaakt zout; doch daaraan is men al gewend geraakt; en slaat men een blik in den beker, dan ontdekt men een menigte duizendpootjes en dergelijke diertjes, die door hunne kromme sprongen den dorstige trachten op te vroolijken. ‘Daar men ook vreesde, dat de vijand het water zoude vergiftigen, werd dit bij elke bron eerst door de officieren van gezondheid scheikundig onderzocht. Gefiltreerd zijnde werd het bronwater kristalhelder, doch bleef sterk bezwangerd met chloorsodium en glauberzout; dientengevolge veroorzaakte het somwijlen dyssenterie. Hoe meer men Chiwa naderde, hoe slechter het water werd; van een verder afgelegen bron ontving men water, dat, wat de kleur betrof, veel op mestwater geleek.’ Op dezen eersten marsch moesten reeds 150 kameelen achtergelaten worden, en de overigen waren zoo uitgeput, dat men hun last moest verminderen; de kolonel Lamakine begreep daarom dat het detachement verminderd moest worden, en zond één compagnie terug. Op den 20sten April bereikte de hoofdmacht Bisch-Akty, na | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26 uren gaans afgelegd te hebben: een voortroep, welke 14 dagen vroeger op marsch was gegaan, had hier reeds een versterking aangelegd, in het midden waarvan zich 7 bronnen bevonden; men doopte dit fort met den naam St. Michael. Op den 23sten April kwam hier ook de Majoor Nawrodsky aan, die een speciale opdracht had uitgevoerd. De Kirgisen van het schiereiland Mangischlak hadden namelijk niet alleen geweigerd de noodige kameelen te leveren, doch zich in het algemeen vijandig gedragen en alle kameelen uit den omtrek medegevoerd: om hen te tuchtigen en de zoo noodige kameelen te bemachtigen werd onder bevel van dien majoor een expeditie naar de legerplaats dezer Nomaden ondernomen. Daartoe werd van uit Kinderlinsk uitgerukt met een detachement, sterk 200 kozakken. De majoor Nawrodsky verdeelde zijn strijdmacht in 10 à 12 ploegen en deed elke ploeg naar een der legerplaatsen oprukken, er op rekenende dat de vijand, wanneer hij zich niet vereenigen kon, de vlucht zou nemen. Deze verwachting werd niet teleurgesteld, daar slechts in één legerplaats weêrstand werd geboden, alwaar 12 kozakken met ongeveer 50 kirgisen handgemeen geraakten. Daar de laatstgenoemden slechts met schaska's (sabels), dolken en oude vuursteengeweren bewapend waren, konden zij aan de Russische kozakken geen weerstand bieden en waren dan ook spoedig op de vlucht gedreven. Ten gevolge dezer onderneming werden 380 kameelen, 110 paarden en 3000 schapen buit gemaakt; behalve dezen zeer welkomen aanvoer was het voornaamste voordeel der expeditie daarin gelegen, dat van de zijde der Kirgisen geene verontrustingen meer op den tocht behoefden gevreesd te worden; deze nomadische stammen zijn namelijk niet dapper van aard, en hun grootste zelfvertrouwen was gegrond op de overtuiging, dat de Russen hen niet zouden kunnen bereiken; zij waren nu van deze dwaling teruggebracht, en hadden tevens de meerderheid der Europeesche wapenen leeren kennen. Van af Bisch-Akty werd nu échelonsgewijze verder doorgedrongen in de woestijnen van het plateau Ust-Urt, waarbij weer veel volharding aan den dag gelegd moest worden: doch het zou te ver leiden, hier al het merkwaardige te vermelden; alleen zij medegedeeld, dat tusschen 27 en 28 April weder een ‘mauvais quart d'heure’ werd doorgebracht. Men was bij Kol Kinir een bron genaderd, die echter zoo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diep was, dat men onmogelijk met de aaneengebonden fouragestrikken, trensteugels, enz. enz. de wateroppervlakte kon bereiken. Men moest daarop den 28sten den marsch, zonder gedronken te hebben, vervolgen en had zeker 15 uren gaans af te leggen. Des namiddags te 12 uur bij 40o warmte, op ongeveer 4 uur gaans van de naaste bronnen, waren de krachten uitgeput; paarden en menschen zonken machteloos neder. Toen kommandeerde de chef halt, en een ieder meende dat nu het verschrikkelijke en met zooveel angst verbeide oogenblik der crisis was aangebroken, waarin men zich had voor te bereiden op den dood door versmachting. Plotseling deed zich de kreet: water, water! hooren, en als door een elektrieken schok opgewekt herleefden allen; spoedig bleek waaraan men deze redding had te danken. De kolonel Lamakine had door een toeval een spoor ontdekt, dat veelal naar een bron leidt; aanstonds had hij, zonder iemand daarvan te verwittigen, twee Kirgisen ter opsporing uitgezonden, en het kommando halt, waarin de troepen hun vonnis meenden te hooren, was het signaal geweest voor de nabijzijnde redding. Zooals reeds gezegd is trok het detachement in verschillende afdeelingen (échelons) voorwaarts; en slechts één dezer had het geluk de tot dusver onbekende bron te ontdekken; twee der overige echelons volbrachten den geheelen marsch zonder gelaafd te worden. Een 4de échelon bleef in de woestijn liggen, en zou daar den ondergang gevonden hebben, indien niet gelukkigerwijze eenige uitgezonden ordonnansen der colonne Lamakine, nadat door deze de bron was ontdekt, van dezen bangen toestand kennis hadden bekomen. Alles wat te paard kon zitten ijlde naar de versmachtende kameraden, om hun nog tijdig hulp te verschaffen; men nam zooveel water mede als noodig was, om de ongelukkigen een weinig te laven; elk man kreeg een halven beker; en dit was voldoende om ook deze troepen den marsch te laten volbrengen tot de ontdekte bron. Te Ilta-Idschi, de eerstvolgende étappe, werd een paar dagen rust gehouden. Men was bij deze colonne de meening toegedaan, dat men het Orenburgsche detachement Werowkine vooruit was, en had daarom dan ook niet geaarzeld op enkele étappeplaatsen aan de troepen rust te gunnen. Toen men de grenzen van het rijk van Chiwa was genaderd, werd zelfs in een krijgsraad besloten, niet verder noordwaarts te trekken, ten einde zich met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Orenburgsche detachement te vereenigen, maar al dadelijk van het punt waar men zich bevond in oostelijke richting Chiwa binnen te rukken, om zoo mogelijk reeds eenige voordeelen te behalen. Reeds waren drie colonnes tot dit doel afgemarcheerd, toen er op den 4den Mei een eerste bericht van den luit.-generaal Werowkine werd ontvangen, waaruit bleek, dat het opgevat vermoeden onjuist was, daar integendeel het Orenburgsch detachement de Kaukasische troepen voor was, zoodat aan deze laatsten de last werd verstrekt zoo snel mogelijk door te marcheeren, ten einde zich te Urga met de andere colonne te vereenigen. Aanstonds werden er estafetten uitgezonden om de drie reeds zijwaarts afgemarcheerde colonnes terug te roepen: één daarvan, onder bevel van den luitenant-kolonel Skobelew, ontving deze lastgeving in zooverre te laat, dat deze reeds slaags was geweest met een bende Turkomannen, bij welke ontmoeting de Overste zelf ernstig gewond werd. Wijders was er een karavaan aangetast en daardoor waren 50 kameelen, benevens vele paarden, schapen en levensmiddelen buit gemaakt. De marschroute van het Noord-Kaukasisch detachement moest nu gewijzigd worden; tot Alan trok men nog in echelons voorwaarts; doch daar werd door het hoofd der colonne halt gehouden om de later volgende troepen in te wachten. Hier ontving de kolonel Lamakine op den 7den Mei een tweede bericht van luit.-generaal Werowkine, inhoudende dat deze Urga reeds weer had verlaten, en besloten was bij Kungrad het Kaukasisch detachement af te wachten. Nu begonnen de aanvoerders der Kaukasische afdeeling bevreesd te worden, dat hunne kamaraden uit het noorden Chiwa zouden bereiken alvorens de vereeniging der troepen had plaats gehad, en de kolonel Lamakine besloot daarom, andermaal zijn marschroute te wijzigen en met de cavalerie in ijlmarschen voorwaarts te trekken, terwijl het gros der colonne onder bevel van den luitenant-kolonel Pajarow zoo spoedig doenlijk zou volgen. De marsch, dien men nu ondernam, zette de kroon op al hetgeen tot dusver was volbracht; gedurende drie achtereenvolgende dagen werd door de woestijn gemarcheerd zonder drinkbaar water aan te treffen; want in de bronnen langs de route hadden de Turkomannen krengen geworpen, waardoor natuur- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijkerwijze het water verpest was Men gunde zich op dezen tocht den tijd niet om nog naar andere meer zijwaarts gelegen bronnen te zoeken; het denkbeeld dat men zoo spoedig mogelijk voorwaarts moest gaan, bezielde allen, en het scheen dat die gedachte de bezwaren, welke men ondervond, en de ellende, die uitgestaan moest worden, lichter deed tellen, dan op de vorige dagen. Met welk een vreugde eindelijk op den 12den Mei des namiddags te 1 uur Kungrad, en daarmede het einde der ontberingen werd bereikt, laat zich gevoelen. En toch vonden de troepen de zoo wel verdiende rust hier nog niet, want de luit.-generaal Werowkine was al weer verder doorgetrokken. Te 2 uren moesten de afgematte soldaten, die op dien dag van 5 uur 's morgens af hadden gemarcheerd, den tocht weer vervolgen, waarna zij eindelijk des avonds ten 9 uur de voldoening smaakten de Orenburgsche kameraden in te halen. Het gros der colonne, dat onder bevel van den luit.-kolonel Pajarow, te voet denzelfden weg moest afleggen, en dus meer tijd noodig had om de woestijn door te trekken, had natuurlijk nog oneindig meer te verduren. Het volgend overzicht van de marschroute kan er een denkbeeld van geven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het geheel werden alzoo in 5 dagen ruim 33 uren gaans afgelegd, waarvan circa 15 uren gaans in 37 uren geheel van water verstoken (den 10den te 2 uur 's morgens tot den 11den te 3 uur 's middags). Men kan zich voorstellen wat die troepen geleden moeten hebben, bij een temperatuur van 40o R. door een woestijn marcheerende, waar de thermometer in het zand 50o R. teekende, en dat met een beperkten watervoorraad, welke slechts toeliet zeer kleine portiën uit te reiken van water, dat door het vervoer nagenoeg zwart en kokend heet was geworden, en daarbij een onaangenamen reuk verspreidde.
Thans genaderd zijnde tot de vereeniging der beide detachementen, willen wij nog even de lotgevallen der Orenburgsche troepen nagaan.
Dit detachement marcheerde even als de overigen in verschillende échelons, die elkander op dagmarsch-afstand volgden; zoo werd van 13 tot 15 Februari Orenburg verlaten, en van 26-30 Maart de marsch van af de Emba vervolgd. Deze troepen hadden, even als die uit Turkestan, in den aanvang met zware sneeuwstormen te kampen, terwijl in de nabijheid van de Emba de temperatuur tot - 12o R. daalde. Daarenboven zakten menschen en paarden diep in de hooge sneeuw weg, zoodat het voor de afdeeling, welke aan het hoofd marcheerde, een zware taak was, om den weg voor de overige troepen te banen. Toen later de verhoogde temperatuur de massa's sneeuw deed smelten, had men weer met andere bezwaren te worstelen, daar men nu voortdurend door een moeras moest waden, waarvan het gevolg was, dat de reeds zeer uitgeputte kameelen bij dozijnen bezweken. Tegen den 11den April bereikte men het plateau Ust-Urt. Hier steeg de temperatuur tot 36o R., waardoor de kameelen zich eenigszins van de doorgestane vermoeienissen herstelden. Na het doortrekken eener woestijn, waar plant noch dier aangetroffen werd, naderden de troepen den 17den de oevers van het meer Aral, alwaar 4 dagen rust gehouden werd, om den later volgenden legertrein in te wachten. Van 20 tot 24 April werd in 4 échelons verder doorgetrokken; de weg dien men nu volgde, voerde aan eene zijde langs de westelijke oevers van het meer Aral, en aan de andere zijde langs de steile wanden van het plateau Ust-Urt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nabij Urga, gelegen aan het geheel opgedroogde meer Aibugir, vond men een vijandelijke versterking, zonder verdedigers, die evenwel niet van genoegzame sterkte was om als steunpunt voor de Russische expeditie te dienen, en daar men hier toch een dergelijk steunpunt wilde bezitten, werd er een nieuwe redoute door de Russen aangelegd. Van hier werden nu proclamatiën uitgevaardigd aan de omliggende Kirgisenstammen, waarbij deze met zware tuchtiging bedreigd werden, voor het geval dat zij zich tegen den verderen doortocht der Russen zouden verzetten, maar hun daarentegen bescherming werd toegezegd, indien zij een vredelievende houding wilden bewaren. Deze proclamatiën hadden een gunstige uitwerking, daar de meeste stamhoofden hunne onderwerping kwamen aanbieden; ook de Kirgisen zelve naderden de troepen, boden eetwaren te koop aan, en daar zij voorkomend behandeld werden, werd de toenadering steeds grooter. De Hoofden behield de luitenant-generaal Werowkine bij zich, om bij den verderen tocht van hunne inlichtingen partij te trekken. Hoewel de Kaukasische troepen nog niet aangekomen waren, en men zelfs niet met zekerheid wist, waar deze zich bevonden, trok de luitenant-generaal Werowkine toch voorwaarts, daar hij begreep, dat hoe spoediger men de Chiweezen op het lijf viel, des te minder tegenstand er te duchten zou wezen. Het was toch genoegzaam gebleken, dat men zich in Chiwa nog steeds vleide met de gedachte, dat het klimaat de Russen zou tegenhouden, zoodat men zich daar nog niet voldoende op den aanstaanden strijd had voorbereid. Zooals wij reeds gezien hebben, had de vereeniging der beide detachementen later voorbij Kungrad plaats. Een enkel woord over het aandeel dat de Russische marine in den tocht naar Chiwa heeft gehad, kan hier zijne plaats vinden. Twee stoomkanonneerbooten, de Samarkand en de Perowsky, onder bevel van den kapitein Sitnikow, voerende te zamen 10 4ponders en 4 3ponders, en bemand met 260 mariniers, voorzien van nieuw model geweren en revolvers, waren op het meer Aral gestationneerd, om de vijandelijke kusten te verkennen. De beide schepen stoomden de rivier de Amu-Daria op, en beschoten met goed gevolg het fort Ak-Kala, dat gedeeltelijk vernield werd. Hoewel men den vijand met zijn geschut de vlucht zag nemen, werd het toch te gewaagd geacht om zonder nadere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inlichtingen van de troepen ontvangen te hebben, met een betrekkelijk geringe strijdkracht een landing te ondernemen. Daarop werd een klein detachement, sterk 1 officier en 13 matrozen, aan wal gezonden om water te halen en zoo mogelijk berichten nopens den luit.-generaal Werowkine in te winnen; doch deze dapperen, die zich vrijwillig voor de gevaarlijke onderneming beschikbaar hadden gesteld, moesten hunne stoutheid met den dood bekoopen. Later vond men hunne lijken bij elkander onthoofd op den grond liggen, en, daar van een Kirgis, die tot gids had gestrekt, nimmer meer iets werd vernomen, leidde dit tot de veronderstelling, dat deze de Russen had verraden, die waarschijnlijk in den slaap door hunne vijanden zijn overvallen en afgemaakt. Volgens een ander berichtgever had zich dit voorval eenigszins anders toegedragen, en zou er een Kirgis aan boord der schepen zijn gekomen, om namens den luit.-generaal Werowkine, zooals hij voorgaf, den chef der marine te verzoeken een klein detachement aan wal te zenden, ten einde de gemeenschap te onderhouden tusschen de land- en zeemacht der expeditie. Dit verraad zou den tragischen dood der manschappen tot gevolg hebben gehad. Intusschen bleek het, dat men Kungrad te water niet kon bereiken, tenzij er een dijk werd doorgestoken, waardoor een uitgestrekte landstreek onder water zou worden gezet. De inwoners verzochten den luit.-generaal Werowkine dringend om niet tot dezen maatregel over te gaan; en daar de bevolking zich zeer vredelievend had gedragen, wilde de generaal deze niet aanstonds ontstemmen. Te gereeder werd van het voornemen om den dijk door te steken afgezien, toen men vernam dat langs een arm der Amu-Daria de verder gelegen stad Chodschaili gemakkelijk bereikt kon worden. Daar de verdere tocht der landmacht vrij voorspoedig ten einde liep, was het aandeel dat de marine nog in de expeditie had, van weinig beteekenis. Alleen is zij nog behulpzaam geweest bij den lateren terugtocht der troepen, waarvan een deel per scheepsgelegenheid over het meer Aral naar de Russische provinciën terugkeerde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. Zuidelijk Kaukasisch Detachement.Het derde hoofd-detachement begaf zich gedeeltelijk van Krasnowodsch, gedeeltelijk van het fort Tschykyschlar beide plaatsen gelegen aan de oostelijke oevers der Caspische Zee - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar Chiwa op marsch; het bevel was opgedragen aan den kolonel Maskosow, die reeds in de jaren 1871 en 1872 verkenningstochten in deze streken had ondernomen. Vooral de expeditie van 1872 had er veel toe bijgebracht om meer met deze oorden bekend te worden; men had echter toenmaals geen zeer gunstigen indruk van de herbergzaamheid dier streken ontvangen, daar die tocht met 1400 kameelen werd ondernomen, van welke slechts 400 terugkeerden. Dr. Sievers heeft over deze expeditie, die hij medemaakte, in Petermann's Mittheilungen een belangwekkend artikel geschreven, vooral betrekking hebbende op de ontdekking der oude rivierbedding van de Oxus (Amu-Daria). Zooals bekend is, is dé groote rivier van dien naam op onverklaarbare wijze geheel opgedroogd. De bedding, door de Turkomannen Usboï, d.w.z. lage vlakte genaamd, werd bij deze gelegenheid bezocht. Zij heeft een gemiddelde diepte van 20 meter; de steile wanden worden gevormd door kleilagen; evenwel zijn op verscheidene plaatsen de oevers door het stuifzand onkenbaar geworden. Van de bron Burgun worden de oevers der rivierbedding gevormd door de steile wanden van het plateau Ust-Urt, en daar baant de rivier zich een weg door lagen mergel en schelpkalk. Van Dsojuruk af tot boven Topiatan heeft de bedding een breedte van 1000 kilometer; zij slingert daar sterk, en de nog zichtbare eilanden toonen aan dat de rivier zich in vele takken verdeelde. Hooger op wordt zij veel smaller, vooral daar waar zij door steenachtigen grond haar weg neemt. Nergens worden sporen van zijtakken of kanalen aangetroffen; vele putten en meren van zout water waren nog in den bodem aanwezig; doch zoet water werd in het geheel niet gevonden. De omliggende landstreek is dan ook volstrekt onbewoond. Over het algemeen was de bedding nog zoo scherp afgeteekend, dat men den indruk ontving alsof de rivier nog kort geleden door deze oevers had gestroomd. Om niet te zeer van ons onderwerp af te dwalen, zullen wij weder tot de expeditie van 1873 terugkeeren. Aan het hoofd van het Zuid-Kaukasisch detachement was dus een man geplaatst, die reeds vrij goed met den te volgen weg bekend was, althans tot Igdy, het uiterste punt, dat in 1872 werd bereikt; terwijl ook de Kaukasische troepen zelve reeds met tochten van dezen aard bekend waren, zoodat men met goed vertrouwen de expeditie aanvaardde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tocht was aanvankelijk vrij voorspoedig, en de vereeniging der beide onderdeelen had op het bepaalde punt Topiatan plaats, terwijl op den 13den April de reis van daar door de vereenigde troepen werd vervolgd. Kort na den afmarsch werd de tijding vernomen, dat een bende Turkomannen - naar de streek waar zij wonen Tekke-Turkomannen genaamd - zich op marsch naar Chiwa had begeven om den Chan bijstand te verleenen; ijlings zond de chef daarop een detachement Kozakken met een vuurpijlbatterij vooruit, om zoo mogelijk dit voornemen te verijdelen. Te Igdy werd de vijand achterhaald en op de vlucht gejaagd. Er werden bij die gelegenheid 267 man gevangen en bovendien nog 1000 kameelen, 5000 schapen, en een menigte wapens buit gemaakt. Niet zonder groote inspanning werd dit voordeel behaald, want het detachement had bij deze gelegenheid een afstand van 33½ uur gaans in 24 uren afgelegd zonder een teug water te bekomen. De ontmoeting werd nog gevolgd door onderscheidene schermutselingen tusschen Kozakkenpatrouilles en Turkomannen; het gevolg van een en ander was, dat deze laatsten van hun voorgenomen tocht naar Chiwa afzagen, zoodat het doel van de expeditie op dit punt volkomen werd bereikt. Den 18den April werd Igdy verlaten en daarmede het onbekende terrein betreden; men rekende 4 dagen door de zandsteppen te moeten marcheeren: doch in die verwachting werd de tot dusver zoo gelukkige colonne Markosow teleurgesteld. Het gedurig overtrekken van hooge zandheuvels bemoeielijkte den marsch zeer, doch het ergste van alles was de ondragelijke hitte. Toen men op den eersten marschdag trots alle bezwaren den voorgenomen afstand had afgelegd, bemerkten de troepen tot hun grooten schrik, dat de watervoorraad door verdamping tot op ⅔ was verminderd, terwijl het bovendien gebleken was, dat de manschappen op dezen bezwarenden marsch niet volstaan konden met de toegedachte portiën van 4 flesschen water per man en per dag. Men kon dus met recht zeggen, dat het mes - een scherp zwaard - hier van twee kanten sneed. Den volgenden morgen was de hitte nog ondragelijker, de temperatuur was tot 52o R. gestegen, en toen men in den middag van denzelfden dag andermaal de temperatuur wilde waarnemen, bleek het dat de thermometer, die tot 55o R. kon aanwijzen, gesprongen was, zoodat die warmtegraad reeds was over- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schreden. De heuvels die men ontmoette werden steeds hooger; zand kon het niet meer genoemd worden: het was fijn gloeiend stof; aan geregeld marcheeren viel niet meer te denken: het detachement geleek een karavaan, die zich met moeite voortsleepte; de paarden konden hun last niet meer dragen, zoodat de ruiters te voet naast deze hun trouwe tochtgenooten moesten gaan; de ademhaling van mensch en dier werd belemmerd, zoodat bij menigeen de levensgeesten opgewekt moesten worden door het toedienen van eenige droppels cognac, waarvoor gelukkigerwijze de officieren van gezondheid gezorgd hadden. De chef ging daarop met een detachement kozakken, van spaden voorzien, vooruit, ten einde de eerstvolgende waterbronnen nabij Orta-Kuju op te zoeken. Tot 's nachts 12 uur werd door deze voorhoede den marsch voortgezet, doch te vergeefs; en het was al te gewaagd om in de duisternis den tocht nog verder op goed geluk te vervolgen. Er moest raad geschaft worden; de kolonel Markosow besloot halt te houden, 2 à 3 man nog verder voorwaarts te zenden om te onderzoeken of men soms, zonder het te weten, zeer nabij Orta-Kuju was, terwijl een ander detachement terug werd gezonden naar het gros der colonne, om water van den voorraad der troepen te halen. Toen bij het aanbreken van den volgenden morgen de vooruitgezonden manschappen nog niet waren teruggekeerd, meende de kolonel, die niet alles op het spel wilde zetten, den terugtocht te moeten aanvaarden. Doch het kon geen marcheeren meer genoemd worden, het was staan en vallen zonder ophouden, tot men eindelijk tegen 10 uur de kozakken ontmoette, die water hadden gehaald. De chef verdeelde nu eigenhandig de portiën van den geringen voorraad nagenoeg bedorven water; de verfrissching, als men die zoo noemen mag, was dan ook niet in staat om de troepen op te wekken; de krachten keerden niet weder; zoo goed en zoo kwaad als het ging zette men intusschen den marsch voort, tot eindelijk de hoofdtroep weder werd bereikt. Van deze was inmiddels reeds een detachement teruggezonden om water te halen van Igdy, en dit detachement had nog een kleine ontmoeting met vijandelijke Turkomannen, die echter van weinig beteekenis was. Nu bekroop evenwel de Russen de angst, dat de bronnen bij Igdy onbruikbaar zouden zijn gemaakt; gelukkigerwijze bleek echter later dat deze vrees voorbarig was geweest. Den volgenden dag | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trok het geheele detachement naar Igdy terug, alwaar bij het gehouden appel nog 100 man ontbraken; van de Kozakken evenwel, hoezeer zij een veel grooteren weg hadden afgelegd, slechts 15. Aanstonds werden kameelen uitgezonden om de achterblijvers ter hulpe te snellen, met het gelukkig gevolg dat 's avonds het geheele detachement, uitgenomen 4 Kozakken, present was. Spoedig daarop kwamen ook de Kozakken terug, die naar Orta-Kuju waren vooruitgezonden en van wie men niets meer had vernomen. Zij deelden mede werkelijk de bronnen gevonden te hebben, en wel op 2 uur gaans afstand van het punt waar halt gehouden was; hunne paarden waren evenwel niet in staat geweest om aanstonds weder terug te marcheeren, zoodat zij, deze achterlatende, te voet hunne kameraden waren gaan opzoeken; de plaats bereikende, waar men elkander verlaten had, ontwaarden zij dat de troepen reeds den terugmarsch hadden aangenomen; toen moesten nog eerst de paarden van Orta-Kuju teruggehaald worden, en daarop trokken ook deze dapperen op Igdy terug. Onderweg vonden zij ook de 4 achtergebleven kozakken, doch zagen geen kans hen mede te nemen, en moesten er zich toe bepalen deze kameraden met voedsel en water eenigszins te versterken; van den hoofdtroep werd op dit bericht aanstonds verdere hulp aan deze ongelukkigen gezonden. Hoewel te Igdy een rustdag werd gehouden, herstelden de uitgeputte troepen zich slechts ten deele van de uitgestane vermoeienissen; de hevige hitte bleef aanhouden, en daar al de thermometers gesprongen waren, kon men de juiste temperatuur niet meer nagaan; 100 infanteristen en 100 kozakken waren door zonnesteken getroffen of door uitputting buiten staat verder te gaan. Toen begon men te begrijpen dat het een hopelooze poging was, om Chiwa langs dien weg te bereiken; met de wetenschap, die men nu had opgedaan, zou wel bij inspanning van alle krachten Orta-Kuju, mogelijk ook de volgende bron Dudur, te bereiken zijn; doch volgens mededeeling der inwoners was men dan nog 6 à 7 dagmarschen van Smakschir, het einde der woestenij, verwijderd, hetgeen op een afstand van 42 uur gaans geschat kon worden. Met de opgedane ondervinding voor oogen moest men er op rekenen voor dezen afstand wel 10 à 12 étappen te behoeven. Slaagde men niet, en moest voorbij Dudur andermaal de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terugtocht aangenomen worden, dan was het te vreezen, dat zich niet alleen gebrek aan drinkwater zou doen gevoelen, doch dat ook de voorraad levensmiddelen ontoereikend zou zijn; want men kon niet over genoegzame transportmiddelen beschikken, om al het noodige voor zulk een marsch mede te voeren, terwijl het evenmin mogelijk was om nog meerdere transportmiddelen uit Krassnowodsch te ontbieden. Niet dan met weêrzin werd toen het onvermijdelijk besluit genomen om de voortzetting van den tocht op te geven; en dat hierbij niet gedacht moet worden aan gebrek aan energie kan genoegzaam daaruit blijken, dat van geen enkele zijde over het niet slagen van dit detachement klachten zijn geuit; het moest erkend worden, dat de overige colonnes, hoeveel ellende en ontbering zij doorstonden, toch ook niet te worstelen hadden met een temperatuur van 55o R. Bij die hitte door het gloeiend stof te marcheeren, gaat, zonder gelaafd te kunnen worden, boven alle menschelijke inspanning, en niemand verstoutte zich er den kolonel Maskosow een verwijt van te maken, dat hij zijne troepen niet noodeloos had opgeofferd; want wat onder andere omstandigheden stalen volharding genoemd zou kunnen worden, had men hier moeten bestempelen met den naam van roekeloosheid. Herinnert men zich daarenboven dat de Zuid-Kaukasische troepen de vereeniging belet hebben der Tekke-Turkomannen met de Chiweezen, dan heeft men ook niet het recht om den tocht dezer colonne als geheel mislukt te beschouwen.
Zijn wij eenigszins uitvoerig geweest bij de beschrijving der marschen, welke volbracht moesten worden om het vijandelijke land te bereiken, en wel omdat de overwinning der menigvuldig daarbij voorkomende bezwaren beschouwd mag worden als het meest belangwekkende van den geheelen krijgstocht, wij kunnen korter zijn bij de beschrijving der eigenlijke gevechten, welke om het bezit van Chiwa geleverd werden. Een strijd tusschen slecht bewapende onbeschaafde volkeren, en Europeesche krijgslieden, die èn in ontwikkeling èn in bewapening verre boven hunne vijanden verheven zijn, kan uit een krijgskundig oogpunt niet het belang inboezemen, dat men in oorlogen van nagenoeg even sterke tegenstanders stelt. Het zal daarom voldoende zijn de verovering van Chiwa door de Russische troepen in korte trekken aan te geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij hebben de beide welslagende detachementen verlaten op 11 Mei 1873. Het Turkestansche detachement onder generaal von Kaufmann bevond zich toen bij het meer Sardabal-Kul; het Orenburg-Kaukasische detachement onder Luit.-generaal Werowkine had Kungrad verlaten, en marcheerde in de richting van Chodschaili. De lotgevallen van het laatstgenoemd detachement, dat het meest werkzame aandeel in de verovering van Chiwa nam, zullen wij in de eerste plaats nagaan. Hoewel talrijke scharen vijandelijke ruiterij zich vertoonden, kwam het in den aanvang niet tot een ernstig gevecht, daar deze, nadat van Russische zijde eenige vuurpijl- of granaatschoten waren gedaan, spoedig terugtrokken. De stad Chodschaili gaf zich dan ook zonder slag of stoot over, en werd bezet, terwijl de vijandelijke troepen in zuidelijke richting terugtrokken. Hier werd nu twee dagen rust gehouden, terwijl de omgang met de inwoners niets te wenschen overliet; de winkels werden spoedig geopend, en de soldaten maakten gretig gebruik van de gelegenheid tot aankoop van verschillende levensbehoeften. Te dezer plaatse vervoegden zich nog verscheidene hoofden van Kirgisen-stammen bij den Luit.-generaal Werowkine, om hunne onderwerping aan te bieden, en bescherming te verzoeken tegen de troepen van den Chan van Chiwa, hoofdzakelijk bestaande uit Turkomannen. De Perzische slaven, welke men in Chodschaili aantrof, werden vrij verklaard. Daar in deze beide rustdagen de troepen zich geheel van de doorgestane vermoeienissen herstelden, terwijl door de officieren de vereeniging der beide detachementen Werowkine en Lamakine feestelijk werd gevierd - voor het eerst zag men weer een gedekte tafel aangericht - marcheerde men op den 18den Mei in zeer opgewekte stemming het vijandelijk land dieper in. Door middel van de medegevoerde schraagbrug trok men over het Sausankanaal, dat buiten zijne oevers was getreden, en bij gebrek aan bruggenmaterieel de Russen lang zou hebben opgehouden. Den 20sten hadden de troepen den eersten ernstigen vijandelijken aanval te doorstaan, waarbij werkelijk aan de zijde des vijands van eenig krijgskundig talent blijk werd gegeven. Een schijnaanval op het centrum uitvoerende, maakten talrijke benden vijandelijke ruiters een omtrekkende beweging, met het doel om de achterhoede der Russen aan te vallen; zij stelden zich blijkbaar voor, den trein levens- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en transportmiddelen te vernielen, en daardoor het verder doormarcheeren onmogelijk te maken. Hoewel de achterhoede der Russen alzoo een geduchten aanval moest weerstaan, deed de daar aanwezige artillerie den vijand spoedig terugdeinzen, terwijl een flankbeweging der Russische cavalerie van het centrum bij de Turkomannen de vrees deed ontstaan van hun hoofdtroep afgesneden te worden, ten gevolge waarvan zij geheel terugtrokken. Daar de paarden van den vijand zich veel sneller bewogen dan de Russische paarden, leverde de vervolging des vijands weinig op. Alvorens Mangit te bereiken, moest nog een tweede aanval des vijands afgewacht worden, welke echter evenzeer werd afgeslagen, en waarbij een dorp in brand geraakte, terwijl aan de Russische zijde op dien dag 8 man gedood en 10 gewond werden. Na deze ontmoeting kon de stad Mangit door de Russen bezet worden, zonder verderen tegenstand te ontmoeten. Op den 22sten Mei nam de vijand nog eens een voor hem gunstige gelegenheid te baat, om de Russen tegen te houden, en wel op een oogenblik toen deze zich in een zeer doorsneden terrein bevonden, gevormd door dicht begroeide tuinen, dammen van klei en ontelbare kanalen; doch ook nu weder moesten de Turkomannen terugdeinzen voor het snelvuur der infanterie, krachtig ondersteund door de artillerie, die vooral in de flank des vijands eene geweldige slachting aanrichtte. Volgens sommige berichtgevers namen vele vijanden bij het mislukken van hun aanval de vlucht in nabijzijnde huizen, en toen nu later door het artillerievuur der Russen deze huizen in brand vlogen, durfden de Turkomannen hun schuilplaats niet meer verlaten, doch gaven de voorkeur aan den dood in de vlammen. De tegenstand der Turkomannen, die snorkend verklaard hadden, slechts als overwinnaars te zullen terugkeeren, was door deze gevechten grootendeels gebroken, zoodat velen naar hunne nomadische legerplaatsen terugkeerden. De vijand begon thans andere hulpmiddelen te baat te nemen om de Russen tegen te houden, namelijk het vernielen der bruggen over de talrijke kanalen die overgetrokken moesten worden, iets waaraan zij vroeger, vreemd genoeg, niet gedacht schenen te hebben. Zoodra dit van Russische zijde was bespeurd, werden talrijke Kozakken-patrouilles vooruitgezonden, om zoo mogelijk het doel des vijands te verijdelen, hetgeen meermalen, doch niet altijd gelukte, en bij welke ontmoetingen dan weer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kleine schermutselingen voorvielen. Thans meer en meer Chiwa naderende, ontving de Luit.-generaal een schrijven van den Chan, waarin deze zeer naief te kennen gaf, ‘dat hij niets liever verlangde dan de Russen als gasten in zijn hoofdstad te ontvangen, doch dat hij 3 à 4 dagen tijd noodig had, om alles voor een recht feestelijke ontvangst voor te bereiden, zoodat hij vriendelijk verzocht voorloopig niet verder naar Chiwa op te marcheeren, doch te wachten tot alles voor den intocht gereed zou zijn.’ Verder gaf hij nog te kennen, dat de Turkomannen zich zeer tegen zijn zin verstout hadden, de Russen op hun tocht te bemoeilijken. Dat dit schrijven meer stof tot lachen dan tot ernstig nadenken gaf, kan men zich gereedelijk voorstellen. Intusschen gingen enkele Turkomannen er in hun vertwijfeling toe over, om de woningen der Chiweezen in den omtrek te plunderen en te verbranden, zoodat, om aan deze verwoestingen een eind te maken, talrijke Russische patrouilles werden uitgezonden. Hoewel de Luit.-Generaal Werowkine op den 26sten Mei tot dicht voor de muren der stad Chiwa was genaderd, kon hij overeenkomstig zijne orders nog niet tot den hoofdaanval overgaan, voordat de vereeniging had plaats gehad met de troepen van den Generaal von Kaufmann, van wien bericht was ontvangen, dat hij de Amu- Daria had bereikt, en dat nadere bevelen zouden volgen; daar na dien tijd niets meer van hem vernomen werd, werden die orders nog steeds gewacht. Toen nu de vijand ontwaarde, dat de Russen werkeloos bleven, werd hij weder stoutmoediger, en waagde onderscheidene aanvallen, die wel is waar afgeslagen werden, doch een zeer ongunstigen invloed op de troepen uitoefenden. Eerstens toch haakten deze naar het oogenblik om een beslissenden slag te slaan, zoodat die gedwongen stilstand niet zeer in den smaak viel, terwijl aan de andere zijde het onderhouden van de noodige waakzaamheid, om zich te vrijwaren tegen overvallen des vijands, gevoegd bij het herhaald alarmeeren door kleine gevechten, den dienst in het algemeen zeer afmattend maakte. Alles in aanmerking genomen, besloot dan ook de Luit.-generaal Werowkine om verder door te trekken, en aarden batterijen tegenover de muren van Chiwa aan te leggen. Bij dezen opmarsch moesten de Russen in een défilé van slechts 4 pas | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
breedte een hevig vuur van de wallen der stad doorstaan; gelukkigerwijze werden de kogels vrij algemeen te hoog gericht; anders zouden de verliezen ontzettend zijn geweest. Onder aanhoudend strijden rukte men voorwaarts, en werden eindelijk de batterijen aangelegd, zoodat de stad nu beschoten kon worden. De troepen echter wenschten zonder veel omslag aanstonds tot de bestorming van Chiwa over te gaan, en het kostte den Luit.-generaal Werowkine hier weder veel moeite om getrouw aan zijne instructies te blijven, en de aankomst van generaal von Kaufmann af te wachten. Het vuur, dat intusschen tegen de stad was geopend, werd krachtig beantwoord, waardoor de Russen vele verliezen leden, en ook de Luit.-generaal Werowkine aan het linkeroog werd getroffen, zoodat hij het bevel moest overgeven aan den kolonel Sarantschow. Toen nu kort daarop een parlementair uit de bedreigde stad zich bij den Russischen veldoverste aanmeldde, met verzoek om een wapenstilstand te sluiten, werd aan dezen als voorwaarde gesteld, dat van beide zijden het vuur zou worden gestaakt, en dat zich daarna een Chiweesch gevolmachtigde bij den kolonel Sarantschow moest aanmelden, ten einde de onderwerping van den Chan op officiëele wijze aan te kondigen, ten bewijze waarvan alle strijdbare mannen de stad Chiwa moesten ontruimen. Nauwelijks was de parlementair in de stad teruggekeerd, of het vuur werd van de wallen hervat; wel kwam er aanstonds een tweede parlementair naar het Russische hoofdkwartier met de mededeeling, dat de hervatting der vijandelijkheden den Chan niet toegerekend kon worden, daar de Jomuden-Turkomannen hem alle gehoorzaamheid weigerden, en besloten waren den strijd voort te zetten; doch het antwoord luidde natuurlijkerwijze, dat het aan de Russen tamelijk onverschillig was, door wie de vijandelijkheden werden gepleegd, en dat de voortzetting van den strijd thans onvermijdelijk was geworden. Toen dan ook het bombardement werd hervat, en in de stad op verschillende punten brand uitbrak, nam de Chan de vlucht, terwijl zijn oom Emir-Omra het voorloopig bewind in Chiwa op zich nam. In den avond van den volgenden dag, 28 Mei, te 11 uren namiddag, werd bij het Orenburg-Kaukasisch detachement een nader bericht van den generaal von Kaufmann ontvangen, waaruit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bleek, dat het Turkestansch detachement tot op 3 uren gaans van Chiwa was genaderd. Verder werd daarbij gelast, dat op den daarop volgenden dag te 8 uren 's morgens de Luit.-generaal Werowkine zich met zijne troepen bij den generaal von Kaufmann moest aansluiten, terwijl ook Emir-Omra beloofd had zich alsdan bij dien generaal aan te melden, om over de vredesvoor-waarden te onderhandelen, het bombardement moest intusschen, indien ook de Chiweezen zich rustig gedroegen, gestaakt worden. Daar de Luit.-generaal Werowkine, zoo als reeds gezegd is, gewond was begaf zich de kolonel Sarantschow des anderen daags met de noodige troepen, waarbij zich ook de kolonel Lamakine bevond, naar het aangewezen rendez-vous, waartoe een omtrekkende beweging om de stad gemaakt moest worden. Men oordeelde echter, dat de omzichtigheid gebood, ook een deel der Russische troepen in hare stelling vóór Chiwa te handhaven, om op alle gebeurlijkheden voorbereid te wezen. De bijeenkomst, door den generaal von Kaufmann voorgeschreven, had op den bepaalden tijd plaats; de ontmoeting der troepen, nabij het doel van den tocht, bracht groote vreugde te weeg; en nadat de generaal een korte inspectie over het Orenburgsch-Kaukasisch detachement had gehouden, werd menige hartelijke handdruk gewisseld. Ook Emir-Omra kwam ter aangewezen plaats, en na eene korte onderhandeling werd Chiwa op den 29sten Mei 1873 aan den generaal von Kaufmann overgegeven. Daar intusschen aan de andere zijde, door de schromelijke verwarring, die er binnen Chiwa heerschte, de vijandelijkheden werden voortgezet, meenden de aldaar achtergebleven Russische troepen, dat de bijeenkomst met Emir-Omra de gewenschte uitkomst niet had opgeleverd; en daarom besloot de kolonel der artillerie Konstantinowitsch, toen aldaar het bevel voerende, tot de bestorming over te gaan, welke dan ook gelukte; Luit.-kolonel Skobelew drong het eerst in de stad; doch terwijl de strijd op de wallen werd gevoerd, kwam het bevel om het gevecht te staken, daar de Emir zich intusschen had onderworpen, terwijl dan ook aan de andere zijde der stad de poorten voor den generaal von Kaufmann werden geopend.
De volledigheid eischt, dat nog met enkele woorden gewaagd worde van den marsch van het Turkestansch detachement, dat wij op 11 Mei nabij het meer Sardabal-Kul in het gezicht des vijands hebben verlaten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een talrijke schaar Turkomannen wachtte hier reeds sedert twee maanden de Russische troepen af; doch hunne aanvallen werden gelukkigerwijze afgeslagen, en wel hoofdzakelijk door de welgerichte schoten der Russische artillerie. De oevers der Amu-Daria bereikt hebbende, en daar een korte rust genietende, vernam men dat eenige Turkomannen op ongeveer één uur gaans afstand met booten de rivier overtrokken, en dat een der booten midden in de rivier op een zandbank was vastgeraakt; daar die boot zeer te pas kon komen bij het overtrekken der rivier, reed een detachement zoo snel mogelijk naar de aangewezen plaats, alwaar eenige kozakken, die uitstekend geoefend zijn in het zwemmen te paard, zich in den stroom wierpen; de Turkomannen, dit ziende en de boot niet vlot kunnende krijgen, zwommen naar den tegenovergestelden oever, waarop de kozakken de boot in bezit namen. Het gelukte hun deze weder vlot te maken en naar den oever terug te voeren, terwijl één der kozakken met de paarden van zijne kameraden naar den oever terugzwom. Deze episode wordt hier medegedeeld om een staaltje te geven van hetgeen deze militairen vermogen te volbrengen. Het belangrijkste feit dat nu door de colonne volbracht moest worden, was de overtocht van de Amu-Daria; den zwaren pontontrein had men uit gebrek aan transportmiddelen in de woestijn achtergelaten; zoodat nog slechts over 3 lichte pontons beschikt kon worden. Deze en de veroverde boot der Turkomannen werden bemand en kruisten door de rivier om meerdere vaartuigen te vermeesteren; niettegenstaande de Turkomannen dit van de andere zijde van den oever trachtten te beletten, gelukte het zoodoende 15 vaartuigen, waaronder 4 groote, te vermeesteren. Nabij het punt Scheich-Aryk, waar de generaal von Kaufmann de rivier over wilde trekken, lag aan de overzijde een vijandelijk fort, waaruit de vijand evenwel door de Russische artillerie werd verdreven, en daarop begon op 18 Mei de overtocht der troepen. Op den linkeroever van de Amu-Daria - die hier een breedte had van 1060 meters - aangekomen, bevond men zich weder in het zware zand, dat de troepen aan de ellende van vroegere dagen herinnerde. Tot groote verbazing der Russen bood de vesting Chasar-Asp - de sterkste in het geheele vijandelijke land - geen tegenstand, daar de troepen reeds teruggetrokken waren, en men slechts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vreedzame inwoners vond: Van deze sterkte af, die op den 23sten Mei bereikt werd, moesten nog 12 uren gaans tot Chiwa afgelegd worden; men wachtte aldaar totdat de geheele achterhoedetrein de Amu-Daria was overgetrokken, en begaf zich eindelijk den 27sten Mei op marsch naar het lang verwachte Chiwa; den volgenden dag was men reeds dicht bij de stad genaderd. Nadat de Chan nog achtervolgens twee parlementairs naar den generaal von Kaufmann had gezonden, waarin hij zijn verwondering te kennen gaf, dat de Russen nog verder doortrokken, daar hij meende aan alle eischen der Russische Regeering te hebben voldaan, werd hem op zijn vertoogen geantwoord, dat hem den volgenden dag binnen Chiwa de vredesvoorwaarden zouden worden voorgeschreven. Daarop volgde de reeds vermelde vlucht van den Chan, de vereeniging met de troepen van kolonel Sarantschow, de samenkomst met Emir Omra en de overgave der stad. Na de overgave van Chiwa was de generaal von Kaufmann met het Turkestansche detachement de stad binnengetrokken, terwijl het Orenburgsche detachement zijn stelling vóór de wallen bleef innemen; doch ook de eerstbedoelde troepen verlieten spoedig weer de stad om legerplaatsen in den omtrek te bezetten, terwijl slechts de citadel en de twee hoofdpoorten door de Russen bezet werden. De omgang tusschen de inwoners en de soldaten kwam spoedig op vriendschappelijken voet, terwijl de voeding der troepen gedeeltelijk plaats had door aankoop van levensmiddelen in de stad. De Chan, die naar de Jomuden-Turkomannen was gevlucht, welke volkstam zich, naar men zeide, tot het uiterste wilde verdedigen, kwam, nadat hij een schrijven van den generaal von Kaufmann had ontvangen, zich bij dezen aanmelden, en daar hij zich onvoorwaardelijk onderwierp, werd hij aanstonds in zijn waardigheid hersteld, met dien verstande evenwel, dat hem een Regeeringsraad ter zijde werd gesteld, welke tot taak had, om de verhouding tusschen Rusland en het Chanaat op duurzamen voet te regelen. Drie Russische hoofdofficieren, door den generaal von Kaufmann daartoe aangewezen, en drie aanzienlijke Chiweezen, door den Chan met goedvinden van den generaal benoemd, vormden dezen Raad, waarvan de Chan zelf het voorzitterschap bekleedde. De rechtspraak in het gebied van Chiwa, alsmede de bevoegdheid tot aanstelling en ontslag van autoriteiten in dat rijk, bleven aan den Chan opgedragen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het bleek al spoedig dat slechts één der Chiweesche raadsleden tot het uitoefenen dezer hooge waardigheid in staat kon geacht worden, namelijk Mad-Dias, de neef van den Chan; zoodat de luit.-kolonel Iwanow, van Russische zijde de hoofdpersoon in den raad, met dezen hoofdzakelijk de verdere regelingen tot stand bracht. De Chan zelf gedroeg zich wel is waar verstandig in zijn lot, doch bekommerde zich overigens weinig om den gang van zaken; hij was gewend zich te laten leiden, en de gespannen verhouding, die tusschen zijn rijk en Rusland was ontstaan, moest hoofdzakelijk op rekening geschreven worden van twee Chiweezen: Mad-Murad en Essoul-Baschi Rachmet-Ulla, die de geheele macht in Chiwa in handen hadden weten te krijgen, en met hun aanhang allerlei maatregelen hadden doorgedreven, die tot den oorlog aanleiding gaven. Deze beide mannen waren aanstonds na de inneming van Chiwa gevangen naar Kasalinsk overgebracht, om daar verder af te wachten, wat omtrent hen beslist zou worden. Een der eerste regeeringsdaden was de afschaffing der slavernij, welke maatregel evenwel in den aanvang nog al op vele moeielijkheden stuitte, waarover later nog met een enkel woord gesproken zal worden. Hoe meer de generaal von Kaufmann met de toestanden in Chiwa bekend geraakte, des te duidelijk werd het hem, dat de onderwerping van den Chan op zich zelf nog geen voldoenden waarborg opleverde voor de vredelievende oplossing der hangende quaestiën, daar de naburige stammen der Turkomannen zich hoegenaamd niet stoorden aan tractaten of verdragen door den Chan gesloten. Zij waren dan ook trouwens niet aan zijn heerschappij onderworpen, doch hadden slechts de verplichting na te komen, om in geval Chiwa in oorlog gewikkeld was, 1000 ruiters als hulptroepen te verstrekken, en zelfs deze verplichting kwamen zij slecht na. Niet zelden toch gingen zij er toe over om de eigendommen der Chiweezen zelf bij dergelijke gelegenheden te plunderen, zooals dan ook geschied was na den mislukten strijd tegen het Orenburgsch detachement. Veel zou dus afhangen van de houding, die deze roofzuchtige volksstammen bij den nieuwen stand van zaken zouden aannemen, en om zich daarvan te vergewissen, ontbood de generaal von Kaufmann de hoofden dier volksstammen bij zich. Slechts schoorvoetend en na herhaalde aanmaning werd aan deze oproeping gevolg gegeven; eenmaal voor den generaal verschenen, toonden zij zich bereid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een hun opgelegde oorlogschatting, ten bedrage van 300,000 roebels, te betalen: doch spoedig bleek het, dat er niet aan gedacht werd deze belofte ook na te komen, zoodat het noodig werd geoordeeld hun nog een gevoelige les toe te dienen, en met geweld tot het opbrengen der schatting te noodzaken. Tot dit doel werd op den 9den Juli een detachement, onder bevel van den generaal-majoor Golowatschow, uitgezonden, die spoedig ondervond dat de overmoed dezer woeste volksstammen nog niet gefnuikt was; op den 13den toch ondernamen zij een woedenden aanval op de legerplaats, door de Russen betrokken, nabij het dorp Tschandyr, 17 uur gaans noordwestelijk van Chiwa; na een hardnekkigen strijd werden de Turkomannen evenwel teruggeslagen, en zoover mogelijk bij hun terugtocht vervolgd. Reeds den 15den ondernamen zij een nieuwen aanval, en gaven daarbij blijken van groote onverschrokkenheid; zoo hadden onder anderen verscheidene Turkomannen op de croûpe der paarden hunner kameraden plaats genomen, om zoodoende spoedig hun vijanden te bereiken. Kort voor de Russische gelederen, sprongen zij van de paarden af, om, de oogen met de linkerhand bedekkende, en de sabel in de rechtervuist zwaaiende, tegen de bajonnetten in te stormen; de kalme Russische infanterie liet zich evenwel door deze woeste aanvallen niet uit het veld slaan, doch deed het grootste gedeelte hunner tegenstanders in het zand bijten. Enkele Turkomannen waagden zelfs op de zoo even beschreven wijze een aanval in front tegen een vurende batterij, die evenwel spoedig door eenige kartetschoten de dolzinnigen voor hun euvelmoed deed boeten. Door een dezer naakte woestelingen werd de chef, Generaal-majoor Golowatschow, gewond. Zelfs deze tweede bloedige ontmoeting had hun verzet nog niet gebroken daar zij, toen de Russen weder ter hunner vervolging voorwaarts gingen, hun terugtocht staakten, om een laatsten wanhopigen aanval te ondernemen, waarbij zij evenwel andermaal voor de overmacht der Europeesche wapenen moesten bukken. Volgens Russische berichten verloren de Turkomannen, die ten getale van 10,000 man deze gevechten hadden ondernomen, daarbij 800 man aan dooden, de gekwetsten niet medegerekend; aan de Russische zijde sneuvelden 1 officier en 3 minderen, terwijl de chef der expeditie, 4 officieren en 32 minderen gekwetst werden. Toen de Russen hun zegetocht voortzetten, stieten zij den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17den Juli op drie in staat van verdediging gebrachte wagenburchten, die zij na hardnekkigen strijd buit maakten; terwijl de Turkomannen tot aan de grenzen der woestijn werden vervolgd. Bij deze gelegenheid sneuvelden 500 Turkomannen, terwijl 5000 stuks hoornvee, 100 kameelen en een menigte wapenen in handen der Russen vielen, die slechts 3 gekwetsten hadden. Nadat de veroverde wagens en wapenrustingen verbrand waren, trok het detachement terug, en ontmoette spoedig een gedeelte der Orenburgsche troepen, onder bevel van den kolonel Sarantschow, uitgezonden om hun kameraden te ondersteunen, daar in Chiwa de valsche mare was verspreid, dat de Generaal Golowatschow zich te ver vooruit had gewaagd, omsingeld was, en voor de overmacht des vijands had moeten bukken. Den 20sten Juli kwamen de voornaamste hoofden der overwonnen volksstammen zich aanmelden bij den generaal von Kaufmann. die zich inmiddels ook uit Chiwa naar het tooneel van den laatsten strijd had begeven; de kracht der Turkomannen scheen nu voldoende gebroken te zijn, want de hoofden kwamen vergiffenis vragen en tevens vergunning om naar hun legerplaatsen terug te mogen keeren, daar in de woestijn, waarheen zij gevlucht waren, de hongerdood hun spoedig zou te wachten staan. De generaal, van oordeel zijnde dat de ondervonden les genoegzaam was geweest, willigde dit verzoek in, doch legde hun een schatting op van 310,000 roebels, te voldoen binnen 12 dagen, gedeeltelijk in geld, gedeeltelijk in kameelen. Hoewel de Turkomannen reeds den volgenden dag een aanvang maakten met de afbetaling hunner schuld, bekoelde die ijver toch spoedig, daar zij op 2 Augustus, dus na 13 dagen, nog slechts het derde gedeelte der verschuldigde som bijeen hadden gebracht. In aanmerking nemende dat zij toch ook zware verliezen hadden geleden, en het dus, vooral bij volkeren die geen welgeordenden staat vormen, geen gemakkelijke taak was de noodige gelden bijeen te brengen, besloot de generaal aan de Turkomannen toe te staan nog een gedeelte der verschuldigde schatting in tarwe te voldoen. Ten einde zich evenwel te vrijwaren tegen nieuwe trouweloosheid des vijands, nam hij eenige der voornaamste stamhoofden bij den terugtocht als gijzelaars mede. Behalve deze bloedige expeditie werden er gedurende het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verblijf in deze gewesten, nog verscheidene tochten van vredelievenden aard ondernomen, welke strekken moesten om meer met de omliggende streken bekend te worden. Zoo ook werd er door den luit.-kolonel Skobelew, die zich vrijwillig daartoe aanbood, een tocht ondernomen in de richting, vanwaar de Zuid-Kaukasische troepen nog steeds verwacht werden. Hij begaf zich naar het zuid-westen op marsch, begeleid door drie Turkomannen die als gidsen dienst deden. Het gelukte hem echter evenmin als zijne kamaraden uit het zuiden Orta-Kuju te bereiken, nabij de bron Nephis-Goli moest hij den terugtocht aannemen, alwaar men rekende nog 2 uren gaans van Orta-Kuju verwijderd te zijn. De Luit.-kolonel Skobelew beschrijft deze landstreek, als ontoegankelijk voor de artillerie en den legertrein, en wel hoofdzakelijk wegens de talrijke steile hoogten van zeer fijn zand, waardoor men zich bezwaarlijk heen kon worstelen; ook werd berekend, dat op dezen doortocht ruim 35 uren gaans afgelegd moesten worden zonder drinkwater aan te treffen. Omtrent het niet slagen van de Zuid-Kaukasische colonnes kon na den uitslag van dit onderzoek geen twijfel meer bij de overige troepen in Chiwa bestaan. Intusschen werd op den 12den Augustus 1873 tusschen den generaal von Kaufmann en den Chan een vredestractaat gesloten van den volgenden inhoud:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op denzelfden dag, waarop dit verdrag werd onderteekend, verlieten de nog in Chiwa overgebleven troepen die gewesten. Het volk bleef tot het laatste oogenblik toe vredelievend; de generaal von Kaufmann hield bij den afmarsch een soort van afscheidsrede, waarin hij het volk aanbeval gehoorzaam te blijven aan hun wettigen Heer; van den Chan, die de troepen een eind wegs uitgeleide deed, werd eindelijk op vriendschappelijke wijze afscheid genomen. Emir-Omra, die een korten tijd het bestuur in Chiwa op zich had genomen, trok met de Russische troepen mede. Hoewel hij door generaal von Kaufmann dringend was aanbevolen in de gunst van den Chan, achtte hij toch - naar het scheen - het verblijf te Chiwa na het vertrek der Russische troepen minder veilig.
Alvorens met de Russische troepen Chiwa te verlaten, willen wij, aan de hand van L. Kostenko, een der tochtgenooten, nog een blik slaan op de stad en hare bewoners. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door de omliggende tuinen nadert men Chiwa tot op een afstand van 2.000 kilom. zonder iets van de stad te bespeuren. Zoodra evenwel de reiziger door een der zeven poorten binnen de wallen is gekomen, zal hij welhaast bespeuren dat het inwendige der stad niet in overeenstemming is met hare lachende omgeving. In de stad toch vindt men overal kleine, scheeve, onreine en onaanzienlijke woningen, die grootendeels van kleiaarde zijn opgetrokken, een die kromme smalle straten vormen, waarin diepe karresporen de passage bemoeielijken. Het plaveisel is zeer onvoldoende en bijna overal ongelijk. Wordt het oog alzoo niet gestreeld door de schoonheden van Chiwa, de reukorganen van den reiziger, zelfs al komt deze niet uit Europeesche maar uit andere Middel-Aziatische steden, wordt in nog mindere mate aangenaam aangedaan, daar de zindelijkheid zeer veel te wenschen overlaat. De straten zijn verzamelplaatsen van vuilnis, terwijl daarenboven talrijke begraafplaatsen zich binnen de muren dezer residentie bevinden. Het spreekt wel van zelf, dat de gezondheidstoestand veel te wenschen overlaat, en dat Liernur hier wonderen zou kunnen verrichten. Pleinen door gebouwen omringd vindt men bijna niet; wel zijn er binnen de wallen vele open onbebouwde plaatsen, die evenwel door het regenwater, dat hier geen uitweg heeft, veelal in modderpoelen worden herschapen. De wallen hebben eene lengte van 6.000 kilom., de citadel, een versterkte vierhoek in de stad gelegen, is 2.000 kilom. lang. Deze versterkingen hebben echter, door hunne gebrekkige inrichting, tegen Europeesche troepen weinig waarde. De gebouwen, welke in de citadel aangetroffen worden, zijn meestal het eigendom der regeering; opmerking verdienen o.a. het paleis, de voornaamste moskee en de school. Een groot kanaal, Polwan-Ata genoemd, met twee groote en meerdere kleine zijtakken, besproeit de stad, en voorziet deze van het noodige drinkwater. Het bebouwde gedeelte der eigenlijke stad telt slechts 1200 huizen, terwijl het westelijk gedeelte bijna geheel uit akkers en tuinen bestaat. De voornaamste der 17 moskeeën, welke in de stad worden aangetroffen, draagt den naam van Polwan-Ata en is het schoonste gebouw van geheel Chiwa; zij werd in 1811 door Mahomed-Rahim gebouwd; als bouwstof dienden gebakken tegels, en voor het dak groene zoogenaamde kachelsteenen, terwijl op den nok een gouden knop geplaatst werd. De in- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wendige ruimte is in 4 gewelfde afdeelingen verdeeld, waarvan de middelste van boven tot onder met allerlei afbeeldingen is versierd, die door blauwe tegels zijn gevormd. De school werd in 1843 gebouwd, en is slechts door een enge straat van het paleis gescheiden; een beschrijving van al die gebouwen zou ons te ver leiden, wij zullen er daarom slechts dit van zeggen, dat hier 300 leerlingen door 4 onderwijzers worden opgevoed; voor het onderhoud van elken leerling worden jaarlijks geld en levensmiddelen verstrekt. Velen onzer zal het niet weinig verwonderen, zulk een verstandige regeling in verre Aziatische gewesten te ontmoeten; toch zou men verkeerd handelen door groote verwachtingen te koesteren aangaande de algemeene ontwikkeling des volks, dat nog op een zeer lagen trap van beschaving staat. Om zich hiervan een denkbeeld te vormen, zal het voldoende zijn, mede te deelen, dat de geleerden in Chiwa van de tegenwoordigheid der Russen gebruik maakten, om tot de oplossing te geraken van eenige moeielijke vraagpunten, en daaronder rekenden zij de volgende quaestiën: hoeveel hemelen er in werkelijkheid zijn; hoever de aarde van de eerste zichtbare hemel verwijderd is; of het mogelijk is het menschelijk lichaam in hoogen ouderdom door toediening van geneesmiddelen weder zoo krachtig te maken als in de jeugd? Het paleis van den Chan is, even als alle andere huizen in Chiwa, uit kleiaarde gebouwd, en bestaat uit verscheidene afdeelingen, waarvan er eenigen door hooge staatsambtenaren worden bewoond; het gedeelte dat de Chan zelf betrekt bestaat uit twee onderafdeelingen, waarvan het eene den harem vormt. Door smerige corridors nadert men tot de gehoorzaal van den vorst, bestaande in een open plaats, die echter evenmin als de overige deelen van het paleis door schoonheid uitmunt. Een galerij of terras, die zich boven deze gehoorzaal verheft, en alwaar bij plechtige gelegenheden ontvangen wordt, is merkwaardig, daar een menigte bonte kachel- of vloersteenen hier tot sieraad aan wand en zoldering zijn aangebracht. De harem, die bij de aankomst der Russische troepen geheel verlaten was, daar alle vrouwen de vlucht hadden genomen, getuigt evenmin van weelde; zij bestaat uit kleine donkere vertrekken, waarin zich geen enkel meubel bevindt, uitgenomen de slaapsteden, waaronder er zijn voor 4 personen; de vloeren evenwel zijn rijkelijk voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zien van Persische tapijten en kussens, die, met een groote massa thee- en eetserviezen en artikelen van opschik, de eigenlijke rijkdom in het paleis uitmaken; de kostbaarste toilet-artikelen hadden eene waarde van 2000 roebels. Om de dames uitspanning te bezorgen waren er een menigte speeldoozen voorhanden, en allerlei snuisterijen, o.a. Russische epauletten en verdere militaire ornamenten; ook de duiventeelt is voor haar eene gewenschte afleiding, terwijl eindelijk door de groote hoeveelheid reukwerk, vooral rozenwater, het geheele paleis geparfumeerd was. Onder de vrouwen van den harem vindt men alle nationaliteiten van Middel-Azië vertegenwoordigd; zij leven van de buitenwereld geheel afgescheiden; eenige dagen na de overgave van Chiwa keerden zij uit de vrijwillige ballingschap terug, om hier haar eentonig leven weêr te gaan hervatten. Het aantal inwoners der stad Chiwa wordt berekend op ongeveer 4000 zielenGa naar voetnoot1: men vindt er Sarten, Usbeken, Turkomannen en Perzen; daarentegen treft men er slechts weinig Joden en Afghanen aan. De slavenhandel werd hier tot in 1873 nog steeds gedreven, waartoe bepaalde markten waren opgericht; een krachtig ontwikkeld man was het meeste geld waard; van de vrouwen werden de schoonste en jongste het duurst betaald; verder werd over het algemeen voor Russen meer besteed dan voor Perzen, welke laatsten evenwel verreweg het meest aangetroffen werden. Enkele slaven, die van meerdere ontwikkeling blijken gaven, werden somwijlen tot hooge betrekkingen geroepen. De slaven werden meest door de Turkomannen op de grenzen des Rijks gevangen, en dan, onder slagen, en zonder veel voedsel te genieten, naar de markten gedreven; 's nachts bond men hen aan palen, waardoor zoowel het zitten als staan onmogelijk werd gemaakt. Afghanen mogen, daar zij geen ketters zijn, niet als slaven verkocht worden, omdat de Koran zulks verbiedt; doch ook daarvoor had de geldzucht een hulpmiddel uitgedacht, daar deze ongelukkigen, zoo zij in handen der Turkomannen vielen, eerst door allerlei pijnigingen gedwongen werden van geloof te veranderen. Bij feestelijke gelegenheden werden er slaven ter dood ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bracht, die dan opgehangen of onthoofd werden. Voor deze terechtstellingen waren bepaalde plaatsen aangewezen, en het gebeurde zelden dat de galg langen tijd achter elkander, wat men zou kunnen noemen à prendre was. De afschaffing van dezen menschonteerenden handel gaf althans in den aanvang nog tot verscheidene treurige tooneelen aanleiding. Zoodra Chiwa door de Russen bezet was, begrepen de slaven dat nu hun tijd was gekomen, en aanstonds vingen zij aan hunne vroegere onderdrukkers te berooven en te mishandelen; een hevige strijd volgde, en nu waren het de Chiweezen, die hulp bij de Russen kwamen zoeken; om een einde aan dezen strijd te maken, werden twee Perzen tot een waarschuwend voorbeeld opgehangen. Daarop veranderde het too-neel, daar nu de slaven weer evenveel te lijden hadden van de Chiweezen, die zich op nieuw meester waanden; om de arme slaven te beletten de vlucht te nemen, sneden de Chiweezen hunne voetzoolen of kuiten open, en stopten paardenhaar in de wonden. Aan dergelijke gruwelen moest een einde komen, en daarom dwong generaal von Kaufmann, reeds vóór dat de vredesvoorwaarden in het algemeen waren geregeld, den Chan al dadelijk de slavernij in zijn geheele rijk af te schaffen, ten gevolge waarvan er 40,000 de vrijheid erlangden; zij trokken in detachementen van 5 à 600 man, naar hun vaderland terug. Hoewel zij gedeeltelijk door Russische troepen werden uitgeleid, en de Perzische Regeering van hunne aankomst was onderricht, waren toch niet allen zoo gelukkig hun vaderland terug te zien, daar er onder weg nog verscheidene het slachtoffer werden van de woede en wraakzucht der Turkomannen. Wat nu de zeden en gewoonten der eigenlijke bevolking van Chiwa betreft, kan nog het volgende medegedeeld worden. Het ras gelijkt het meest op dat der Usbeken, die in Taschkend wonen; door kruising evenwel met het Perzische ras, is het gewijzigd, en draagt den naam van Sarten. De kleeding onderscheidt zich inzonderheid door buitengewoon hooge en zware mutsen van lammervellen; deze veroorzaken den eigenaardigen stand der ooren, die bij de Sarten ver van het hoofd afwijken. Ambtenaren dragen hooge pelsmutsen van kegelvormige gedaante met de breede zijde naar boven; dergelijke mutsen worden ook door den Chan als onderscheidingsteeken ten geschenke gegeven. Verder dragen de inwoners een soort van ka- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
baai, wij zouden zeggen chamber-cloak, half van zijde, half van katoen vervaardigd. De kleeding der vrouwen komt veel overeen met die der omringende volken; doch ook zij dragen hooge mutsen, en versieren zich door kostbare ringen in den neus te dragen, die soms de geheele bovenlip bedekken. Hoewel de bevolking over het algemeen arm is, ziet men geen bedelaars, en onderscheidt zij zich door zindelijkheid van kleeding; het uiterlijk der inwoners is daarentegen weinig innemend; zij hebben grove trekken, en zien er over het algemeen ziekelijk uit, een gevolg van de vele onder hen heerschende kwalen, waaronder pokken en oogontstekingen een eerste plaats innemen; ook hun ongebonden levenswijze veroorzaakt vele ongemakken; onder de kinderen vindt men meer innemende gelaatstrekken; doch deze genieten er niet lang van; vooral de meisjes verouderen zeer spoedig, eensdeels door den zwaren arbeid, dien zij te verrichten hebben, anderdeels omdat zij op zeer jeugdigen leeftijd in het huwelijk treden. Handel en nijverheid bloeien in Chiwa weinig; van de voortbrengselen des rijks verdienen slechts de vruchten, die gedroogd naar Rusland worden uitgevoerd, vermelding; vooral de meloenen zijn zeer gewild; de zijdeweverijen zijn van veel minder beteekenis dan die in Buchara; de katoen, welke in Chiwa wordt vervaardigd, is daarentegen veel gezocht; overigens worden er geen fabrieken aangetroffen. De godsdienstige begrippen zijn zeer primitief en vormelijk. Trouwens hierin staan de Chiweezen niet alleen; aan hoevele godsdiensten ontvalt niet de voornaamste steun, indien de vorm vervalt? - Begrip van vaderlandsliefde en van algemeen belang hebben de Chiweezen niet; daarentegen zijn zij zeer arglistig en vol leugens en bedrog. Zoo diep is dit volk gezonken, dat toch eenige eeuwen geleden zeer veel levenskracht vertoonde, ja, voor dien tijd, beroemde geleerden als Avicenna en Abulgari onder zijn zonen telde. Levert de stad Chiwa geen verrassend schouwspel op, daarentegen maakt de landstreek in het algemeen een zeer gunstigen indruk, daar deze oase zeer vruchtbaar is; van den oogst dien men hier inzamelt, kan men zich in Europa geen denkbeeld vormen; zoo levert de oogst van de tarwe 20 maal zooveel op als er gezaaid is, bijv. op een tanap (1820 M2) zaait men 5 batmann (95 kilogr.), terwijl de oogst 80 à 100 batmann | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1500 à 1900 kilogr.) bedraagt; een soort klaver, welke aldaar groeit, kan zelfs 4 maal gedurende den zomer gemaaid worden. Deze rijke oogst is een gevolg van de doelmatige wijze van bemesting en besproeiing der velden; van uit de Amu-Daria loopen namelijk eenige hoofdkanalen door het land, die, wat de breedte aangaat, rivieren genoemd zouden kunnen worden; op sommige plaatsen bedraagt deze breedte 426 M.; tallooze zijkanalen staan met deze hoofd-kanalen in verbinding. Een korte beschrijving van de wijze waarop de kanalen worden behandeld kan wellicht belang inboezemen. In November worden in de hoofdkanalen nabij de plaats waar zij met de Amu-Daria gemeenschap hebben, dammen aangelegd, terwijl afvoerkanalen de gelegenheid geven om het water dat boven tegen de dammen staat, weder in de rivier terug te leiden, waardoor belet wordt, dat de aandrang van het water den dam doet bezwijken. Tegen Maart wordt nu de geheele bevolking, die aan de kanalen woont, opgeroepen om deze schoon te maken; naar het grootste kanaal Polwan-Ata begeeft de Chan zich in eigen persoon om den arbeid gade te slaan; de inwoners moeten dit werk niet alleen zonder belooning verrichten, maar zij betalen integendeel nog ƒ 0.38 daags aan de opzichters. In 6 tot 7 dagen is het werk verricht; daarop worden de dammen geopend en het water uit de Amu-Daria besproeit de landerijen. Daar de meeste velden vrij diep onder den waterspiegel liggen - onder A.D.P. zouden wij kunnen zeggen (Amu-Dariapeil) - zoo maakt men om het water op het land te brengen gebruik van zoogenaamde Perzische waterraden; dit eenvoudige werktuig wordt door kameelen, paarden of ezels in beweging gebracht; verschillende kamraderen brengen de beweging over op een groot verticaal rad, draaiende in normale richting op het kanaal; de omtrek van dit rad, dat 2.1 M. middellijn heeft, is voorzien van watervaten, die bij de draaiende beweging het water uit het kanaal scheppen en uitstorten in een soort van trog, waardoor het verder op de velden wordt geleid. Water- of windmolens vindt men hier in het geheel niet. De rijke oogst, die hier verkregen wordt, is oorzaak dat niettegenstaande de versnippering van het grondbezit de landbewoners hun bestaan kunnen vinden; een Chiwees, die 10 tanap (1 = 1820 M.2) grond bezit, staat als rijk bekend. De landhoeven, die in den regel op 500 M. afstand van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
elkander liggen, of ook soms als groep een soort van dorp vormen, bestaan uit woningen van kleiaarde; bij het oprichten der muren wordt tusschen elke laag klei een laag riet gelegd, als middel tegen de vochtigheid; verder wordt de muur van binnen en van buiten geschoord door palen; rondom de woning ligt dan het erf, voorzien van een vijver, die in gemeenschap staat met een der naastbijzijnde kanalen. Om de zoo noodige schaduw te verkrijgen worden eenige boomen, meest olmen, op deze erven geplant; eindelijk wordt de schutting gevormd door hagen van moerbeiboomen, welke tevens dienen tot voeding der zijdewormen, die hier veel worden aangekweekt. De transportmiddelen die de Chiweezen gebruiken, moeten, om hunne eigenaardigheid hier nog beschreven worden. Te land bedient men zich van zoogenaamde Arba's, zijnde kleine karren voor één paard, die een soort van houten kist vormen en een last van ruim 300 kilogram kunnen vervoeren. Op een soort van balcon, boven de croûpe van het paard aan de kar bevestigd, neemt de voerman plaats, terwijl hij met de beide voeten op de lamoenboomen drukt, ten einde het opwippen te beletten; het draagkussen is zoodanig ingericht, dat de last van het voertuig niet op het paard drukt, wat bij de meeste wagens in Middel-Azië in gebruik het geval is, zoodat men dan ook bijv. in Taschkend en Samarkand zelden een paard ziet waarvan de rug niet beschadigd of gewond is. Voor het vervoer te water bedienen de Chiweezen zich van tweeërlei soort van vaartuigen, kaïuken genaamd. De grootste zijn circa 7 ½ M. lang en ruim 2 M. breed, en kunnen 100 personen of ook 2 stukken geschut bevatten; de kleine booten zijn 4 ½ M. lang en 1 ½ M. breed. Zeilen zijn bij de Chiweezen niet bekend; zij bedienen zich altijd van riemen, die ook als roer dienst doen. Stroomafwaarts worden zoodoende 7 à 10,000 M. in het uur afgelegd; stroomopwaarts worden de vaartuigen door middel van jaaglijnen getrokken. In het Chanaat Chiwa bevinden zich aan de oevers der Amu-Daria twee plaatsen, welke geschikt zijn om tot rivier-overgang gekozen te worden, en wel ten eerste bij Scheich-Aryk in het zuid-oostelijk gedeelte van Chiwa, en ten tweede tusschen Schurachan en Chanki in het midden der Oase; bij de aankomst der Russische troepen werd het eerste, - bij den terugkeer, althans door een gedeelte der troepen, het laatste overgangspunt gekozen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beiden hebben hunne voor- en nadeelen. Bij Scheich-Aryk. is de stroom zoo sterk, dat de booten bij den overgang veelal afdrijven, zoodat zij aan genen oever eerst door middel van jaaglijnen teruggebracht moeten worden naar het punt waar men landen wil; daardoor kan elke boot hier slechts 2 maal op eenen dag overvaren, bij hoogen waterstand somwijlen slechts eenmaal, daar de rivier hier 1065 M. breed is. Nabij Chanki is de rivier in drie hoofd- en eenige kleine armen verdeeld, waarvan de voornaamste 640 M. breed is, terwijl de geheele afstand van oever tot oever 8500 M. bedraagt; het afdrijven der booten komt hier minder voor; doch natuurlijkerwijze is het uit een ander oogpunt lastig zich tusschen de armen telkens weer over land te moeten begeven; bij zeer hoog water loopen de landtongen in de rivier geheel onder; door de verbazende breedte welke het vaarwater dan verkrijgt, gepaard aan den sterken stroom, is de overtocht dan nog bezwaarlijker. Gedeeltelijk stroomt de Amu-Daria tusschen bergketens, die op enkele plaatsen zeer steile oevers vormen; gedeeltelijk, vooral aan de benedenrivier, zijn de oevers vlak; slechts op enkele weinige plaatsen zijn deze bewoond, en het maakt een treurigen indruk wanneer men een rivier van dien omvang - die in Europa zeer zeker handel en nijverheid tot zich zou trekken, - hier zoo verlaten door het land ziet stroomen. Bij den terugkeer der troepen voer een gedeelte met booten de Amu-Daria af, en bij deze gelegenheid maakten de soldaten op minder aangename wijze kennis met een soort van venijnige muggen, welke bloeddorstige insecten met geheele zwermen op de Russen nedervielen, en hen vreeselijk teisterden, vooral des nachts. Beneden Chodsaili ontmoetten zij geheele zwermen vliegende krekels, die tot voedsel strekken aan vogels, welke aldaar in grooten getale worden aangetroffen; daaronder bevinden zich ook vele nachtegalen, die, in tegenstelling met hunne Europeesche collega's, ook over dag hun liefelijk gezang doen hooren. In het riet, dat in dichte massa's langs den oever groeit, zag men vele wilde zwijnen, tijgers en fasanten. De Ischan, een der armen van de Amu-Daria, is op sommige plaatsen zoo breed, dat de rivier een meer gelijkt, en bij hevigen storm is de vaart aldaar zeer gevaarlijk; uit dezen arm komt men in de Ulkan-Darja, welke hare wateren nabij het fort Ak-Kala in het meer Aral stort. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het detachement, waarvan zooeven gesproken werd, scheepte zich hier in op de stoomschepen de Samakand en de Perowsk, om daarmede over het meer Aral de monding der Syr-Daria te bereiken, ten einde vervolgens langs dezen rivier stroomopwaarts naar Kasalinsk te vertrekken. Zij hadden op dezen tocht nog gelegenheid op te merken dat de scheepvaart op dit meer niet tot de gemakkelijkste behoort; de Perowsk had in het midden van het meer een hevige windvlaag, gepaard met plasregens, te doorstaan, ten gevolge waarvan het schip vreeslijk geslingerd werd en de zeilen scheurden, terwijl somwijlen de raderen beurtelings geheel buiten het water kwamen en in de lucht ronddraaiden; gelukkigerwijze hield dit weder slechts 20 minuten aan, zoodat men den tocht ongedeerd kon voortzetten; men bereikte evenwel de monding der Syr-Daria niet, zonder nog meermalen te hebben ondervonden dat het meer Aral terecht onder de onstuimige wateren mag geteld worden.
Met de vrienden waarmede men op reis gaat, moet men ook weer huiswaarts keeren; deze regel der gezelligheid zou ons moeten nopen, ook den terugkeer der troepen in alle bijzonderheden te beschrijven. Wij zouden ons evenwel kunnen tevreden stellen met die bekende korporaals-explicatie: rechts-om, en linksom, is precies hetzelfde, met dat onderscheid dat het net het tegenovergestelde is, en toch zouden we dan de waarheid niet zeer nabij zijn; er bestaat toch een groot verschil in het oprukken langs verschillende wegen door een vijandelijk land, dat betrekkelijk nog weinig bekend is, of wel tusschen het huiswaarts keeren na welvolbrachten strijd langs meer bekende wegen, waarop geen vijandelijke aanvallen meer te duchten zijn. Vóór den aftocht der troepen werd er nog op den rechteroever der Amu-Daria, een half uur gaans landwaarts in, een fort aangelegd, Petro-Alexandrowsk genaamd; het werd in zoover voltooid, dat aan de achterblijvende bezetting, sterk 9 compagniën infanterie, 4 sotniën kozakken en 8 stukken geschut, onder bevel van den kolonel Iwanow, de verdere voltooiing kon worden overgelaten. Het fort was gelegen in een vruchtbare en bevolkte streek, op nagenoeg twee uren gaans van Chanki, en één uur gaans van Schurachan, terwijl de nabijheid van de steden Urgentsch en Chanki - het centrum van den handel - op de keuze van dit punt niet zonder invloed was gebleven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nopens den terugkeer der troepen zij nog slechts medegedeeld, dat een gedeelte van het Turkestansche detachement, den nieuwen weg van dit fort over Irkabai tot Perowsk volgde; deze weg is gedurende 7 à 8 maanden van het jaar bruikbaar, en vormt alsdan den korsten afstand tot Kasalinsk, welke plaats uit het fort ook per scheepsgelegenheid door de Amu-Daria en het meer Aral bereikbaar is; om deze vaart evenwel gemakkelijker te maken, moest nabij de monding der rivier deze waterweg nog verbeterd worden. Toen de troepen hun uitgangspunt weder hadden bereikt, waren door hen heen en weer, de zijtochten niet mederekenende, de navolgende afstanden afgelegd: die uit Taschkend (Gen. von Kaufmann) 340 uren ǵaans, die uit Kinderli (Kol. Lamakine) 336 uren gaans, en die uit Embensk (Luit.-generaal Werowkine) 560 uren gaans; niettegenstaande de doorgestane vermoeienissen, was de gezondheidstoestand der troepen over het algemeen bevredigend geweest; alleen bij het Turkestansche detachement telde men op den terugtocht vele zieken, hetgeen vooral toegeschreven werd aan den langzamen overtocht der Amu-Daria, waartoe 10 dagen (13-23 Augustus) noodig waren, bij welke gelegenheid door de vochtigheid vele koortsen uitbraken; de troepen stonden somwijlen lang achtereen met de voeten in het water. Door het toedienen van veel chinine, die in groote hoeveelheid voorhanden was, en door andere doeltreffende maatregelen van den geneeskundigen dienst, waren evenwel bij aankomst in Taschkend nagenoeg alle kranken hersteld. Latere berichten hebben aangetoond, dat de bezetting der Russische troepen in het fort Petro-Alexandrowsk niet zonder nut is achtergebleven, want nauwelijks was de hoofdmacht vertrokken, of de Turkomannen vingen aan, de naar hun vaderland terugtrekkende slaven te overvallen en te vermoorden. Ja zelfs trotseerden deze roofzuchtige benden de macht des Chans, en ontzagen zich niet hunne tochten op den rechteroever van de Amu-Daria, dus op Russisch grondgebied, voort te zetten. Aanstonds, op den 26sten September, rukte de kolonel Iwanow met een detachement uit, om hen voor dezen euvelmoed te straffen; na een geforceerden marsch van 40 uren gaans, slaagden de Russische troepen er in, de Turkomannen te achterhalen en te verslaan; slechts aan 8 van dezen gelukte het den rechteroever van de Amu-Daria te bereiken. Ook in de delta dezer rivier werden strooptochten door de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Turkomannen ondernomen, ter beteugeling waarvan de kolonel Iwanow het noodig achtte aldaar een militairen post te vestigen; daar nu ook de Russische posten aan de Caspische zee medewerkten om die onrustige nomaden in bedwang te houden, werden zij meer en meer belet om hun ruw handwerk voort te zetten. Op den 12den Februari 1874 kon dan ook de kolonel aan zijne regeering rapporteeren, dat overal in den omtrek volmaakte rust heerschte. Dat evenwel de handhaving van het Russisch gezag in Middel-Azië niet steeds op vredelievende wijze is te bereiken, kan blijken uit den krijgstocht, die nu onlangs tegen het chanaat van Chokand is ondernomen.
Nu valt nog ten slotte de vraag te beantwoorden, welk nut Rusland uit deze expeditie heeft getrokken, en het antwoord moet luiden, dat de aanwinst in grondgebied, grootendeels uit onvruchtbare steppen bestaande, geen zwaar gewicht in de schaal kan leggen; de totale bevolking in het aangeworven gebied bedraagt 215,000 zielen, hoofdzakelijk nomadische volkeren, zoodat er 37,000 tenten en slechts 6,000 vaste woningen worden aangetroffen; bovendien wegen de offers, die de bewaking van dit gebied vordert, niet tegen de voordeelen op. De op te brengen oorlogsschatting, aannemende, dat zij tot den laatsten roebel werd voldaan, is ook tegenover de werkelijk gemaakte oorlogskosten, die op 3 ¾ millioen geschat worden, van geen groote beteekenis. Zijn dan die offers te vergeefs aan God Mars gebracht? - het geheele verlies bedroeg aan dooden: 2 officieren en 32 minderen, aan gekwetsten 22 officieren en 150 minderen - neen, het gold hier vooral een moreele overwinning. In de eerste plaats mag wel gewezen worden op de afschaffing der menschonteerende slavernij, en in de tweede plaats gold het den moreelen indruk op geheel Middel-Azië, welke werd verkregen door de behaalde zege op het tot dusver als onverwinnelijk beschouwde Chanaat van Chiwa. Eindelijk was het vrije handelsverkeer in Middel-Azië nu geen ijdele klank meer. Voor dit laatste vooral was de uitbreiding van het Russisch grondgebied tot aan de Amu-Daria zeer noodig. En hiermede zijn wij aan het einde van onzen arbeid gekomen. Een bepaald militaire studie hebben wij niet willen leveren; wij zouden dan meer in bijzonderheden van krijgs- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kundigen aard hebben moeten treden; eene aardrijkskundige studie evenmin; daarvoor is de schets in andere opzichten te oppervlakkig. Het doel, waarmede dit opstel werd samengesteld, was het geven van een algemeen overzicht der expeditie, voor die lezers, welke zich de moeite niet kunnen geven, om dergelijke wetenswaardigheden uit de bestaande bronnen te putten, en toch wellicht niet onverschillig zijn omtrent de groote overwinningen die in onze eeuw, ter bate der beschaving, behaald worden.
29 Nov. '75. F.H. Boogaard. |
|