| |
| |
| |
Politiek overzicht.
Utrecht, 25 Mei 1869.
De gebeurtenissen in Spanje bewijzen wel duidelijk dat het monarchale beginsel, het begrip van het koningschap, - de instelling die zoo langen tijd het steunpunt is geweest van het Europeesche staatswezen, - voor vele volken zijn beteekenis geheel verliest. Of is de koning, dien de Spanjaarden zich nu wellicht zullen kiezen, in een enkel opzicht te vergelijken met de hooghartige figuur van een Filips II? Waarlijk, voor de door onzen tijd gemaakte koningen geldt meestal het woord uit den Napoleontischen tijd. Het werd te Erfurt gehoord. Napoleon was dáár gekomen en al de overwonnen keizers en koningen kwamen hem bezoeken. Ook de koning van Wurtemberg kwam toeschieten. De schildwacht nu, ziende het prachtige rijtuig en gevolg, dacht dat er een keizer aankwam en beval het drievoudig saluut; doch een officier herstelde de fout en deed het te langdurig geroffel der trommen ophouden: Taisez vous donc, ce n'est qu'un roi. Het is maar een koning. En zeer zeker de tijden van een Lodewijk XIV behooren geheel tot de geschiedenis. Toen werd het zelfs heiligschennis beschouwd, als de koning zich inliet met een bankier en hem hoffelijkheden bewees, ten einde zich geld te verschaffen. Het koningsidee stond te hoog. De fiere hertog de Saint Simon, die het moest aanzien dat Lodewijk XIV aan den joodschen bankier Samuel Bernard zijn Marly zelf toonde, kon het niet verkroppen; hij noemde het une prostitution du roi: - en nú....
Men heeft den vader van den tegenwoordigen koning van Portugal bij een uit zijn zaken teruggetrokken notaris vergeleken. Zeker is het dat hij aan het koningsambt een niet al te verheven roeping toekent. Sinds hij met eenigen glans het regentschap voor zijn zo- | |
| |
nen heeft gevoerd, is hij reeds meer dan ééns in de gelegenheid geweest weder in zaken te komen. Doch het vóór en tegen bedaard wegende en wikkende, heeft hij zich aan die eer onttrokken. Zoo heeft hij de Grieken aan hun lot overgelaten, en thans ook weder voor Spanje bedankt. Ditmaal was de weigering zelfs in vrij onbeleefde vormen gekleed. Zij het ook dat die onbeleefdheid niet aan hem bepaald te wijten was, daar de Portugeesche regering in zijn verkiezing alleen een manoeuvre zag om langzamerhand een Iberische éénheid, met andere woorden een inlijving van Portugal in Spanje, te bewerken, - zeker is het, dat de partij van Spanje, die op hem gerekend had, Serrano, Olozaga enz., vrij ruw werd afgescheept. Wie nu? Dit was en blijft de vraag. Er waren wel candidaten, die zich zelven aanboden, maar in Spanje is het als in ieder ander land. Om een betrekking te krijgen, moet men niet het air aannemen er naar te vragen. Onbegrijpelijke moeite geeft zich b.v. don Carlos, de vertegenwoordiger der Carlisten. Hij heeft reeds een leening uitgeschreven, die, als zijn expeditie gelukt, later volgens het prospectus door het Spaansche volk zal worden gehonoreerd; een strijdros, waarop hij zijn intocht zal doen, is reeds aangeschaft; hij zal Spanje dan uit de anarchie verlossen; helaas! men wil niets weten noch van hem, noch van zijn leening, noch van zijn strijdros. - Ook de hertog van Monpensier had zich vrij wat moeite gegeven om in aanmerking te komen. Zoolang hij die
moeite deed, scheen het alsof zijn kansen met den dag minder werden. Hij is dus van tactiek veranderd, en heeft verklaard dat ambtelooze rust toch eigenlijk zijn levensideaal was. Sinds dit oogenblik is men hem komen aanzoeken, en is men zijn candidatuur ernstig gaan bespreken. Of Monpensier het daarom toch worden zal, is met-dat-al twijfelachtig. Meer en meer luiden de berichten dat men in Spanje voorloopig een regent zal benoemen, hetzij dan Serrano, hetzij dan Prim, die, even als weleer Surlet de Choquier in België, voorloopig het bestuur zou voeren. Dit alleen is zeker, dat de Cortes, na met algemeene stemmen besloten te hebben dat de volkssouvereiniteit bij de natie berust, en dat alle machten uit haar voortvloeijen, den 20sten Mei met 214 tegen 71 stemmen vastgesteld hebben, dat Spanje een monarchie zal zijn. De republikeinen hebben het dus, niettegenstaande de laatste verkiezingen hun weder eenige voordeelen hebben gegeven, vooreerst verloren.
| |
| |
Die stemming over de monarchie was slechts een incident van de behandeling der project-constitutie. De discussie daarover heeft sommige bizarre rhetorische tooneelen opgeleverd, tooneelen die slechts met moeite door het overig Europa zijn begrepen. Want men dient hier wel op te letten dat deze zeer ontvlambare natie op 't oogenblik nog meer door de religieuse dan door de politieke questie wordt geagiteerd. Het is zoo, er ontstaat beweging in de vergadering, zoodra Prim voor de zooveelste maal wordt geïnterpelleerd, of hij soms niet van plan is de rol van Monck te gaan spelen, en den zoon van Isabella op een geleidelijke wijze weder als koning wil binnensmokkelen; ook moet hij dan telkens zijn ‘nooit ofte nimmer’ herhalen - doch al de opwinding waartoe de vertegenwoordigers dan in staat zijn, verbleekt bij 't tooneel, wanneer de kerkelijke questie op het tapijt komt. Dan wordt het een ware storm in de vergadering. De president zelf wordt in staat van beschuldiging gesteld. Zijn hooggeroemde onpartijdigheid wordt verdacht. Serrano, het hoofd van het voorloopig bewind, dreigt zijn ontslag te nemen. Al de elementen zijn losgelaten. De orde wordt een ware anarchie. Zoo in de fameuse zitting op het laatst van April, toen een afgevaardigde uit Catalogne, Capdevila, bij een discussie over de vrijheid van de niet-Catholieke kerken de persoon van de Heilige Maagd had aangetast. Zoo, toen later Garcia Ruiz zich opmerkingen veroorloofde tegen den heiligen Vincentius Ferrier, die zich een aureool had verworven door het laten verbranden van een menigte joden. In één woord, worden dergelijke questiën aangeroerd, dan blijkt het wel waar Spanje zich nog altijd voor passioneert. De politieke pretendenten kunnen zedelijk worden vermoord, de
koningen en koninginnen verjaagd, maar wacht u aan te raken tot zelfs den zoom van het kleed der heiligen. En uit dit alles is de les te trekken dat Spanje, hoe XIXdeeeuwsch men het ook vervormt, toch nog een andere staat is dan het katoenspinnende Engeland.
En het is misschien goed dat het zoo is: dat iedere natie haar eigen karakter, haar eigen passie behoudt. In welk een vervelende monotone wereld zouden wij anders ons bevinden. Een wereld zonder gloed of kleur, waar elke oorzaak juist hetzelfde gevolg zou hebben, een ware fabriek. Thans is het gelukkig zoo niet. Het zuiden van Europa blijft een andere kleur vertoonen dan onze noordelijke staten. Eigenaardig is bij voorbeeld uit een staatkundig oogpunt in Italië
| |
| |
de nu en dan voorkomende samensmelting van twee groote politieke partijen. Sinds dat Cavour door die vereeniging van de regeringspartij met het centrum - een huwelijk, een connubio, is dit steeds genoemd - aan het staatsbestuur een vastheid en kracht had gegeven, die groote daden mogelijk maakte, is zulk een politiek connubio in Italië een feit geweest van beteekenis. Menabrea, de eerste minister sinds Cavour, die min of meer in staat blijkt het pasgevormde koningrijk te consolideeren, heeft deze laatste weken denzelfden maatregel doorgezet. De piemonteesche groep van afgevaardigden, die onder den naam van de Permanente zich nog steeds ter zijde hield, sinds de conventie van 1864 Florence tot hoofdstad van Italië had gemaakt, is door Menabrea overgehaald zich met de eigenlijk gezegde regeringspartij te verzoenen. Ook de zoogenaamde tiers-parti is in dit connubio begrepen, zoodat het ministerie, dat uit deze samenvoeging zou voortkomen, slechts ééne groote oppositie tegenover zich zou hebben, de oppositie geleid door Ratazzi en Crispi. De voorwaarde van dat connubio was dat het ministerie zou aftreden; dit deed het dan ook, doch de koning gaf natuurlijk aan Menabrea weder de vorming van een nieuw ministerie. Deze behield zijn knappen minister van financiën, den graaf de Cambray-Digny, voegde uit zijn eigen partij Minghetti toe, nam uit de permanente één hunner hoofden, Ferraris, aan wien de portefeuille van binnenlandsche zaken, een der belangrijkste, werd gegeven, en gaf ook aan twee leden van den tiers-parti, Mordini en Bargoni, een plaats. Het connubio is op de volgende grondslagen gevestigd: aanname der finantieele plannen van de Cambray-Digny, decentralisatie voor het binnenland, en voorts een gezamenlijk
plan der buitenlandsche politiek.
Die buitenlandsche politiek tegenover Frankrijk en Rome is en blijft natuurlijk altijd het zwakke punt van Italië. De verschillende stukken die door de diplomatie in het vorige jaar daarover gewisseld zijn, verschijnen nu langzamerhand. Er blijkt daaruit dat Menabrea, na het fameuse ‘jamais’ van Rouher, zich onthouden heeft met Frankrijk te besogneeren over de eigenlijke questie van Rome. Trouwens dat Frankrijk was ten vorige jare zoozeer in clericalen zin werkzaam, dat zelfs een interventie van Spanje in Rome door Napoleon schijnt te zijn goedgekeurd, een plan waarin de deugdzame Isabella alleen gedwarsboomd is door de juist uitbrekende revolutie
| |
| |
in haar eigen land. Menabrea heeft dus de groote questie met Frankrijk als het ware een oogenblik laten rusten, en heeft aan den Heiligen Stoel voorstellen gedaan om in den bestaanden toestand als het ware te-zamen zich te schikken en tant bien que mal te-zamen te leven. Dit is de bekende modus vivendi dien Menabrea aan het gouvernement van den Paus heeft voorgeslagen. Het Italiaansche ministerie vroeg aan den Paus een union douanière et postale, voorts een opheffing der passen en een vrijen overtocht voor zijn troepen. Op die wijze zou het enclave van den kerkelijken staat geen beletsel zijn voor Italië, en de souvereiniteit van den Paus zou niet worden aangetast. De modus vivendi is echter, gelijk bekend is, niet aangenomen. Sinds dien tijd heeft Menabrea zich slechts bepaald den terugtocht der fransche troepen uit Rome te vragen. De scheiding van kerk en staat is overigens in Italië weder een stap verder gebracht door de aanname van een wet in het Parlement, waarbij de vrijstelling van de conscriptie voor de geestelijken is opgeheven. Wij beoordeelen dezen maatregel niet, wij constateeren dien slechts, evenzeer als wij opteekenen, dat ja het eeuwfeest van Macchiavelli met glans is gevierd, en in hem een der eerste apostelen van Italiës eenheid is herdacht, doch dat ter zelfder tijd weder een nieuw complot van Mazzini tegen de eenheid, zooals ze nu gevormd is, is ontdekt.
Van het zuiden van Europa kunnen wij niet scheiden, zonder te vermelden dat de koning van Portugal, Fernando's zoon, eenigzins zich schuldig heeft gemaakt aan een kleinen coup d'état, door het aantal afgevaardigden naar de Kamer plotseling te verminderen, en een nieuwe kieswet te octroijeeren. De aldus samengestelde Kamer schijnt nu rekkelijker dan de vorige placht te zijn. Ze heeft den maatregel goedgekeurd, waaronder ze in het leven is getreden. Voorloopig schijnt de oude oppositie, die nu geëcarteerd is, zich niet eens in de nieuwe verkiezing gemengd te hebben. Zij vindt het beter zich te onthouden. Zij denkt als die man in den revolutietijd, wiens broeder door de Terreur in den kerker was gezet. Men vroeg hem of hij iets zou doen. - O non, j'attends, ce règne ne peut durer, il est trop contraire au progrès des lumières.
Een zoodanige onthouding is echter in Engeland nooit begrepen; daar is een ieder wel degelijk telkens opgestaan om de constitutie van het land te verdedigen, wanneer ze was aangevallen. En daarom is dan ook die constitutie het levend en bezielend beginsel van
| |
| |
het staatsleven geworden. En zonderling is het dat nergens die constitutie zoo dikwijls verandert. Telkens zijn de verschillende bepalingen gewijzigd naar de behoeften van den tijd. En onze tijd schijnt wel bijzonder getuige te moeten zijn van die veranderingen van het oude Engeland. Nauwelijks is de Bill over de opheffing van de staatskerk in Ierland in het Lagerhuis aangenomen - de derde lezing, na de behandeling van al de details der wet, werd 7 Mei goedgekeurd - of allerlei andere voorstellen werden gedaan, voorstellen die wel geene kans hebben om dadelijk tot wet te worden verheven, maar die toch als zoovele voorteekenen kunnen worden beschouwd, dat een nieuwe orde van zaken als onmerkbaar in aantocht is. In de vorige maand is zoo door Locke-King, den bekenden afgevaardigde van East-Surrey, het voorstel gedaan om bij een erfstelling ab intestato, de onroerende goederen aan dezelfde regelen te onderwerpen als de roerende. Men ziet het, het is een aanval tegen het eeuwenoude erfrecht der eerstgeboorte. Want men weet dat volgens de tegenwoordige Engelsche wetgeving de volgende regelen worden in acht genomen bij zulk een successie ab intestato: de onroerende goederen gaan op den oudsten zoon over; wat echter de roerende betreft, daarvan komt een derde aan de weduwe, en de twee andere derden aan de kinderen of aan de bloedverwanten. Locke-King poogt nu ook de onroerende zoo te doen verdeelen, en ging zijn voorstel door, dan zou een geheele wijziging der aristocratie van Engeland daarvan het gevolg zijn. Reeds in 1869 deed hij voor het eerst dat voorstel: het werd toen verworpen met 271 tegen 76 stemmen; in 1866 herhaalde hij het: toen werd het met 281 tegen 84 stemmen afgewezen. Thans echter, nu hij voor de derde maal het ontwerp voorbracht, mocht hij zich
in eenige welwillende woorden van Gladstone verheugen. - Van een andere zijde is een even krachtige stoot tegen de tegenwoordige inrichting der aristocratie, en wel tegen het Hoogerhuis, beproefd. Het was Lord Russell, die een oud denkbeeld van Lord Palmerston overnam en dat in een wetsvoorstel kleedde. Men zal zich herinneren dat in het jaar 1856 Lord Palmerston met 't idee opkwam om pairschappen voor het leven te benoemen. Het doel van dien maatregel was de rechtsuitsprekende functie van het Hoogerhuis beter te doen vervullen door dit Huis. Die functie toch werd geheel overgelaten aan de Law-Lords, maar hun aantal was beperkt, en men kon toch niet ter
| |
| |
wille van de rechtspraak telkens erfelijke pairschappen gaan creëeren. Daarom wilde Lord Palmerston thans pairs voor het leven benoemen, en als eersten van die pairs benoemde de koningin den rechter Sir James Parke tot Lord Wensleydale. Den 7den Februarij 1856 kwam het echter daarover tot een discussie in het Hoogerhuis, en op voorstel van Lord Lyndhurst werd besloten den Lord for life niet toe te laten. Palmerston gaf den strijd met het Hoogerhuis op en benoemde Sir James Parke nu eenvoudig tot erfelijk pair, hetgeen te beter zonder letsel kon geschieden, omdat de nieuwe Lord toch geen kinderen of nakomelingen had. De questie zelve is sinds dien tijd onbeslist gebleven, totdat Lord Russell haar nu weder voorbracht. Zijn voorstel is nu, aan de kroon de bevoegdheid te geven dergelijke pairs voor hun leven te benoemen, doch die bevoegdheid tegelijkertijd te beperken. Slechts 28 zulke pairs zullen in het geheel kunnen worden benoemd, en maar vier in elk jaar. Tevens worden de klassen van menschen aangegeven, waaruit zulke pairs zouden moeten worden genomen. De eerste lezing van dit voorstel is aangenomen. - Over het algemeen is een strekking onder de nieuwe wetgevers zichtbaar om de hervormingen nu door te zetten, ook in de wetgeving. Zoo is in het Lagerhuis weder behandeld het oude voorstel om het huwelijk met de zuster der overledene vrouw te vergunnen. Sinds 1858 werd dat voorstel in het Parlement behandeld, doch tot twee keeren door het Hoogerhuis verworpen. In deze zitting heeft de heer T. Chambers weder een bill betreffende dit onderwerp in het Lagerhuis ingebracht, en hoewel de wet uit een religieus, maatschappelijk en zedelijk standpunt van veel kanten werd bestreden, is zij toch voorloopig door het Huis der Gemeenten aangenomen. De
discussie over dien bill heeft voor ons, die aan gansch andere toestanden gewend zijn, iets vreemds, doch op te merken is het toch dat die zoogenaamde religieuse bezwaren terrein verliezen. Ook Bright heeft zich voor de wet verklaard.
Bright is juist deze laatste weken telkens nog al heftig aangevallen. Hij kan zich blijkbaar nog niet gewennen aan de positie van een lid van een ministerie. Hij is al zijn leven zulk een edele maar krachtige persoonlijkheid geweest, die links en rechts de waarheid uitsprak, zonder zich te bekommeren of zijn uitspraken al of niet door de partij, waartoe hij behoorde, werden goedgekeurd. Als parlementslid ging dit goed: als minister moet hij hier en daar kleine
| |
| |
onaangenaamheden daarover ondervinden. Dit keer heeft hij zich over de questie van Ierland uitgelaten, zonder te bedenken of zijn ideeën ook het ministerie konden verbinden. Hij is dus door het ministerie moeten worden gedesavoueerd. De questie van Ierland blijft met dat al de zeer lastige en zorgelijke questie. Zij gaf zelfs deze laatste weken aanleiding tot een incident, waarvan de wedergade in geen ander land bijna denkbaar is. De mayor van de tweede stad in Ierland, van Cork, de turbulente O'Sullivan, die reeds meer dan eens zich tot een voorvechter der Iersche ontevredenen had opgeworpen, had wederom een dolzinnige redevoering gehouden op een of ander gastmaal. Hij had zich opgewonden en naar aanleiding van het bezoek van prins Alfred in Ierland, had hij het uitgesproken, dat hij zich best had kunnen voorstellen hoe de dolk van een Fenian dezen prins had pogen te treffen. Het sprak van zelf, dat de regering nu iets moest doen tegen dien O'Sullivan. Het was echter een lastig geval. Het gemeente-recht is heilig volgens Engelsch recht; een mayor door de gemeente benoemd is bijna onschendbaar. Een ingrijpen in de bevoegdheid der gemeente om wien zij wilde tot Mayor te kiezen, was dan ook zelden voorgekomen. Romaneske lezers van den vroegeren tijd herinneren zich misschien dien aandoenlijken roman van Walter Scott: the heart of Mid Lothian, en zullen u uit dien roman een precedent weten te verhalen, het voorval met Porteous; zij zullen u verhalen hoe het vermoorden van dien Porteous door het gepeupel van Edinburgh aan den toenmaligen Mayor, het was in 1736, Alexander Wilson, zijn betrekking kostte. Op voorstel van Lord Carteret werd hij door het Hoogerhuis van zijn ambt ontzet, en werd hem verboden zijn leven lang zulk een betrekking weder te
bekleeden. Zooals ik zeide, oude bewonderaars van Walter Scott zullen u dat voorval dadelijk citeeren. Men vergete echter niet dat het 't eenige precedent in de gansche Engelsche geschiedenis der latere tijden is, en dat de Wilson-disabilities-bill alleen en op zich zelf staat. Het werd echter als precedent door Gladstone gebruikt om een zelfde bill tegen O'Sullivan voor te stellen. Er bleef echter deze moeijelijkheid, dat O'Sullivan niet voor het Hoogerhuis maar voor het Lagerhuis moet moest worden gedaagd. En in allen geval men maakte van O'Sullivan voor zijn volk een martelaar, en gaf hem als indirect nu reeds een uitzicht om lid van het Parlement te worden. De moeijelijkheid
| |
| |
is voorloopig echter afgesneden, omdat O'Sullivan vrijwillig zijn betrekking heeft nedergelegd.
Zoo weert men zich in Engeland, en tegelijkertijd maakt men er zich wel een weinig bezorgd over de houding van America. Nog onder het presidaat van Johnson was als afgezant van de Vereenigde Staten in Londen aangekomen de heer Reverdy Johnson. Deze heer had zich al dadelijk op den meest vriendschappelijken voet met de Engelschen ingezet; hij was op al hun diners geweest, had hun wijn gedronken, en dan getoast en geklonken. De slotsom van al zijn toespraken was geweest dat er geen grooter boezemvrienden op aarde waren dan John Bull en Jonathan. De Engelschen waren machtig gevleid door al deze redevoeringen, en Lord Stanley had de moeijelijkheid der Alabama-questie op het tapijt gebracht om nu, terwijl America zulk een gemakkelijken gezant had gekozen, tot een schikking te komen. Stanley begon te onderhandelen, legde een project over en Reverdy Johnson nam het project aan: ‘daar hebt ge mijn hand en laten wij er verder niet over spreken.’ Zoo had dan het Engelsche volk zich ingebeeld dat die questie uit de wereld was. Maar intusschen is het allengs gebleken dat America en Reverdy Johnson niet volmaakt hetzelfde is. Integendeel, America heeft dat Alabama-tractaat onmiddellijk verloochend. Grant is als president opgetreden, en onder diens bestuur heeft de Senaat het op één stem na unaniem verworpen. De Senator Summer, wiens rede den meesten weêrklank bij deze discussie vond, heeft er op gewezen, hoe zonderling Engeland zich heeft gedragen tijdens den grooten opstand; hoe Engeland telkens en telkens het Zuiden scheen aan te moedigen; en ten einde de groote questie op het ware terrein te brengen, is Reverdy Johnson teruggeroepen, en is als ambassadeur van America in Engeland benoemd de man, die het eerst en 't best de rechten der
Noordelijke Staten heeft verdedigd, de heer Lothrop Motley.
Met al haar zonderlingheden blijft echter Engeland toch altijd het voorbeeld voor elken anderen staat. Bismarck begrijpt het wel, en zendt zijn zonen naar dat land, om daar met den jongen Engelschen adel kennis te maken. Het zijn daar nog andere individuën dan die Pommersche jonkers, gedrild en gewend aan den Pruissischen korporaalstok. Want met die Pruissische edellieden is zoo heel veel niet uit te voeren, al hebben zij tot nu toe zich aan Bismarck vastgeklampt. Men moet hunne verbazing hooren, nu Bismarck, op
| |
| |
het voetspoor der Engelsche ministers, de zalen van zijn huis wijd opengezet heeft voor alle leden van het rijksparlement zonder onderscheid, niet meer alleen voor diplomatie en adel! En ondertusschen toont Bismarck uitstekend te kunnen manoeuvreeren met dat parlement. Terwijl de Gewerbe-ordnung behandeld werd en langzamerhand de eerste lezing daarvan ten einde kwam, waarbij opmerkelijk was het aannemen van een Bonds-Oberhandelsgericht te Leipzig, zijn de politieke discussiën ook niet achterwege gebleven. Op vier saillante punten wenschen wij daarbij de aandacht te vestigen. Allereerst op de questie van het rijkskanselierschap. Zoo als men weet is de kanselier van den Bond, dat is Bismarck, volgens de constitutie de éénige minister van den Bond, in wien zich al de functies van alle denkbare ministeriën vereenigen. Bismarck heeft nu verder zijn kanselierschap zoo ingedeeld, dat hij de verschillende functies, die daartoe behooren, elk aan de leiding van een hoogen ambtenaar onder hem staande heeft gegeven, bijv. aan Delbrück, aan Michaelis: - nu is er reeds dadelijk bij het vestigen van de constitutie door de nationaal-liberale partij op aangedrongen, dat er niet zou zijn één Bondskanselier met allerlei ambtenaren onder hem, maar een Bondskanselier met aan het parlement verantwoordelijke ministers naast hem; thans is de Bondskanselier de éénige verantwoordelijke man, en omdat hij voor zooveel verantwoordelijk is, is hij even als de Fransche keizer inderdaad niet verantwoordelijk. Zoodra die wensch toen ter tijde werd geopenbaard, heeft Bismarck zich daartegen gekant. Hij zeide, dat de Bondskanselier, volgens het beginsel der constitutie, inderdaad steeds werken moest met de verschillende
commissiën van den Bondsraad (de Bondsraad toch verdeelt zich voor alle verschillende zaken in bijzondere commissiën), en dat die commissiën in zekeren zin collegiale ministeries waren; kwamen er nu nog ministers bij, meer direct ressorteerende onder het parlement, dan was alle eenheid verbroken. Men hoorde indertijd die argumentatie van Bismarck aan zonder ze recht te begrijpen; doch men zag in, dat alzoo de afspraak was geweest van Bismarck met de verschillende Duitsche hoven, die tot den Noord-Duitschen Bond waren toegetreden, en men insisteerde dus niet. Nu echter de Noord-Duitsche Bond reeds eenigen tijd aan het werk is, heeft de nationaal-liberale partij, ditmaal verbonden met een fractie der vrije conservatieve partij,
| |
| |
geleid door graaf Münster, het oude voorstel, van ministeries naast den Bondskanselier te zetten, herhaald. Het was het voorstel van Twesten en graaf Münster. Het kwam half-April in behandeling en de discussie was zeer opmerkelijk. Nadat Twesten en Münster elk van hun standpunt het voorstel hadden ontwikkeld, beide dogmatisch en doctrinair, nam Lasker, die meer en meer de beste politieke kop der nationaal-liberalen blijkt, het woord en toonde aan, dat men waarlijk niet bedoelde de éénheid van het werken van den Bondskanselier te breken, dat men slechts bedoelde het werk onder zijn leiding wat duidelijker, wat zelfstandiger te splitsen. Zoo opgevat, kreeg het voorstel een andere beteekenis. En helder bleek het uit de rede van Bismarck, die zich heftig tegen de plannen van Twesten en Münster verzette, dat een wijziging in den geest zoo als Lasker aangaf, niet ondenkbaar was voor het vervolg. Dan kwam het er eigenlijk maar op aan, de verschillende hoofdambtenaren van het Bondskanselierschap den naam van ministers te geven. En dit kon misschien later wel gebeuren. Het is een merkwaardige rede door Bismarck toen gehouden, vol treffende mededeelingen en uitingen. Hij waarschuwde o.a. de Heeren afgevaardigden voor het gevaar, nu reeds te veel te centraliseeren; men moest toch altijd aan de verhouding tot het zuiden van Duitschland denken, en het was niet te ontkennen, dat de stroomen van Noord en Zuid thans uit elkander liepen. Het Zuiden is volgens Bismarck door en door particularistisch en conservatief. De Noord-Duitsche Bond is hun reeds veel te eng verbonden; wanneer het verband niet zoo straf was, dan zou het Zuiden misschien reeds er toe hebben kunnen besluiten eerder toe te treden. - Voorts trof ons Bismarck's
opvatting van een homogeen ministerie; men ziet uit die woorden duidelijk, door de woorden heen, hoe zeer hij telkens te worstelen heeft gehad met de eigen Pruissische ministers. Hij stelde namelijk op den voorgrond, dat zulk een ministerie, dat uit de hoofden der departementen in collegie vereenigd samengesteld was, inderdaad een staatsrechtelijke fout was; dat veeleer, in plaats van dien vorm van ministerie op den Bond te willen toepassen, Pruissen een ontzettenden stap voorwaarts zou doen, indien het de inrichting van den éénen minister aannam. Avis à Eulenburg en consorten. - Wat hij wilde, was in de verte de positie van den Raadpensionaris bij de Staten, tijdens de republiek der Vereenigde Provinciën. In dien toestand, waarbij aan de
| |
| |
provinciën groote onafhankelijkheid werd gelaten, zag hij een analogie met de positie, die hij voor zich begeerde. In het algemeen ried hij echter aan om nog wat geduld te hebben. Men moest niet zoo dadelijk bij den oorsprong van het werk, nu er nog zooveel te doen was, alle inrichtingen reeds willen veranderen.
En dat er nog veel te doen was, vloeit voort uit de discussiën dezer laatste weken. Het hoofdstuk der Financiën blijkt bij lange na niet in orde te zijn. De financiën van den Bond zijn, zoo als men weet, daarop ingericht, dat de Bond enkele belastingen, vooral indirecte kan heffen, en dat voorts elke staat zijn bijdrage geeft. Zoo was het geheele budget van inkomsten voor het jaar 1868 ongeveer 72,000,000 thalers; van die som werd ongeveer 50,000,000 thalers gedekt door belastingen op de beetwortelsuiker, op het zout, op den brandewijn, op het bier, op tabak; voorts door de in- en uitgaande rechten, de opbrengsten van de post en den telegraaf. De overige 22,000,000 thalers moesten door bijdragen der staten gedekt worden: Pruissen leverde in 1868 daartoe 16,873,000 thalers, Saksen 1,500,000 thalers en de andere staten naar evenredigheid. De inkomsten werden natuurlijk door de uitgaven geheel en al geabsorbeerd. Het blijkt nu echter dat dit alles niet genoeg is. De uitgaven zijn ontzettend gestegen, vooral ook na de overdracht van de leiding der buitenlandsche zaken aan den Bond; er moeten dus hiervoor belastingen zijn, en de verhouding der afzonderlijke staten, die toch al hun eigen belastingen hebben, wordt door dien cijns moeijelijker. Vooral Pruissen begint te bemerken, dat de grootheid ook haar eigenaardige bezwaren heeft en in alle gevallen even kostbaar als kostelijk is. - Bismarck is nu zeer bezig de ministers van Pruissen en de leden van het parlement te beduiden, dat, wie het doel wil, ook de middelen moet willen. Ondertusschen zijn de questies van geld niet diegene, die hij het best kan behandelen. Even als Lord Chatham weleer, doet het hem haast genoegen, dat de zaak veel geld kost. Zij is er hem des te meer waard om. Hij heeft een
zonderling chevaleresque manier om met geld om te springen. Het herinnert aan de manieren van den aartsbisschop van Narbonne onder Lodewijk XVI. ‘On prétend que vous avez des dettes, Monseigneur l'Archevêcque’ - zeide de koning - ‘et même beancoup.’ - ‘Sire,’ was het antwoord, ‘je m'en informerai à mon intendant, et j'aurai l'honneur d'en rendre compte à votre Majesté.’
| |
| |
Nog twee incidenten zijn uit het parlementsleven van den Noord-Duitschen rijksdag te releveeren. Het eerste was het antwoord van Bismarck op de vraag van Twesten, om ook voor het parlement in orde te maken zulk een blaauw-boek van de verschillende stukken en depêches betreffende de buitenlandsche politiek. Goede Hemel! hoe kwam bij dat antwoord de echte Bismarck aan den dag! Dat verzamelen van depêches, enz., was naar zijn inzien wel de grootste humbug die geleverd kon worden. Zonderling moeten toch de verschillende ministers van Buitenlandsche Zaken al die uitingen gevonden hebben. Bij voorbeeld het volgende: ‘Mijne Heeren, als gij uw verlangen wilt bevredigd zien, dan zal ik voortaan genoodzaakt zijn twee depêches te schrijven, een voor het wezenlijk gebruik in de diplomatie, en een tweede voor u, die openbaar kan gemaakt worden. En denkt niet dat ik een uitzondering zou maken; neen, zoo geschiedt het overal. Nog meer. Ik zou enkele depêches alleen voor dergelijke publiek-making moeten schrijven, die ik anders zeker niet geschreven zou hebben, wijl ze overbodig waren, enz., enz. Gij geeft mij dus alleen veel meer werk, maar achter le fin mot de l'histoire komt gij toch niet. Werkelijk, voor buitenlandsche zaken is het parlement niet het beste spraakorgaan. Wil ik het volk interesseeren in een belangrijken diplomatieken maatregel, dan hebben mij de middelen nooit ontbroken. In 1863 en 1866 stonden de depêches even spoedig in de dagbladen als ze verzonden waren. Nu zou het in gewone tijden slechts een beletsel van wederzijdsch vertrouwen zijn. De regeringen worden wegens die dadelijk publiekmaking toch al angstig genoeg om ééns met vol vertrouwen te spreken.’ De Engelsche ministers, die toch door hun lange
ondervinding met zooveel tact publiek maken wat zij meenen dat daarvoor geschikt is, hebben dikwijls, ook Bismarck weet dat uit zijn carrière als ambassadeur, zich moeten blootstellen aan aanmerkingen van de betrokken regeringen. - Zoo redeneerde Bismarck en het Huis drong niet verder aan. De overige ministers van buitenlandsche zaken hebben zich de woorden van Bismarck laten welgevallen, omdat een ieder meende uit te vinden, dat de Pruissische minister toch eigenlijk vooral zijn vriend von Beust, met al diens herhaalde publiek gemaakte dépêches, persiffleerde.
Het andere incident was het gevangen zetten van een der leden van het parlement te Gladbach. Het was een der leden van de Lassali- | |
| |
aansche partij, de arbeider Mende. Hij was juist te Gladbach, bij een woelige onstuimige vergadering der arbeiders. Wegens eenige te krasse woorden werd hij door de politie aangehouden. Bismarck heeft hem echter, op verzoek van het parlement, weder in vrijheid moeten stellen. Vermelden wij nog dat Hannover met groote meerderheid naar dat Parlement gezonden heeft den aartsvijand van Pruissen, professor Ewald uit Göttingen, die zoo even uit zijn professoraat was gezet; dat daarentegen de oude eerbiedwaardige generaal von Stavenhagen en de fiere turbulente von Vincke daaruit voortaan gemist zullen worden. De eerste stierf; de ander nam afscheid van het staatsleven.
Wij spoeden ons naar Frankrijk, waar gewichtige zaken zijn voorgevallen. Het oude corps legislatif is gesloten en den 23sten en 24sten Mei zijn de nieuwe verkiezingen voorgevallen. Omdat de levensduur van het oude Wetgevend Lichaam ten einde liep, waren de laatste zittingen niet geheel van belang ontbloot. Den 10den April hield de markies de la Vallette er eene ontvouwing van de buitenlandsche politiek, en wees hij - tot groote voldoening van geheel Europa - de vredelievende richting van het fransche buitenlandsche beleid aan. Het was een ruiterlijk vasthouden aan de beginselen die eenmaal door la Vallette in zijn bekende dépêche van 16 September 1866 waren ontwikkeld. Wat ook Thiers moge pruttelen, Frankrijk is vooreerst besloten zich niet te mengen in de Duitsche zaken, en Pruissen vooreerst fair play te laten. Ook van den kant van Italië voorzag de minister vooreerst geen moeijelijkheden. De rede van la Valette werd met onverdeelde sympathie aangehoord, zij het dan ook dat de maarschalk Niel in den Senaat, bang voor zijn legerorganisatie, schielijk eenig oorlogsrumoer deed hooren. Niemand echter was de dûpe van deze fanfares. Evenmin maakte men zich ongerust over het denkbeeld waarmede de keizer eensklaps voor den dag kwam, om aan de oude soldaten, die de oorlogen van de republiek en het oude keizerrijk hadden medegemaakt, ten minste een eenigzins redelijk pensioen te verzekeren. Men moest wel iets doen met het oog op de nieuwe verkiezingen, en de keizer wilde juist wel iets voor het eigenlijke volk doen, daar het Wetgevend Lichaam eenigzins onmeêdoogend een kleine verhooging der pensioenen van de oude onderwijzers had afgestemd. De parlementaire campagne, die haast eindigen zou, kenmerkte zich
nog in den Senaat door het feit dat Maupas en Rou- | |
| |
her wederom slaags raakten. Maupas stelde voor het ministerie van staat, door Rouher bekleed, het vice-empereurschap, op te heffen; Rouher vroeg of het een wraakneming was voor het feit dat Rouher nu ettelijke jaren geleden het ministerie van policie, toen door Maupas vervuld, had doen vervallen. Het dispuut zelf, hoe personeel ook, had geen bepaald reëel belang; des te meer een interpellatie van Ollivier omtrent het standpunt dat de regering dacht in te nemen met betrekking tot het aanstaand concilie. Baroche antwoordde dat alle bisschoppen vrijelijk derwaarts konden gaan, maar dat de regering nog geen besluit had genomen of zij zelve er zich zou laten vertegenwoordigen. Eindelijk was al dien tijd de belgische minister Frère Orban in Parijs geweest, ten einde te beproeven de fransche regering te overreden het hangende spoorwegincident niet als politieke, maar als economische questie te beschouwen en op te lossen. Hetgeen hem eindelijk gelukte.
En zoo rustte zich langzamerhand alles tot de verkiezingen toe. De minister van binnenlandsche zaken, Forcade de la Rocquette, was in de laatste discussiën van het Wetgevend Lichaam gebleken een energiek en scherp minister te zijn: hij zou dus met ijver de zaak der regering hierin behartigen. Het was nu zes jaar geleden dat de laatste algemeene verkiezingen hadden plaats gehad. Toen - het was in 1863 (zie ons politiek overzicht van 25 Junij 1863) - was voor het eerst de meer algemeene deelneming ook der oude partijen aan de verkiezingen waargenomen. Vóór dien tijd, en wel bij de aftreding van het eerste corps legislatif in 1857 (men weet dat het Wetgevend Ligchaam voor zes jaren telkens wordt gekozen), was de onthouding vrij algemeen; bijna niemand uit de oude partijen wilde den eed doen om alsdan zitting te kunnen nemen in het vertegenwoordigend ligchaam. Doch in 1863 was dat anders. Het keizerrijk scheen meer geconsolideerd. De oude namen traden op den voorgrond en wilden het wagen weder mede te werken, ten einde het keizerrijk op een meer liberalen weg te brengen. De naam van Thiers gaf vooral beteekenis aan de verkiezingen van 1863. Tot nu toe waren er altijd slechts 5 opposanten in de Kamer geweest, 5 mannen die onveranderlijk in de bres stonden om een weinigje vrijheid voor Frankrijk te vragen; nu kwamen er meer helpers zich bij hen voegen, en onder hen het beste wat Frankrijk uit zijne vroegere regeringen had overgehouden: Thiers, Berryer, Lanjuinais,
| |
| |
Jules Simon en anderen. De oppositie toog aan het werk, vooral geleid en in parlementaire vormen gehouden door Thiers en Jules Favre, de een met het oog op het verleden, de ander met het oog op de toekomst gericht: deze twee poogden de keizerlijke regering en de keizerlijke majoriteit in de Kamer telkens aan te vallen en een stap voorwaarts te brengen, elk op zijn eigen wijze en naar zijn eigen doelwit, maar over het algemeen - hoe buitengewoon veel talent zij bij dat alles ten toon spreidden - hielp hun oppositie niet veel. Toen kwam er langzamerhand bij een enkelen uit het midden der oppositie, namelijk bij Ollivier, waarbij Darimon zich later voegde, het idee op: of men Frankrijk niet grooter voordeel bezorgde door zich meer ruiterlijk met het keizerrijk te vereenigen, en alsdan concessies aan dat keizerrijk te ontrukken, of liever dat keizerrijk zachtkens te vervormen. Er was een groep uit de groote majoriteit, een groep die geleid werd door Buffet en door Latour-Dumoulin, die ook meer vrijheid voor Frankrijk noodzakelijk rekende. Ollivier wist zich met die groep te vereenigen: het werd de zoogenaamde tiers-parti, die zijn praktisch resultaat vond in de concessie, welke Napoleon den 19den Januarij 1867 deed. De vorming van dien tiers-parti had een belangrijke uitwerking op het Wetgevend Ligchaam. Ze had dit resultaat, dat de overige leden der groote majoriteit, bang dat het keizerrijk als het ware zijn eerste traditiën zoude loslaten, zich nog nauwer vasthielden aan de streng conservatieve begrippen van orde. Granier de Cassagnac en Jerome David deden hun uiterste best om een verder toegeven van den keizer, dat zij als een medeslepen op den dobberenden revolutionnairen stroom beschouwden, tegen te gaan. Maar nog een ander resultaat had
die vorming van den tiersparti gehad. En hier was het vooral dat Ollivier's persoonlijkheid op den voorgrond kwam. De republikeinen van vroeger, die medegewerkt hadden om de oppositie te vergrooten, begonnen met leedwezen te zien dat zoovele mannen, op wien zij vroeger als rotsblokken gesteund hadden, tot het keizerlijk kamp overgingen; het werd een bepaalde haat tegen Ollivier en - ook Favre en Thiers, die zich, ja, geheel en al buiten Ollivier's pogingen hadden gehouden, maar die toch alleen op uiterst parlementaire wegen het keizerrijk wilden bestrijden, ook die vonden allengs niet meer den ouden bijval. Pelletan bleef eigenlijk alleen de man naar het hart der republikeinen. Het ontstaan dus van den tiers-parti had tot onmiddellijk gevolg de
| |
| |
versterking der twee uiterste fractiën: de ultra-keizerlijken en de ultra-radicalen.
De positie was dus geheel anders dan in 1863. De radicalen hadden nu te bestrijden, vooreerst hun eigen hoofden, die te gematigd, te zacht, te parlementair, te oud waren: Thiers, Carnot, Garnier-Pagés, Jules Favre, Guéroult, Marie, enz., en ten tweede den verrader Ollivier en de zijnen. De keizerlijke partij had te bestrijden de gematigden uit haar midden, die neigden tot de ideeën van Ollivier, bijv. Latour-Dumoulin; voorts eenige kleine fractiën die met haar verschilden over clericale en commercieele vraagstukken. Zoo stond de questie. Een worsteling van de parlementairen en den tiers-parti tegen twee uiterste partijen.
Het is der moeite waard die worsteling in enkele van haar schakeeringen en bewegingen na te gaan. Men moet hier zeer onderscheiden Parijs, Lyon en Marseille, dat wil zeggen de steden waar de oppositie meester van het terrein, en de provinciën waar de regering over het algemeen zeker van de keuze was. In die provinciën liet de regering het systeem der officieele candidaten geenszins los: integendeel, met groote scherpte werd het stelsel versterkt, en alle middelen, die der regering ten dienste stonden om haar candidaten door te drijven, werden gebruikt. De regering werkte op de ambtenaren, op de onderwijzers, op de gens d'armes, op het leger, en waar men kon op de geestelijken. De officieele candidaten werden voor een wijl letterlijk uitdeelers van regeringsconcessiën en gratificatiën aan gemeenten. Had nu een gemeente een kanaal, een weg, een school, een kerk noodig, men kon er zeker van zijn dat de officieele kandidaat de belofte van het tot stand komen van al die inrichtingen in zijn zak had. Wat de ambtenaren te doen hadden, had Forcade de la Rocquette hun reeds ingeprent. In de zitting van 1o April had hij het reeds gezegd, en het werd later bij circulaire voorgeschreven: ‘La constitution consacre le secret du vote. Nous entendons le respecter. Mais nous pensons que le devoir des fonctionnaires est de ne pas contrarier les vues du gouvernement, que leur dignité consiste à le soutenir. Quand on aspire à servir un gouvernement, c'est qu'on approuve sa politique. Sinon c'est ailleurs qu'on doit chercher son avenir.’ Ieder dus die een staatsbetrekking had, moest bedenken dat hij niet voor rekening van het land, maar door de kas van de regering werd betaald! Zoovèr was de theorie
| |
| |
nog nooit gedreven. En zoo aangevuurd begon de administratie op alle wijze pressie uit te oefenen. Ook de geestelijken werden niet met rust gelaten. In de Loiret liet dan ook een pastoor weten dat zijn kerk, - grace à la bienveillance de M. Nogent Saint Laurens (de officieele candidaat) et de M. le prefet, uit de grande aumonerie een prachtig altaarsieraad had gekregen. Elders is het niet de pastoor, maar de bisschop zelf, die zich in het verkiezingswerk mengt. De bisschop van Bayonne, bij voorbeeld, ondersteunde met al zijn macht de officieele kandidaten, en vooral den Heer Chesnelong, in wien, volgens de bisschop, une florissante santé se joint aux qualitès éminentes de l'esprit et du coeur. Het moet echter erkend worden dat de bisschoppen zich niet overal volgzaam voor de regering betoonden; niet alleen beval de bisschop van Poitiers, Mgr. Pie, openlijk de candidatuur van Thiers aan, maar in andere districten, bijv. te Montpellier, bestreed zelfs de bisschop den officieelen candidaat, den Heer Pagezy, wijl hij protestant was. ‘Nous voulons être représentés par des catholiques, puisque nous sommes catholiques’, sprak de bisschop. ‘Nous restons ainsi sur le beau terrain de notre foi et en servant l'Eglise nous pensons servir l'Etat.’ De regering wilde echter liefst dat de Staat op andere wijze werd geholpen. Zij vorderde van al haar vrienden de meest onbeperkte medewerking, en ten einde aller pogingen aan te vuren, hield de keizer den 10den Mei te Chartres een redevoering, waarin hij zeide: ‘Comme en 1848 je m'adresse encore une fois aux honnêtes gens de tous les partis, en les invitant à seconder la marche régulière de mon
gouvernement dans la voie libérale qu'il s'est tracée et à opposer une insurmontable resistance aux passions subversives qui semblent se reveiller pour menacer l'oeuvre inebranlable du suffrage universel.’
De oppositie van haar kant zat ook niet stil. Vooral Thiers en Jules Favre poogden niet alleen in de steden, maar ook in de provinciën hun aanhang te versterken. Een gansche rij van beroemde fransche namen, de intelligentie van Frankrijk uitmakende - mannen, die reeds hun sporen verdiend hadden in vroegere parlementaire kampen, in geschriften over politiek, historie of literatuur - werden aangespoord zich candidaat te stellen, den eed van getrouwheid aan den keizer te doen, en zoodoende mede te willen werken om een liberaal keizerrijk te vestigen. Een Albert de Broglie, een Edouard
| |
| |
Laboulaye, een Napoleon Daru, een Dufaure, een Prévost Paradol, een graaf de Falloux, een Duvergier de Hauranne, kortom allerlei in gansch Europa gevierde namen stelden zich beschikbaar en wierven om de gunst van het algemeen stemrecht. Thiers verdubbelde bijna zijn werkzaamheid. Het is ongeloofelijk welk een aantal brieven, circulaires, verklaringen en manifesten hij in deze laatste weken in de dagbladen heeft laten afdrukken; in allen deed hij uitkomen dat men zich moest keeren tegen het gouvernement personnel, dat men voor Frankrijk de noodzakelijke vrijheden moest vragen. De oude man was weder geheel jong geworden. Alsof hij een mogendheid à petit pied was, deelde hij overal aanmoedigingen en terechtwijzingen uit. In zijn program aan de Parijsche kiezers van den 12den Mei liet hij uitkomen hoe zijn oppositie het keizerrijk op alle fouten, voordat die bedreven werden, had opmerkzaam gemaakt. Or une opposition qui s'est bornée à dire au prince règnant: Laissez aux ministres seuls la responsabilité du gouvernement: N'allez pas au Mexique: Ne favorisez pas de votre silence les entreprises si dangereuses de la Prusse: Ne cherchez pas dans la dépense un éclat factice, et cherehez au contraire dans l'économie la force véritable de l'Etat: une opposition qui a tenu ce langage, non pas après l'événement, pour le vain plaisir de blamer, mais avant, quand le mal était facile à prévenir, une telle opposition peut se présenter non seulement au jugement du pays, mais à celui de l'histoire, qui est le pays de l'avenir. Zoo dacht Thiers; en de oude man voelde zijn kracht herleven. Hij bedacht wel dat hij op veel vraagstukken met de
liberale democratie verschilde, dat hij op het stuk van handel zoo protectionistisch mogelijk was, dat hij in de questie van Rome zeer sterk de handhaving van het wereldlijk gezag van den Paus voorstond, maar hij meende genoeg te hebben gedaan voor de vrijheid, om nu weder aan het hoofd van allen te kunnen staan. - Nog meer dan Thiers dacht natuurlijk Jules Favre het recht te hebben de oppositie te kunnen leiden en overal den stoot te kunnen geven. Was hij niet de eigenlijke chef geweest van de democratische oppositie in het Corps Legislatif nu elf jaren lang? Sinds den dag dat hij het eerst benoemd was tot lid van het Wetgevend Ligchaam, den 24sten April 1858, had hij de vaan der democratie hoog opgehouden. Hij wist wel dat hij voor de democratie te veel alles spiritualiseerde, dat hij aanstoot gaf, wanneer hij niet in haar
| |
| |
grof materialistische theoriën zich kon vinden; maar geen nood, zijn welsprekendheid overwon alle antipathieën; dat hij zijn aanvallen tegen het keizerlijk systeem in meer litterairen vorm wist in te kleeden, kon hem toch niet tot een verwijt worden aangerekend: dat hij in den vorm gematigd was, kon hem toch niet schaden, wanneer slechts het idee werd vastgehouden: de gematigde vorm was de eenige waarmede men op een vergadering, als het Corps Legislatif, kon werken. Zoo dacht Favre en moedig gaf ook hij zijn circulaire uit. In Parijs stelde hij zich beschikbaar in het district waar Darimon niet meer herkozen wilde worden. In Lyon wilde hij zijn oude plaats ook herwinnen, en overal waar geen candidaten waren, stelde Favre, even als Thiers, zijn naam als vaandel tegen het keizerlijk régime. - En naast Thiers en Favre meende ook Ollivier aanspraak te hebben op den dank der democratie. Had hij niet eigenlijk die vrijheden veroverd, waarvan men nu zulk een kwistig gebruik zou gaan maken, de vrijheid van drukpers, het recht van vereeniging? Hij zeer zeker had den eed van trouw aan den keizer, dien hij in 1857 voor het eerst had moeten afleggen, oprecht gegeven; hij had daar niet mede gespeeld; eens het keizerrijk aangenomen hebbende, meende hij dat het nu zijn taak was dat keizerrijk liberaal te maken; niet om te vernietigen, maar om op te bouwen, daarvoor had hij den eed gedaan. En ziedaar, hij had verkregen, wat niemand voor eenige jaren denkbaar achtte. Hij had bovendien den keizer weder in contact met de democratische ideëen gebracht: hij had vooral den keizer ondersteund in de zoogenaamde sociale wetten, wetten op de coalities der arbeiders, enz., enz. Ook hij rekende op steun bij de democratie, op zekeren dank bij eenigen, al was
het niet bij velen; hij had zijn mandaat eerlijk vervuld. Laat u toch niet verblinden, riep hij zijn kiezers toe; bedenkt toch dat de vrijheid een zaak is van langzazamen groei en ontwikkeling. Rappelez-vous que les progrès durables s'accomplissent avec lenteur. Ce n'est pas en un jour que du gland mis en terre s'élance le chêne aux branches vigoureuses. Il n'y a de subite que la tempête; mais la tempête déracine, renverse, dévaste et ne laisse après elle qu'un long souvenir d'effroi.
Zoo spraken en werkten de oude chefs der oppositie. Doch ziet, naast hen was een gansch andere kracht werkzaam geworden. Al zeer spoedig, toen in Parijs die politieke vereenigingen voor het
| |
| |
eerst weder plaats hadden, kon men het merken dat de oude chefs niet meer onverdeeld het oor van Parijs hadden. Carnot, Garnier-Pagès werden als verouderd voorgesteld door de heethoofden onder de republikeinen; Jules Favre had te veel getransigeerd met de regering; Ollivier had zijn eer geheel en al verkocht, even als Guéroult, de vriend van prins Napoleon; Thiers was bruikbaar, maar een man van het ancien regime, een pis-aller; slechts Eugène Pelletan, slechts Jules Simon, slechts Picard vonden genade: tegenover de anderen ging een gedeelte van de democratie te Parijs heftiger candidaten stellen, candidaten, die iets zouden uitvoeren en niet altijd zouden blijven parlementeeren met de regering. Zoo werd tegenover Carnot gesteld een jong advocaat, die zich zoo even bekend had gemaakt door zijn revolutionnaire welsprekendheid in het verdedigen der betrokkenen in de zaak van Baudin, te weten Gambetta: zoo werd tegenover Ollivier geplaatst Bancel, de discipel van Victor Hugo, het lid der Bergpartij in 1849 en sinds 1851 verbannen, en zoo werd tegenover Garnier-Pagès geplaatst de bekende republikein Raspail, tegenover Gueroult Jules Ferry en tegenover Jules Favre Henri Rochefort, de schrijver der Lanterne, en werd de candidatuur van Thiers bemoeijelijkt door de socialistische candidatuur van den graaf d'Alton-Shee.
Het spreekt van zelf, dat de verdeeldheid onder de oppositie te Parijs, de regering, of liever de ultra-keizerlijken, hoogst aangenaam was: - men had nu eenmaal Parijs opgegeven. Te Parijs stelde de regering niet eens in het begin officieele candidaten. Het was nu een bonne fortune, waarmede de regering zich niet had durven vleijen. Hoe! zij zou ontslagen worden van de geduchte vijanden Thiers en Jules Favre en daarvoor in de plaats krijgen een Raspail, een Gambitta, een Bancel; waarlijk, de ruil was voor de regering al te gelukkig; bovendien kon zij, wanneer er eenmaal sprake van het kiezen van zulke candidaten was, des te sterker de provinciën bang gaan maken met het roode spook der revolutie, dat dreigend weder het hoofd ophief te Parijs.
De regering liet dus doodeenvoudig al die Heeren onderling begaan, zorgde alleen dat in het district van Thiers, dat geheel en al geremanieerd was, een serieuse regeringscandidaat was, de Heer Devinck, en liet nu de democraten het uitvechten. En de bataille, die zij elkander leverden, was warm genoeg. Op de politieke ver- | |
| |
gaderingen werd het een waar duel tusschen de fracties der democratie. In de circulaires werd de strijd voortgezet. Het gevecht werd het heftigst tusschen Ollivier en Bancel. Zelfs samenscholingen hadden plaats na een van de vergaderingen, waarop Ollivier zijn kandidatuur zocht te verdedigen; samenscholingen, die eerst met moeite door de policie uiteengedreven werden. Rancel, al had hij zoo even den eed gedaan, noemde zich de irréconciliable, en toen Ollivier het uitsprak dat zijn oppositie was een constitutioneele, die het land tot de vrijheid zou voeren, terwijl de onverzoenlijke politiek tot onheil zou leiden, proclameerde Bancel onmiddellijk deze woorden: ‘Entre nos adversaires et moi, voici la différence. Ils implorent tout de la complaisance du prince: j'attends tout de la souveraineté du peuple.’
En onder andere vormen werd door die heftige uiterste linkerzijde denzelfden strijd gevoerd tegen Jules Favre, Garnier-Pagès, Carnot en Gueroult. Rochefort beriep zich op zijn werkzaamheid in de Lanterne, en zou behalve de politiek ook de sociale questies hervormen. Hoe hij dat zou doen, was zeer gemakkelijk. Hoort slechts het slot van zijn circulaire. ‘Le travail doit être constitué de facon à developper les intelligences et non à les obscurcir. Chose bien simple et que cependant personne n'a encore pu obtenir, je demande que pour arriver à vivre, l'ouvrier, et surtout l'ouvrière, ne soient pas dans l'obligation de se tuer.’ Mij dunkt deze echo van 1848 zegt genoeg. Nog sterker liet Gambetta zich uit. Deze voegde voor zijn circulaire een soort van declaratie van rechten, die hij voor het volk zou verwerven: daaronder merken wij op, behalve de gewone reeks van vrijheden in het algemeen: la nomination de tous les fonctionaires publics par l'election. La suppression des armées permanentes. La suppression des gros traitements. La suppression du budget des cultes, etc., etc. Men ziet het, deze Heeren houden niet spoedig op als zij bezig zijn aan het supprimeeren der zaken.
De regeringsbladen wreven zich bij dit alles de handen. Trouwens de zaak der regering kon niet anders dan winnen, wanneer een Thiers, tegen wien de regering nog in 1863 als het ware alle krachten moest inspannen, nu door zijn eigen partij werd bestreden. De andere Orleanisten waren al van zelf niet bijzonder gevaarlijk. Tegenover het algemeen stemrecht konden zij
| |
| |
het toch bezwaarlijk houden. Het algemeen stemrecht wil een getrancheerde opinie of positie, en de vele gedistingueerde talenten, die zich onder den naam van het oude Orleanisme hebben geplaatst, missen bij al hun groote qualiteiten dat positieve, dat rotsachtige, 't welk alleen de massaas wint. Zoo Prévost-Paradol. Indien er één uitnemend talent is in Frankrijk, dan is het zeker het zijne; de degen, dien hij hanteert, is zeker wel van het fijnste gepolijste staal: toch maakt hij als redenaar, tegenover een massa geplaatst, meer het figuur van een handig schermmeester dan van een soldaat. Ziet hem bij voorbeeld tegenover de kiezers te Nantes. Hij heeft tot zeker oogenblik het terrein goed behouden, doch daar komt de épineuse questie van Rome te berde: van alle kanten besprongen, weet hij op het laatst geen ander antwoord te geven dan dit: ‘Si la question Romaine soit posée devant la chambre, je declarerai à la chambre qu'investi par la ville de Nantes d'un mandat spécial pour la reforme du gouvernement personel et pour le rétablissement de la liberté francaise, et ayant demandé et accepté dans ce but le suffrage réuni d'électeurs profondément divisés sur la question romaine, je m'abstiendrai de voter!’ Ziet, zulk een handigheid veroordeelt al dadelijk den candidaat: laat hij zich nu verder weren, laat hij het staal schitterend flikkeren, zijn zaak is na zulk een verklaring voor goed verloren. Welk een vat geeft zulk een ontwijkend gedrag dan ook aan Granier de Cavagnac, - wien wij waarlijk niet als een model stellen! - Hoort hem spreken over de Orleanisten in zijn circulaire aan zijn kiezers: ‘Les plus cauteleux sont les
revenans de 1830....... Si la France avait l'imprudence de se livrer encore à eux, ils recommenceraient les divisions qui les ont perdus. Leurs princes au premier danger serieux, se sauveraient encore en fiacre et en blouse, ayant l'ambition qui convoite les trones, sans le courage qui les defend.’
De dag der verkiezingen is gekomen. Het antwoord van het volk op al de vragen daaraan gesteld, is verpletterend geweest. In de provinciën heeft de keizer bijna overal de zegepraal behaald. De sterke keizerlijke majoriteit is behouden. Waar de oppositie het terrein beheerschte, zijn overal de zeer gematigde kandidaten gevallen tegenover de felle vertegenwoordigers der uiterste linkerzijde. In Parijs vielen dadelijk Ollivier, Carnot en Gueroult; Jules Favre en Garnier-Pages komen in herstemming tegen de eigen geestverwan- | |
| |
ten en Thiers moet in herstemming komen tegen den keizerlijken candidaat Devinck.
Thiers en Favre hebben daarenboven in geen enkel district een plaats in het Wetgevend Ligchaam veroverd. Emile Ollivier is ten minste in het departement du Var tot afgevaardigde benoemd. Glais Bizoin, een der wakkerste oppositieleden, is niet herkozen.
De slotsom is, dat het algemeen stemrecht ook hier weder bewezen heeft, het liefst de uiterste richtingen te begunstigen.
Wij begonnen ons overzicht met de opmerking, dat de eigenlijke tijden der monarchie voorbij schijnen; men vergunne ons de vraag: of wij zooveel gewonnen hebben, nu wij de volkssouvereiniteit aan het werk zien?
H.P.G. Quack. |
|